Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Johann Philipp Gabler
Johann Philipp Gabler (Frankfurt am Main, 4 juni 1753 – Jena, 17 februari 1826) was een Duitse protestantse theoloog.
Leven
Johann Philipp werd geboren als zoon van notaris Johann Paul Gabler (1715–1775) en zijn vrouw Anna (meisjesnaam Becker, 1723–1792). Na een eerste opleiding door privéleraren ging hij vanaf 1763 naar het Lessing-gymnasium in Frankfurt, dat toen geleid werd door rector Johann Georg Purmann. Op 7 oktober 1772 schreef hij zich in aan de Universiteit van Jena. Daar bezocht hij eerst de filosofische lezingen van Christian Friedrich Polz, Johann Peter Reusch, Johann Wilhelm Baier, Johann August Heinrich Ulrich, Lorenz Johann Daniel Suckow, Johann Ernst Basilius Wiedeburg en Johann Ernst Immanuel Walch. Vooral Johann Jakob Griesbach wekte zijn enthousiasme voor de theologie, zodat hij ook de theologische lezingen van Johann Gottfried Eichhorn en Ernst Jakob Danovius begon te volgen. Nadat hij op 9 oktober 1778 een master in de filosofie had behaald, keerde hij terug naar zijn geboortestad, waar hij les gaf aan het gymnasium.
Hier schreef hij artikelen geschreven in de Frankfurtse krant, slaagde in het theologisch examen van het Predigerministerium, een lutherse kerkenraadin Frankfurt. In 1780 verhuisde hij naar Göttingen, waar hij als privaatdocent aan de slag ging aan de universiteit. Hij gaf les en breidde onder Christian Gottlob Heyne zijn kennis van de geschiedenis uit. In 1783 werd Gabler hoogleraar filosofie aan het Archigymnasium in Dortmund, in 1785 derde hoogleraar aan de universiteit van Altdorf en diaken aan de plaatselijke stadskerk. Na zijn doctoraat in de theologie in 1787 werd hij in 1793 bevorderd tot tweede theologisch hoogleraarschap en werd hij geassocieerd met de aartsdiaken van de Altdorfse stadskerk St. Laurentius. Hier nam hij ook deel aan de organisatorische taken van de Altdorf Universiteit en was tweemaal in de jaren 1791, 1799 rector van de onderwijsinstelling. In 1804 werd hij benoemd tot tweede hoogleraar theologie aan de universiteit van Jena en kreeg hij de titel van wethouder van Saksen-Weimar. In 1812 werd hij bevorderd tot eerste theologisch hoogleraar en werd hij geheim raadslid. In 1822 werd hij verheven tot ridder van de Saksen-Weimarse Orde van de Witte Valk en benoemd als directeur van het protestantse theologische seminarie in Jena. Hij nam ook deel aan de organisatorische taken van de Salana aan de universiteit en was rector van de Alma Mater in de wintersemesters 1806, 1810, 1812, 1818, 1822.
Gabler was een aanhanger van rechtlijnig rationalisme en verwierf zich vooral een reputatie door zijn uitwerking van de bijbelse theologie (De justo discrimine theologiae biblicae et dogmaticae, Altdorf 1787). De meeste van zijn werken zijn te vinden in de door hem uitgegeven tijdschriften: Neuestes theologisches Journal (Neurenberg 1798–1800), Journal für theologische Literatur (1801–1804) en Journal für auserlesene theologische Literatur (1805–1811).
Gabler trouwde in 1785 met Josine Isabelle Christine Hoffmann, de dochter van de prorector van het Archigymnasium in Dortmund en hoogleraar theologie Gotthilf August Hoffmann (Glauchau, 21 september 1720 – Dortmund, 13 april 1769). Hun gezin kreeg negen kinderen. Georg Andreas Gabler (1786–1853) werd filosoof en volgde Hegel op in Berlijn. Theodor August Gabler (Altdorf, 3 januari 1788 – München, 25 april 1849) en Johann Gottfried Gabler (Altdorf, 1798 – Dornburg, 7 februari 1879), werden beide luthers predikant. Johann Gottfried publiceerde later enkele van Johann Philipp Gablers geschriften.
Werken (selectie)
- Diss. exegetica in illustrem locum HHebr. 3, 3–6. Jena 1778
- Diss. critica de capitibus ultimis IX-XIII posterioris Epistolae Pauli ad Corinthios ab eadem haud separandis. Göttingen 1782
- Revision des Campiscchen neuen metaphysischen Beweises für die Unsterblichkeit der Seele. Eine Einladungsschrift. Dortmund 1784–1785, 2. Abt.
- Zachariä's paraphrasische Erklärung der Briefe an die Corinther herausgegeben von Vollborth. Göttingen 1784 (Enkel blz. 1–48 van deel 1 is van Gabler)
- Einsegnungsrede bei dem Sarge des Herrn Christoph Andreas Fürers von Haimendorf. Altdorf 1786
- Prolusio exegetica in locum difficilem Galat. 3, 20. Altdorf 1787
- De justo discrimine theologiae biblicae et dogmaticae, regundisque recte utriusque finibus, oratio. Altdorf 1787
- Diss. theol. inaug de Jacobo, epistolae eidemadcriptae auctore. Altdorf 1787
- Entwurf einer Hermaneutik des Neuen Testaments. Altdorf 1788
- Entwurf einer historisch- kritischen Einleitung in das Neue Testament. Altdorf 1789
- Sammlung einiger Predigten. Nürnberg en Altdorf 1789
- J. G. Eichhorn's Urgeschichte, Herausgegeben mit Einleitung und Anmerkungen. Band 1: Altdorf 1790; band 2/deel 1: Altdorf 1792; band 2/deel 2: Altdorf 1793
- De librorum ecclesiae symbolicorum et legis regiae pro tuenda eorum auctoritate Leopoldo II scriptae justa ratione ad libertatem coetibus evangelicis propriam, oratio. Altdorf 1791
- Einsegnungsrede bei dem Sarge des Herrn Dr. J. B. Hoffer’s. Altdorf 1792
- J. S. Moerlii scholia philologica et critica ad selecta sacri codicis loca. Editio altera emendata et aucta cum praefatione J. Ph. Gableri. Nürnberg 1793
- Neuer Versuch über die mosaische Schöpfungsgeschichte aus der höheren Kritik; Ein Nachtrag zum ersten Teil seiner Ausgabe der Eichhorn’schen Urgeschichte. Altdorf en Nürnberg 1795
- Neustes theologisches Journal. Nürnberg 1796–1800, 5 delen
- Theologisches Gutachten über die Zulässigkeit der Ehe mit des Vaters Bruders Wittwe. Nürnberg 1797
- Oratio de Theologorum Altdorfinorum per hoc aeculum meritis eorumque justa aestimatione. Nürnberg 1797
- Journal für theologische Literatur. Nürnberg 1801–1804, 4 delen.
- Journal für auserlesene theologische Literatur. Nürnberg 1804–1811, 6 delen
- Diss. de episcopis primae ecclesiae christianae eorumque orgine. Jena 1805
- Progr. Novarum cuarum in locum Paullinum 2 Cor. 5, 14–21. Pars. I en II Jena 1805, Pars. III Jena 1806, Pars IV. Jena 1807
- Progr. Inest Meletema I in locum Joh. 1, 29. Jena 1808, Melet. II Jena 1809, Melet. III Jena 1810, Melet. IV Jena 1811,
- Progr. Quo argumentandi genere usus sit auctor Epist. ad Ebraeos cap. 5. v. 5.6. Quaestio prior. Jena 1814; Quaestio posterior. Jena 1815
- De tenuibus initiis, vera natura et indole doctrinae Evangelicae per Lutherum instaurate, variisque illius ad nostra usque tempora vicissitudinibus atque multiplici usu ex hac doctrinae Evangelicae indole ac historia capienda. Oratio, – quam in memoriam saeculorum instauratae – per M. Lutherum doctrinae Evangelicae, recitavit etc. Jena 1818
- Progr. pentecostale, quo in . . . Epistolae Publii Lentuli ad Senatum Romanum de Jesu Christo scriptae inquiritur. Jena 1819
- J. J. Griesbachii opuscula academica, edidit J. Ph. Gabler. Jena 1825
Literatuur
- Georg Andreas Will, Christian Conrad Nopitsch: Nürnbergisches Gelehrten-Lexicon oder Beschreibung aller nürnbergischen Gelehrten beyderley Geschlechts, nach ihrem Leben, Verdiensten und Schriften, zur Erweiterung der gelehrten Geschichtskunde und Verbesserung vieler darinnen vorgefallenen Fehler aus den besten Quellen in alphabetischer Ordnung. Johann Leonhard Lechner, Altdorf, 1802, deel 5, p. 383 (Online)
- Friedrich August Schmidt: Neuer Nekrolog der Deutschen. Bernhard Friedrich Voigt, Ilmenau, 1828, 4e jg. 1826, p. 80 (Online)
- Wilhelm Schröter: Erinnerungen an D. Johann Philipp Gabler, gewesenen ersten Lehrer der Theologie, Geheimen Consistorial-Rath und Ritter des Großherzoglich Weimarischen Falkenordens. Friedrich Mauke, Jena, 1827 (Online)
- Georg Gottlieb Güldenapfel: Literarisches Museum für die grossherzogl. herzogl. sächsischen Lande. J. G. Schreiber & Comp, Jena, 1816, p. 98 (Online)
- Theodor August Gabler, Johann Gottfried Gabler: D. Jo. Phil. Gableri Opuscula Academica. Stettin, Ulm, 1831, deel 1 (Online); deel 2 (Online)
- Friedrich Christian August Hasse: Zeitgenossen. Ein biographisches Magazin für die Geschichte unserer Zeit. Friedrich Arnold Brockhaus, Leipzig, 1831, deel 3, p. 61 (Online)
- Heinrich Döring: Die gelehrten Theologen Deutschlands im achtzehnten und neunzehnten Jahrhundert. Johann Karl Gottfried Wagner, Neustadt an der Orla, 1831, deel 1, p. 468 (Online)
- Carl Ranft: Briefe von Johann Griesbach in Jena am Johann Philipp Gabler in Altdorf. in: Willy Flach, Hans Haimar Jacobs: Zeitschrift des Vereins für Thüringische Geschichte und Altertumskunde. Gustav Fischer, Jena, 1943, NF 37 Bd., GF 45. Bd., p. 316 (Online)
- Sjabloon:Pierer1857 Online
- Sjabloon:Meyers Online
- Sjabloon:Meyers-1905
- Sjabloon:RE3
- (de) Georg Eduard Steitz: Johann Philipp Gabler, Johann Philipp (In: Allgemeine Deutsche Biographie) Duncker & Humblot, te Leipzig 1878, deel 8, p. 294-296.
- (de) Ernst Kutsch: Gabler, Johann Philipp (In: Neue Deutsche Biographie (NDB)) Duncker & Humblot, te Berlijn 1964, deel 6, p. 24. (Online).
- Sjabloon:TRE
(de) Friedrich Wilhelm Bautz: Gabler, Johann Philipp. In: Biographisch-Bibliographisches Kirchenlexikon (BBKL). Deel 2, Hamm 1990, ISBN 3-88309-032-8, kol. 161,
Weblinks
- Zie ook de categorie met mediabestanden in verband met Johann Philipp Gabler op Wikimedia Commons.
- (de) Martin Mulzer, Johann Philipp Gabler(vertaal via: ). In: Michaela Bauks, Klaus Koenen (Uitg.): Das wissenschaftliche Bibellexikon im Internet (WiBiLex), Stuttgart 2006 ff.
- Sjabloon:DDB