Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Zuidoost-Limburgs
Het Limburgs wordt als streektaal en minderheidstaal in Nederland thans officieel erkend volgens Europese richtlijnen. Maar het vormt allerminst een eenheidstaal. Overal in Limburg, zowel in de Belgische als in de Nederlandse provincie Limburg, kan men lokale en (sub)regionale varianten aantreffen. De meest bijzondere positie wordt echter ingenomen door de plaatselijke dialecten in het meest zuidoostelijke deel van de Nederlandse provincie Limburg, het Zuidoost-Limburgs. Het gaat hier in eerste instantie om variëteiten die rond de Duitse grensstad Aken gesitueerd kunnen worden en die meer tegen het Duits aan liggen dan de variëteiten van het Limburgs elders in de beide provincies Nederlands en Belgisch Limburg. Op taalkundige gronden moet men echter dit gebied binnen Zuid-Limburg ruimer nemen. Maar ook dan zijn we er nog niet. Het is misschien niet eens zo verrassend, maar wel weinig bekend dat dit ruimer genomen Zuidoost-Limburgs ook nog zuidwaarts doorloopt van Zuid-Limburg (NL) naar het aangrenzende noordoosten van de provincie Luik (B), en oostwaarts in de grensregio Aken (D). We hebben hier aldus te maken met een groep dialecten die samen een coherente streektaal vormen, maar door drie landsgrenzen wordt doorsneden. Dit laatste feit heeft lange tijd ons zicht op hun onderlinge samenhang belemmerd. In de laatste jaren echter neemt de interesse daarvoor toe. Zo is er te Montzen (B), in de zogeheten Platdietse streek, een 'Zentrum für Sprachforschung Obelit', waaraan L. Wintgens, R. Jongen en L. Teller meewerken. Het Waals gewest (Wallonië) erkende in 1992 zijn dialecten als binnenlandse regionale talen en ondersteunt en subsidieert sindsdien culturele activiteiten in het Platduutsj, zoals de bewoners de taal van deze streek zelf noemen. De focus ligt dan echter op de binnengewestelijke situatie, terwijl het Platdiets geen Waals dialect is. Sociolinguïstisch en taalkundig onderzoek van de grensdialecten elders in deze regio is verricht door Cajot 1990 en Cornips 1994. Het wordt nog interessanter als we de taalkundige situatie van die drie-grenzen-overschrijdende streektaal in verband brengen met de staatkundige en culturele geschiedenis van deze drievoudige grensregio.
Ligging in drie grenslanden
Het hele zuidoosten van Limburg ligt binnen een brede overgangszone tussen de meer uitgesproken Zuidoost-Nederfrankische (Limburgse) dialecten, waartoe het merendeel van het Limburgs in België en Nederland behoort, en de Middelfrankische, Rijnlandse, of Ripuarische dialecten. Deze laatste rekent men niet meer tot het Limburgs, maar tot het Duits. Dit op het Limburgs aansluitende Duitse dialectgebied begint al in de Nederlands-Limburgse grensregio Kerkrade-Simpelveld-Vaals en loopt in zuidoostelijke richting het gebied in van de Moezel en verder. Maar niet pas in het uiterste zuidoosten van Nederlands Limburg gaat het Limburgs meer Duits klinken. Er is een breed gebied, een overgangszone, waar we behalve Limburgse ook Ripuarische kenmerken aantreffen. Die zone ligt tussen aan de westkant het Maasland met Maastricht en het merendeel van de Belgisch-Limburgse Voerstreek, en aan de oostkant de genoemde grenszone bij Kerkrade en Aken. Zij strekt zich echter ook zuidwaarts uit over de Nederlands-Belgische staatsgrens en bestrijkt daar de noordoostelijke grensstreek van de Provincie Luik tussen de oostelijke Voerstreek en Eupen. De stad Aken en haar directe omgeving valt er ook in.
Aldus zijn alle drie de grensregio's rond Aken en Vaals in deze taalkundige zone betrokken. Men zou dit overgangsgebied met een recent (door de Nederlandse taalkundigen Welschen en Frins) geopperde naam dan ook het duidelijkst kunnen benoemen als Drielandenlimburgs. In Nederlands Limburg valt dan bijna twee-derde van Zuid-Limburg, met name het Heuvelland en de Oostelijke Mijnstreek, onder dit al Limburgs-Ripuarische overgangsgebied. Het strekt zich noordwestelijk uit tot Valkenburg. Daaruit valt volgens Welschen en Frins af te leiden, dat Aken voor Zuid-Limburg in vroeger eeuwen een sterker cultureel en taalkundig epicentrum heeft gevormd dan Maastricht. Deze invloed hield ook niet direct op bij de vestiging van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden in 1815. In de oostelijke helft van Zuid-Limburg is het Duits vanaf de 17e eeuw twee eeuwen lang de dominante schrijf- en cultuurtaal geweest, om pas in de eerste helft van de twintigste eeuw geheel teruggedrongen te worden (Goossens 1989). Maar we hoeven niet alleen naar de schrijftaal te kijken. De volkstaal is hier immers van oudsher al Ripuarisch gekleurd. Het waren precies de bezittingen van het oude hertogdom Limburg die in deze invloedssfeer lagen (Wintgens 1982).
De begrenzing van het Limburgs
Het grotere taalgebied dat men Zuidoostnederfrankisch noemt en waartoe de meeste Limburgse dialecten behoren, eindigt in het westen en noorden waar men niet meer ich en mich zegt. Deze taalgrenslijn, de Uerdinger Linie, gaat vlak onder Venlo de grens over en dan verder het gebied van de Duitse Niederrhein in. Op grond van dit criterium zouden de dialecten van Venlo en Arcen al geen Limburgs meer zijn, hetgeen een verkeerde uitkomst is. De Uerdingerlijn is dus wel het hoofdcriterium, maar kan niet het enige zijn. Er zijn aanvullende criteria nodig. Een heel scherpe grens is er dus ook in het westen en noorden niet. Taalpolitiek levert de begrenzing hier echter geen problemen op, omdat de provinciegrenzen het Limburgse taalgebied voldoende afdekken. Bovendien zijn met de overgang tussen het Limburgs en het Brabants geen grote culturele tegenstellingen gemoeid, in Nederland noch in België.
In het zuiden grenst het Limburgs aan het Romaanse taalgebied (provincie Luik). Deze taalgrens is in de loop der tijd hier en daar wel lichtelijk naar het noorden opgeschoven, maar is ten westen en noorden van Luik over het algemeen juist zeer stabiel gebleken. Zij is in België sinds 1962 ook wettelijk vastgelegd. Deze grenzen (in het noorden, westen en zuidwesten) van het Limburgse taalgebied zijn toch alles bij elkaar redelijk tot geheel eenduidig. Limburgs is wat er in de provincies Belgisch en Nederlands Limburg wordt gesproken, zo is zeker naar buiten het beeld. Vanuit Nederlandstalig perspectief zijn de concepten Limburg en Limburgs daarmee voldoende afgebakend en herkenbaar. Dat geldt echter in het geheel niet vanuit Duitstalig perspectief. De Nederlandse oostgrens vormt, zoals bekend, op het niveau van de streektalen geen taalgrens. Ook dit vormt taalkundig in zoverre geen probleem dat het om zeer verwante talen gaat, waarbij althans taalkundig de grens tussen Nederlands en Nederduits niet getrokken kan of hoeft te worden. Het dialectcontinuüm wordt daar op dat niveau niet verstoord. Met name aan de zuidoostkant van ons taalgebied echter is de situatie echter veel complexer dan algemeen bekend is en ook geheel anders dan de landkaarten suggereren. Daar is het dialectcontinuüm door de landsgrenzen en al dan niet opgedrongen verfransing het meeste aangetast.
De Rijnlandse waaier
In het zuidoosten laat men het Zuidnederfrankisch daar ophouden waar de zg. tweede Germaanse of Hoogduitse klankverschuiving (bijvoorbeeld water / Wasser) optreedt. Het Limburgs loopt er over in het aangrenzende Rijnlandse of Middelfrankische dialect, dat in Duitsland Ripuarisch wordt genoemd. Zo worden de dialecten van Kerkrade, Bocholtz, Vaals en gedeeltelijk ook Simpelveld, vlak langs de zuidoostgrens van Limburg (Nederland), tot het Ripuarisch en dus Hoogduits, c.q. Middelduits gerekend, omdat men daar onder meer al maache en geen maken zegt (zie ook het lemma Kerkraads.)
Een dergelijke scherpe begrenzing en tweedeling aan de hand van één markant criterium, in dit geval dat van de zogeheten Benrather Linie, geeft wel een primair criterium om de grens tussen Middelfrankisch (Duits) en Nederfrankisch (Nederlands) af te bakenen, maar kan niet verhinderen dat ten westen van die lijn nog een andere, meer specifieke ch/k-wisseling valt aan te wijzen, namelijk de kenmerksgrens of isoglosse die het Duitse adjectiefsuffix -lich scheidt van het Nederlandse -lijk (bijvoorbeeld: vruntjelich / vruntjelik ("vriendelijk")). Een Duits kenmerk is hier als het ware nog door de Benrather grenslijn heen geslipt. Niet alleen de omgeving van Kerkrade en Vaals, maar een aanzienlijk groter zuidoostelijk gebied in Nederlands Limburg vertoont dus al een verkleuring naar het Duits toe. We zouden dit gebied ook wel als Diep-Limburgs kunnen aanduiden. De klankverschuivingen hebben zich dus niet voltrokken als een gesloten blok van het zuidoosten naar het noordwesten toe, maar gradueel en kringsgewijs. Er is een externe factor aan te wijzen die dit patroon verklaart. Het hele gebied van het Zuidoost-Limburgs, ligt dichter bij het oude cultureel, economisch, politiek en taalkundige epicentrum Keulen. Hoe verder van Keulen naar het noordwesten toe, hoe minder Rijnlands en meer Maaslands (Welschen 2002).
Deze schakeringen zijn ook te plaatsen in een groter kader dan dat van het Limburgs. Ze maken deel uit van een differentatie die hoofdzakelijk op Duits grondgebied plaatsheeft. De brede overgangszone tussen het Nederlands / Nederduits en Middelduits vertoont verfijnde vertakkingen van de zogenoemde Rijnlandse waaier. De totstandkoming daarvan kan voor een belangrijk deel worden toegeschreven aan de langdurige zogenoemde Keulse expansie vanaf de Karolingische tijd (rond 800), die uiteindelijk door Brabant werd gebroken in de Slag bij Woeringen (Duits: Worringen) in 1288. Het Limburgse taallandschap had zich toen echter al op blijvende wijze gevormd. De Uerdinger linie, die een kortere en meer specifieke zijlijn van de Benrather linie is, grenst een flinke perifere lob af, met daarbinnen het merendeel van het Belgische en Nederlandse Limburgs. Het taalkarakter is hier nog overwegend Nederfrankisch en dus 'Nederlands'. Het Drielandenlimburgs echter vormt het meer complexe westelijk begin van de waaier. Ook de belangrijke Benrather grenslijn begint in deze zone, en wel even ten zuiden van Eupen (B). Pas onder Eupen kan men dus pas van Duits spreken.
Hertogdom Limburg
Historisch hoorde deze streek voor een groot deel tot het oude hertogdom Limburg. Aken zelf was een rijksstad en viel daar buiten. Het kerngebied was gelegen in het noordoosten van de huidige Belgische provincie Luik, waar ook de oude vestingstad Limburg (Frans: Limbourg) ligt, tussen Aken (D), Wezet (Visé, B), Verviers (B) en Monschau (D). Noordelijk daarvan had het hertogdom bezittingen in het huidige Nederlandse Zuid-Limburg en de Voerstreek (B). Het is dit oude territorium, dat ook met het meeste recht de naam Limburg mag dragen, alsmede de directe omgeving van de stad Aken, waar thans het Drielandenlimburgs wordt gesproken. Maar reeds in de dertiende eeuw ontstond hier een Limburgse schrijftaal.
Frins 2005 ziet Aken als een "Dritte im Bunde". Het Akense dialect (Öcher Platt) sluit nadrukkelijk aan bij het Zuidoost-limburgs. De overlappingen zijn hier significanter dan de verschillen. Deze oude Karelstad was het belangrijkste economische en culturele centrum in deze regio. Karel de Grote (742-814) zelf streefde trouwens al vier eeuwen eerder naar een grammaticale codificatie voor dit Karolingische kerngebied. Voor deze variëteiten zijn door de Brusselse hoogleraar Leo Wintgens wel de termen Karolingisch-Frankisch en ook Oudlimburgs gebruikt. Deze termen zijn (volgens Welschen en Frins) minder geschikt, omdat zij meestal geassocieerd worden met oudere taalfasen van het Limburgs in enigerlei vorm. Zo wordt de Middelnederlandse of Dietse taalvariëteit van Hendrik van Veldeke soms als Maaslands-Oudlimburgs aangeduid, wel te onderscheiden van de taal van het oude hertogdom. Maar Wintgens (1982, 2001) is wel degene geweest die de taalgeschiedenis van het hertogdom Limburg en de grammatica van deze streektaal in het recente verleden het grondigst heeft beschreven. Hij is ook de grote promotor van deze grensoverschrijdende eenheidsvisie.
Het Zuidoost-Limburgs maakt dus deel uit van het Drielandenlimburgs. Frins (2005) toont aan, dat dit Drielandenlimburgs geen dialect is van het Nederlands (wat voor de rest van het Limburgs in diverse taalkundige opzichten nog wel kan worden aangenomen), en ook niet van het Duits, maar dat het kenmerken vertoont van een zelfstandige taal. Het Drielandenlimburgs kent niet alleen specifieke woorden, maar ook bepaalde unieke syntactische kenmerken die in geen enkele andere Limburgse, Duitse of Nederlandse variëteit voorkomen. Dr. R. van Zonneveld, voormalig hoofddocent Nederlandse Taalkunde, Rijksuniversiteit Groningen formuleert zijn oordeel als volgt: “Dit Karolingisch-Frankisch of Drielandenlimburgs is een taal op zich, een zelfstandige taal, die constructies kent die in de generatieve theorie voor onmogelijk worden gehouden. Frins’ bevindingen roepen om nieuw theoretisch onderzoek."
Welschen wil die afwijkende constructies toeschrijven aan de invloed van het Frans of Waals. Door het Oudlimburgse kerngebied zelf, het oude hertogdom in het noordoosten van de huidige provincie Luik nog zonder de aansluitende gebieden in het Nederlandse Zuid-Limburg, liep de Romaans-Germaanse taalgrens. Het grootste, meest oostelijke deel van het hertogdom was Limburgstalig (Ripuarisch). Dit grensgebied wordt nu door officiële taalgrenzen tussen Nederlands, Duits en Frans doorkruist. Zodra er dialect gesproken wordt, verstaan de inwoners van deze streek elkaar echter probleemloos. De scheiding die wettelijk is aangebracht tussen het nu Duitstalige zogeheten Oostkanton Eupen en de nu officieel Franstalige, vroeger zogeheten Platdietse streek, is kunstmatig. Hetzelfde geldt overigens met betrekking tot de nu Nederlandstalig gemaakte dorpen Teuven en Remersdaal in de Voerstreek, die evenzeer Ripuarisch zijn. Een taalkundig concept als Drielandenlimburgs bundelt aldus drie Limburgs-Ripuarische zones van grensdialecten, die elk apart binnen hun eigen staatsverband een perifeer en marginaal bestaan lijden. Ze zijn nu op hun eigen merites ontdekt als een grote taalkundige uitdaging.
Classificatie
Media-aandacht
- In de bijlage 'Wetenschap & Onderwijs' van NRC Handelsblad van 10/9/06 verscheen een paginabrede bijdrage over het grensoverschrijdend toontaal-karakter van het Limburgs, onder de titel: 'Limburgse hoogten'. Zie ook [1] De tonen van het Limburgs.
- De regionale dagbladen Dagblad de Limburger / Limburgs Dagblad brachten op 23/9/06 een bijna paginagroot artikel over het Drielandenlimburgs onder de titel 'Taal als cement van de Euregio'. Zie ook [2].
Literatuur
- Cajot, J. 1990: 'Neue Sprachgrenzbildung an der deutschen Staatsgrenze zu niederländisch-Ostlimburg, Ostbelgien und Luxemburg', in: L. Kremer & H. Niebaum (red.), Grenzdialekte. Studien zur Entwicklung kontinentalwestgermanischer Dialektkontinua [Germanistische Linguistik nr. 101-103], 125-192. Hildesheim/Zürich/New York: Georg Olms Verlag.
- Cornips, L. 1994: Syntactische variatie in het algemeen Nederlands van Heerlen. Amsterdam: IFOTT.
- Frins, J. 2005: Syntaktische Besonderheiten im Aachener Dreilãndereck. Eine Übersicht begleitet von einer Analyse aus politisch-gesellschaftlicher Sicht. Groningen: RUG Repro [Akademische Diplomarbeit RUG].
- Frins, J. 2006: Karolingisch-Fränkisch. Die plattdůtsche Volkssprache im Aachener Dreiländereck. Groningen: RUG Repro [Akademische Masterarbeit RUG].
- Goossens, J. 1989: 'De evolutie van het taalgebruik in de beide Limburgen', in: Eenheid en scheiding van de beide Limburgen. Verslagbundel van het op 26 mei 1989 te Alden Biesen gehouden congres bij gelegenheid van de herdenking 150 jaar beide Limburgen. Leeuwarden / Maastricht: Eisma [Maaslandse monografieën 47], 213-235.
- Welschen, A.J.: ‘Herkomst en geschiedenis van de familie Welschen en de geografische verspreiding van deze familienaam’, afl. I, in: Limburgs Tijdschrift voor Genealogie 30 (2002), 40-53, plus afzonderlijke bibliografie in: Limburgs Tijdschrift voor Genealogie 31 (2003), 34-35.
- Wintgens, L. 1982: Grundlagen der Sprachgeschichte im Bereich des Herzogtums Limburg. Beitrag zum Studium der Sprachlandschaft zwischen Maas und Rhein. Eupen: Grenz-Echo-Verlag.
- Wintgens, L. 2001: Et hat van os platt. Abriss einer Grammatik der germanischen Regionalsprache im Bereich des ehemaligen Herzogtums Limburg, 3. Auflage. Montzen: Obelit.
Zie ook
- Aken (doorverwijspagina)
- Drielandenlimburgs
- Hertogdom Limburg
- Kerkraads
- Limburgs
- Maas-Rijnlands
- Overmaas
- Platdietse streek
- Ripuarisch