Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Willem Adriaan Coblijn
Willem Adriaan Coblijn (1836 - Voorburg, 5 december 1904) was een Nederlands kolonel der infanterie van het Indische leger en ridder in de Militaire Willems-Orde.
Loopbaan
Coblijn meldde zich aan bij het Instructiebataljon te Kampen en werd op 20 december 1858 vanuit de rang van sergeant bij het tweede regiment benoemd tot tweede luitenant bij het zevende. Hij vertrok in juni 1860 met de Amsterdam naar Indië als medebegeleider van een detachement suppletietroepen van 125 man, alwaar hij bij het vijftiende bataljon werd geplaatst. Het jaar daarop werd hij overgeplaatst bij het garnizoensbataljon van Sumatra's Westkust en Onderhorigheden en in november 1861 benoemd tot eerste luitenant bij het vijftiende bataljon. In juni 1864 werd hij overgeplaatst naar het tiende bataljon en in december overgeplaatst van het tiende bataljon bij de garnizoenscompagnie van Bantam. Coblijn werd in februari 1869 overgeplaatst bij het garnizoensbataljon van de Westerafdeling van Borneo en op 3 april 1871 bevorderd tot kapitein. Hij verkreeg in mei 1876 een verlof naar Nederland, waarheen hij vertrok met de Voorwaarts; hij keerde het jaar daarop terug en nam deel aan de Atjeh-oorlog.
Atjeh-oorlog
Onder Coblijn werd een colonne naar de IV Moekims gezonden. Deze colonne debarkeerde te Segli en vertrok de 11de mei 's morgens om 6 uur, sterk 700 man, waaronder 120 man van de Marinelandingsdivisie met 6 officieren, en daarnaast de nodige artillerie, ambulance en intendance, met het doel om kampong Garoet, de hoofdzetel der aanvallers van de Nederlandse versterking te Segli, te straffen. De afstand tot Garoet werd geschat op twee uur gaans, maar men veronderstelde dat ongeveer 5 uur nodig zou zijn om de vijandelijke kampong te bereiken. Bij die veronderstelling was echter geen rekening gehouden met de moeilijkheid van het terrein waarop men zich bewoog. Van 's morgens 6 uur tot 's middags half 3 was de colonne in beweging en gedurende bijna die gehele tijd moest zij onder een tropische zon onafzienbare natte sawah-velden doortrekken; toen was men pas bij de bevriende kampong Sang, waar men hoorde dat er nogmaals een dergelijke afstand afgelegd moest worden. Colonne-commandant Coblijn besloot dan ook hier te bivakkeren en de volgende dag verder te trekken. De volgende dag om 9 uur kwam de colonne omstreeks 4 uur bij de vijandelijke kampong, waaruit op de Nederlandse troepen gevuurd werd en die men voor Garoet hield.
Ondanks dat de troepen zeer afgemat waren werd toch tegen de kampong gestormd en de vijand al vrij snel daaruit verdreven; daarna werd er een geschikt terrein opgezocht om 's nachts te bivakkeren. Vanuit Segli was de colonne een transport met vivres en munitie nagezonden, onder dekking van 50 bajonetten; dit transport werd onderweg door de vijand aangevallen met als gevolg dat het grootste gedeelte der lading in de steek werd gelaten en de colonne daardoor verhinderd was de volgende dag door te trekken. Er werd daarop tot de terugtocht besloten, waarbij de colonne onophoudelijk van achteren en in de flank door de vijand, die in groten getale kwam opzetten, werd bestookt. Op de terugtocht werden dan ook de aantallen doden en gewonden belangrijk vermeerderd en was het totale verlies vijf doden, waaronder een kapitein en zesentwintig gewonden, waaronder twee officieren. Het hoofd van Garoet bood vervolgens zijn onderwerping aan en de radja van Gigien maakte zijn opwachting bij de gouverneur van Atjeh, kolonel Van der Heijden, tijdens zijn verblijf te Segli en onderwierp zich vervolgens. [1]
Latere loopbaan
Coblijn werd op 13 april 1878 benoemd tot majoor, bij Koninklijk Besluit van 13 juni 1879 nummer 18 benoemd tot ridder in de Militaire Willemsorde vierde klasse voor zijn verrichtingen in het jaar 1878 te Atjeh en bij Koninklijk Besluit van 7 september 1880 eervol vermeld, eveneens voor zijn verrichtingen te Atjeh in de XXII en XVI Moekims gedurende de tijdvakken van 23 maart tot 17 juni en van 30 juni tot 5 september 1879. [2] Hij vertrok in juli 1881 per Madura naar Nederland, werd op 11 juni 1882 bevorderd tot luitenant-kolonel en keerde op 23 april 1883 terug naar Indië met de Prins Alexander. Hij werd aldaar datzelfde jaar benoemd tot militair commandant van Amboina en Ternate en in april 1885 benoemd tot plaatselijk commandant te Batavia. Hij vroeg en verkreeg op 8 mei 1886 eervol ontslag uit de militaire dienst met de titulaire rang van kolonel. Coblijn was drager van het Ereteken voor Belangrijke Krijgsbedrijven en het Onderscheidingsteken voor Langdurige Dienst als officier met het cijfer XXV.
Portaal KNIL |
Bronnen, noten en/of referenties
|