Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Dies irae

Uit Wikisage
Versie door Mendelo (overleg | bijdragen) op 11 jul 2020 om 16:04
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Dies irae is een middeleeuwse hymne over het Laatste Oordeel. Deze was van in de 14e eeuw tot 1970 een bestanddeel van de dodenmis in de roomse ritus. De tekst werd door het Concilie van Trente bevestigd als vast bestanddeel van het Requiem. Ook nu nog kan de hymne gezongen worden bij een begrafenis, bijvoorbeeld wanneer deze plaatsvindt volgens de Usus extraordinarius Ritus Romani (Tridentijnse mis), of ’ad libitim’ bij het getijdengebed van de roomse ritus bij Allerzielen (2 novemmber) en in de laatste week van het kerkelijke jaar. Thomas van Celano, een vriend en de biograaf van Franciscus van Assisi werd traditioneel meestal als de auteur ervan gezien, maar musicologen denken tegenwoordig dat het ook door Latino Malabranca Orsini (gestorven 1294) geschreven zou kunnen zijn.

De melodie stamt uit de 13e eeuw of vroeger; enkele bronnen schrijven deze toe aan paus Gregoris de Grote (overleden in 604), Bernardus van Clairvaux (1090–1153), of Bonaventura (1221–1274).

Latijnse tekst Vertaling van
Guido Gezelle
Dies irae, dies illa
solvet saeclum in favilla:
teste David cum Sibylla.
Quantus tremor est futurus,
quando judex est venturus,
cuncta stricte discussurus!
Tuba mirum spargens sonum
per sepulcra regionum,
coget omnes ante thronum.
Mors stupebit et natura,
cum resurget creatura,
judicanti responsura.
Liber scriptus proferetur,
in quo totum continetur,
unde mundus judicetur.
Judex ergo cum sedebit,
quidquid latet apparebit:
nil inultum remanebit.
Quid sum miser tunc dicturus?
Quem patronum rogaturus,
cum vix justus sit securus?
Rex tremendae majestatis,
qui salvandos salvas gratis,
salva me fons pietatis.
Recordare, Jesu pie,
quod sum causa tuae viae:
ne me perdas illa die.
Quaerens me, sedisti lassus:
redemisti Crucem passus:
tantus labor non sit cassus.
Juste judex ultionis,
donum fac remissionis
ante diem rationis.
Ingemisco, tamquam reus:
culpa rubet vultus meus:
supplicanti parce, Deus.
Qui Mariam absolvisti,
et latronem exaudisti,
mihi quoque spem dedisti.
Preces meae non sunt dignae:
sed tu bonus fac benigne,
ne perenni cremer igne.
Inter oves locum praesta,
et ab haedis me sequestra,
statuens in parte dextra.
Confutatis maledictis,
flammis acribus addictis:
voca me cum benedictis.
Oro supplex et acclinis,
cor contritum quasi cinis:
gere curam mei finis.
Lacrimosa dies illa,
qua resurget ex favilla
judicandus homo reus.
Huic ergo parce, Deus:
pie Jesu Domine,
dona eis requiem.
Amen.
Kwade dag, die al de dagen
eens lijk asschen weg zult vagen,
zoo 't Sibille en David zagen!
Welk een gruwel 'n zal 't niet wezen,
als de Rechter, opgerezen,
't goê zal uit het kwade lezen!
Wondere trompetrumoeren
zullen al de graven roeren,
al die dood zijn throonwaards voeren.
Stom zal staan de Dood en 't Leven,
als de dooden antwoord geven,
staan, en voor den Rechter beven.
't Zal een boek te voorschijn komen
waarin 't al staat opgenomen
dat het oordeel Gods moet schromen,
als de Rechter, neêrgezeten,
al 't verdoken kwaad zal weten,
straffen ende niets vergeten.
Wie zal dan toch mijn verweer zijn,
wat mijn voorsprake of begeer zijn,
als de goeden zelf verveerd zijn?
Koning, schrikbaar en grootmachtig,
bron van goedheid, nederslachtig
bid ik U, weest mij indachtig!
Jesu, wilt toch wel gedenken:
als gij mij kwaamt 't leven schenken,
was 't om me op dien dag te krenken?
Jesu, moê van zoeken naar mij
hebt Ge 't Kruis geleên, en daar mij
eens zoo dier gekocht: ach spaart mij!
Schoon 't Uw recht zij van te wreken,
wilt mij vrij van zonden spreken
eer die dag komt aan te breken!
'k Zuchte als een ter dood verwezen,
maar mijn schaamrood schuldig wezen
hoopt op Uw bermhertig wezen;
Wierd Maria 't eeuwig leven,
wierd den moordnaar hoop gegeven,
hopen durve ik ook, en beven.
Heere, onweerdig is mijn bede;
doch, laat me, uit goedjonstigheden,
vrij van 't vier der eeuwigheden!
Laat mij bij Uw schaapkes weiden,
wilt mij van de bokken scheiden
en ter rechter hand geleiden.
Moet Gij dan vermalediden
en het eeuwig vier doen lijden
roept tot mij: ‘Gebenediden!’
Want ik kome al jammerklagen,
't herte als asschen rouw geslagen,
hulpe in mijnen doodstrijd vragen.
Dag van weedom en van boeten,
als gij zult verrijzen moeten
en gerecht zijn om uw' zonden,
mensch, God spare u in die stonden!
Zoete Heere Jesu mijn,
laat ze in ruste en vrede zijn,
in alle eeuwen!
Amen.