Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Neuropsychoanalyse
De neuropsychoanalyse is een subtak van de wetenschap die objectieve neurowetenschappelijke bevindingen van het menselijk brein tracht te correleren aan de subjectieve psychoanalytische exploratie van de menselijke geest.
Omschrijving
De neuropsychoanalyse zag als nieuwe wetenschappelijke discipline het licht omstreeks 1999. Na een tweetal decennia van onderzoek[1] lanceerde de Zuid-Afrikaanse neuropsycholoog en psychoanalyticus Mark Solms in dat jaar de neuropsychoanalyse als eigenstandige discipline.[2] In dat jaar werd de term ‘neuropsychoanalyse’ ook voor het eerst gebruikt in een nieuw tijdschrift met dezelfde naam.[3]
De term werd aanvankelijk voorzien van een koppelteken, om zo het interdisciplinair karakter van deze studiegebieden sterker te beklemtonen. Na herhaaldelijk gebruik is dit koppelteken komen te vervallen.[4]
Het stichtingscongres van de International Neuropsychoanalysis Society vond plaats in 2000 en werd door Solms voorgezeten.[3] Nobelprijswinnaar Eric Kandel is wellicht de bekendste advocaat van deze neuropsychoanalyse geworden. Reeds voor haar geboorte bedeelde hij de combinatie van neurowetenschap en psychoanalyse de rol van 'new intellectual framework for psychiatry' toe.[5] Sindsdien heeft de neuropsychoanalyse inderdaad veel bijgebracht aan onder andere psychoanalytische inzichten omtrent het geheugen, de drift, de droom, de gehechtheid en het structurele (Es/Ik/Boven-Ik) model en het dynamische onbewuste.[6]
Volgens Mark Kinet wordt door ideografische klinische praktijk en nomothetisch empirisch onderzoek met elkaar te correleren 'de theorie verduidelijkt, een meer (natuur-) wetenschappelijke basis voor de psychoanalyse versterkt, haar na WOII teloorgegaan maatschappelijk aanzien[7] hersteld en de therapeutische praktijk geïnspireerd'.[2]
Psychoanalyse en neurowetenschap
Neuropsychoanalyse tracht de neurowetenschappen met de psychoanalyse te integreren om zodoende een evenwichtige studie van de menselijke psyche te creëren. Ze probeert daarbij de al te simplistische reducties van de neurowetenschap te vermijden. In elke Filosofie van de geest[8] wordt dergelijke anti-reductionistische visie gehuldigd. Toch lijken vele neurowetenschappers deze valkuil niet helemaal te vermijden.[9] Waar in de hersenen zou zich het subject situeren? René Descartes’ anachronistische hypothese dat deze zich in de pijnappelklier zou lokaliseren mag niet door wezenlijk gelijkaardige (zij het veel complexere) reducties worden vervangen. De subjectieve geest, dat wil zeggen sensaties, gedachten, gevoelens en bewustzijn, kunnen tegengesteld lijken aan de cellulaire materie die de neurobiologie van de hersenen vormt. Voor Descartes waren geest en hersenen dan ook twee totaal verschillende dingen.[10] Dienovereenkomstig bedacht hij het lichaam-geest dualisme. Het lichaam is één ding (res extensa – gekenmerkt door uitgebreidheid), de geest een ander (denkend) ding (res cogitans). Omdat dit laatste zich niet leent voor wetenschappelijk onderzoek (want slechts door introspectie en interpersoonlijke communicatie toegankelijk is) wordt het cartesiaanse dualisme door de meeste hedendaagse psychologen en neurowetenschappers verworpen.[2] Het materieel monisme dat daarbij gehanteerd wordt blijft echter erg reductionistisch: ‘Mind is what brain does’. Bijvoorbeeld voor de Nederlandse neurowetenschapper Dick Swaab is de geest een soort uitscheidingsproduct: de urine van het brein.[11]
Neuropsychoanalytici bepleiten samenwerking tussen psychoanalyse en neurowetenschap maar niet dat de een door de ander zou worden ingelijfd. Fysiologie en psychologie moeten afzonderlijk bestudeerd worden en nadien kunnen verbanden worden gezocht. Er moet wederzijds respect zijn voor wederzijdse methodologische en epistemologische beperkingen. Neuropsychoanalytici huldigen daarbij veeleer een aangepast monisme dat dubbel-aspecttheorie, ‘dual aspect monisme’[12] of perspectivisme wordt genoemd. Gedachten, gevoelens en verlangens zijn het product van personen, niet van hersenen.[13] Mark Solms citeert in deze context vaak de wereldberoemde neuroloog en auteur Oliver Sacks: ‘It is precisely the subject, the living ‘I’, which is excluded from neurology’.[14]
De geest vindt zijn oorsprong in de hersenen, die immers als noodzakelijke (en materiële) voorwaarde fungeren. Het brein kan objectief en van buitenaf natuurwetenschappelijk worden onderzocht, maar slechts de vrije associatie is onderzoeksinstrument van het subject, waarbij we onze beleving van binnenuit kunnen observeren.[15] Het derde-persoonsperspectief staat per definitie op gespannen voet met het subjectieve eerste-persoonsperspectief, maar ze zijn zoals bliksem en donder finaal de uiterst verschillende uitdrukkingen van eenzelfde natuurkundig verschijnsel.[16]
Geschiedenis
De wortels van de neuropsychoanalyse als discipline kunnen zover terug worden getraceerd als Sigmund Freud's manuscript, Project voor een wetenschappelijke psychologie’. Geschreven in 1895, maar pas postuum gepubliceerd in 1950, probeerde Freud in dit werk de psychologie natuurwetenschappelijk te gronden.[17] De tekst hanteert een uitgesproken energetisch-materieel standpunt waarbij het inertieprincipe van de neuronen een voorbode inhoudt van hedendaagse opvattingen over levende organismen die entropie tegengaan door min of meer vrije energie te te binden.[18] Freud gaf bij herhaling te kennen dat latere biologische ontwikkelingen zijn driftmythologie zouden komen te vervangen. Freud speculeerde dat psychoanalyse en neurobiologie zich uiteindelijk zouden verenigen tot één studiegebied.[2] Pas in de tweede helft van de 20e eeuw ontstond een zeer geleidelijke beweging in deze richting, met slechts enkele figuren die deze weg hebben bewandeld.[2]
Aanzienlijke technologische vorderingen in de neurowetenschappen in de loop van de 20e eeuw hebben gezorgd voor een duidelijker begrip van de functionaliteit van de hersenen, wat de manier waarop we naar de psyche kijken heeft beïnvloed. Het begon in de jaren 1930 met de uitvinding van de elektro-encefalografie, die enige beeldvorming van de hersenen mogelijk maakte. Een decennium later wierp het gebruik van dynamische lokalisatie, of de laesiemethode, verder licht op de interactie van systemen in de hersenen. Gecomputeriseerde tomografie leidde tot een nog beter zicht op van de werking van ons brein en tenslotte gaf de uitvinding van meervoudige scantechnologieën in de jaren 1990, de fMRI, PET en de SPECT onderzoekers zichtbaar bewijs van neurobiologische processen.[3] Een en ander leidde tot doorbraken die relevante informatie bevatten voor het veld van de psychoanalyse.[3]
Controverse
Ondanks de uitdaging deze velden met elkaar te verbinden, rees vanuit de psychoanalytische wereld meteen bezorgdheid dat te veel nadruk op de neurobiologische fysiologie van de hersenen het belang van gesprek en van exploratie van het subjectieve (dat fundamenteel is voor het veld van de psychoanalyse) zou ondermijnen. Critici van de neuropsychoanalyse wijzen dan ook op de kwalitatieve en subjectieve aard van het psychoanalytische vakgebied en beweren dat het niet verenigbaar is met de kwantitatieve en objectieve aard van neurowetenschappelijk onderzoek.[19] Zijn collega’s neurowetenschappers vergeleken Solms’ psychoanalytische bocht met die van een astronoom die zich plots met astrologie gaat bezighouden.[16] De weerstand is nog het grootst vanwege de psychoanalytische wereld. Een aantal bekende namen[19] waren en blijven[20] bijvoorbeeld vijandig. Ze beschouwen de invloed van de neurowetenschappen als een bedreiging voor de ware psychoanalyse. Neurose zou herleid worden tot gestoorde hersenwerking zodat de patiënt zich eerder vragen stelt over zijn brein dan over zichzelf.
Mark Solms wijst er bij herhaling op dat Freud zelf belang hechtte aan kwantificeerbaarheid.[21] Zoals ook andere voorstanders van het vakgebied van de neuropsychoanalyse herinnert hij er ook telkens aan dat Sigmund Freud zelf zijn carrière begon als neuroloog. Freud's verzameld werk bestaat uit 24 delen, waarvan 4 zuiver neurologisch van opzet. Ook beklemtonen zij dat neurowetenschappelijk onderzoek correleert met psychodynamische bevindingen, gezien die laatste onlosmakelijk verbonden zijn met neurale activiteit in de hersenen. De combinatie van observatie van de subjectieve geest binnen de klinische situatie met empirisch bewijs vanuit de neurobiologie resulteert in meer en beter begrip en in optimalisatie van therapeutische mogelijkheden.[22] De neuropsychoanalytische benadering biedt bovendien een antwoord op wetenschapsfilosofische kritiek van Adolph Grünbaum[23] en Karl Popper.[24] Respectievelijk hameren ze op de noodzaak van empirische bewijskracht dat van buiten de psychoanalytische spreekkamer afkomstig is en op een mogelijke falisifieerbaarheid wil de psychoanalyse op een volwaardig wetenschappelijk statuut aanspraak kunnen maken.
De psychoanalyse wordt veelal als behorend tot de geesteswetenschappen beschouwd. De neurowetenschappen leggen echter de neurobiologische en evolutiebiologische wortels van onze psyche bloot en zorgen ervoor dat de psychoanalyse haar natuurwetenschappelijke pijler niet verliest.[3] Enkele van de grote neurowetenschappers die aan de basis liggen van de ontwikkeling van neuropsychoanalyse zijn onder andere: Antonio Damasio, Eric Kandel, Joseph LeDoux, Helen Mayberg, Jaak Panksepp, Vilayanur Ramachandran, Oliver Sacks, Howard Shevrin, Allan Schore, Mark Solms, en in ons Nederlands taalgebied vooral Ariane Bazan. In 2010 redigeerde ze samen met Mark Kinet het 14e boek in de reeks Psychoanalytisch Actueel onder de titel Psychoanalyse en neurowetenschap.[25] Ze geldt als boegbeeld van een psychoanalytische stroming die meer in de lijn ligt van Jacques Lacan.
Terwijl Mark Solms het vooral heeft over de biologische ‘onderkant’ van het Es (als driftsysteem), heeft Ariane Bazan het meer over Freuds onbewuste (als geheugensysteem) dan over diens Es. Want Solms maakt aan dit (specifiek menselijke) onbewuste weinig woorden vuil.[26] Dit in tegenstelling tot de meeste psychoanalytische literatuur, die nagenoeg uitsluitend op deze imaginaire en symbolische ruimte is gericht.[2]
De neurowetenschap heeft inmiddels overvloedig bewezen dat de grote meerderheid van de mentale processen onder de (descriptieve) categorie van het niet-bewuste thuishoort.[27] Dit niet- bewuste dient wel te worden onderscheiden van het Freudiaanse onbewuste in engere zin. Het laatste is klassiek strikter te begrijpen. Het is het verdrongene (als wat wordt geweerd uit herinnering en bewustzijn) of het psychodynamisch en driftmatig onbewuste dat functioneert volgens de modus van het primair proces. Dit onbewuste, primaire proces denken kent tijd, noch tegenspraak, het lustprincipe primeert en mechanismen van verdichting en verschuiving heersen. Dat terwijl in het bewuste het realiteitsprincipe primeert. Het is gekenmerkt door de logica en rationale die het secundaire proces denken kenmerken.[28]
Externe links
- The Neuropsychoanalysis Association
- Neuropsychoanalysis (tijdschrift)
- The Routledge Neuropsychoanalysis Series
Bronnen, noten en/of referenties
|