Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

David Joris

Uit Wikisage
Versie door Mendelo (overleg | bijdragen) op 7 nov 2012 om 08:54 (+)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

David Joris (eigenlijk Joriszoon) was een wederdoper, geboren omstreeks 1501, waarschijnlijk in het graafschap Vlaanderen, mogelijk in Brugge, misschien Gent.

Zijn vader, Joris (of Georgius) van Amersfoordt was een handelaar en amateurtoneelspeler bij een rederijkerskamer. In de rol van de Bijbelse koning David verwierf Joris roem als toneelspeler. Hij gaf zijn zoon vervolgens de voornaam David, en als tweede voornaam Jan. Davids moeder was Maritje, de dochter van Jan de Gorter uit Delft.

Als glasschilder maakte David Joris de glasramen van de kerk in Enkhuisen en begaf hij zich wegens zijn beroep op reis. Zo zou hij tot in Engeland gereisd zijn, vanwaar hij in 1524 met zwakke gezondheid terugkeerde. Vanaf 1524 vestigde hij zich in Delft en trouwde er met Dirkgen Willems. Hij werd al gauw geïnteresseerd in de beginselen van de reformatie en sloot zich aan bij de Lutherse beweging.

Uitspraken die hij op Hemelvaartsdag 1528 deed over het in de processie rondgedragen sacrament, werden als beledigend ervaren. Na een gevangenisstraf van 11 dagen werd hij veroordeeld tot zweepslagen en het doorboren van zijn tong, gevolgd door de schandpaal. Hij werd drie jaar verbannen uit Delft en mocht er niet terugkeren voor hij een boete van veertig gulden betaalde.

Gedurende zijn verbanning kwam Joris in Friesland in contact met Nederlandse anabaptisten, en hij was diep onder de indruk van hun martelaarschap.

In 1534 werd hij te Delft herdoopt en in 1535 tot bisschop of oudste bij de wederdopers gewijd door Obbe Philips.

In 1535 werd Münster ingenomen en kwam er een einde aan de heerschappij van Jan van Leiden. David Joris liet zich verwikkelen in een onenigheid tussen de pacifistische vleugel van de anabaptisten onder leiding van Obbe Philips en de militante richting rond van Batenburg.

Op het convent van Bocholt in augustus 1536 trad David Joris met op de voorgrond met pogingen om te bemiddelen in het conflict.

Kort daarop begon hij zich steeds meer over te geven aan mysticistische gevoelens. Hij werd hierin gesterkt door de woorden van bijvoorbeeld Anneke Jans, die als martelares was gestorven. In 1536 stelde hij zich als een soort profeet voor. Na koning David en na Jezus Christus, de zoon van David, zou de derde David als een messiaanse figuur het reddingswerk voleindigen.

Hij verkreeg een groot aantal sympathisanten en vormde zo een eigen groep, soms de davidisten, joristen, of ook davidjoristen genoemd.

In 1537 werd Davids moeder Maritje op 56-jarigen leeftijd te Delft geëxecuteerd door onthoofding, evenals een aantal met andere davidjoristen. In 1538 en 1539 werden in Amsterdam, Leiden, den Haag en Delft wel honderd davidjoristen geëxecuteerd. In 1539 loofde de Nederlandse overheid een beloning van honderd gulden uit voor wie hem gevangen zou nemen.

David Joris probeerde aan de vervolging te ontkomen door in die tijd een zwervend leven te gaan leiden. Zo verbleef hij mogelijk in Antwerpen, later in Oldenburg, Straatsburg en Deventer.

In 1543/1544 vluchtte hij en een aantal van zijn volgelingen naar Basel (Zwitserland). Daar woonde hij onder de naam „Johann von Brügge” („Jan van Brugge”). Toen hij toelating kreg om zich in Basel te vestigen, haalde hij ook zijn vrouw en kinderen naar Basel. Op 25 augustus 1544 verwierf hij het burgerschap van Basel. Hij leefde er als een vroom, deftig en algemeen geacht patriciër. Op 25 augustus 1556 overleed hij na een korte ziekte, slechts drie dagen na zijn echtgenote, en werd met veel plechtigheid in de St.-Leonhardskerk begraven.

In 1559 werd hij postuum door de Universiteit van Basel veroordeeld als ketter. Zijn lichaam werd op 13 mei opgegraven en aan de paal verbrand. Wegens herhaaldelijke kettervervolging ging het aantal van zijn volgelingen sterk achteruit. De groep bleef in de Nederlanden en in Holstein bestaan tot het einde van de 17e eeuw.

Bronnen

  (en) 306253, in: Encyclopædia Britannica, 2024. (vertaal via: Vertaal via Google translate)