Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie en digitaal erfgoed, wenst u prettige feestdagen en een gelukkig 2025

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Waterstofatoom: verschil tussen versies

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
 
(21 tussenliggende versies door 2 gebruikers niet weergegeven)
Regel 1: Regel 1:
Het '''waterstofatoom''' is het eenvoudigste van alle atomen waarmee materie is opgebouwd. Het bestaat uit een proton, de atoomkern, en één elektron. Niels Bohr publiceerde in 1913 een theorie die het frequentiespectrum van waterstof verklaarde dat in 1885 gemeten was door Johann Balmer. Zijn model was niet realistisch want het elektron dat als punt om het proton cirkelt verliest kinetische energie door elektromagnetische straling en valt op de kern door de coulombkracht. In 1924 stelde Louis de Broglie dat het elektron in het H-atoom niet een puntdeeltje is maar een golf.
Het '''waterstofatoom''' is het eenvoudigste van alle atomen waarmee materie is opgebouwd. Het bestaat uit een proton, de atoomkern, en één elektron. Niels Bohr publiceerde in 1913 een theorie die het frequentiespectrum van waterstof verklaarde dat in 1885 gemeten was door Johann Balmer. Zijn model was niet realistisch want het elektron dat als punt om het proton cirkelt verliest kinetische energie door elektromagnetische straling en valt op de kern door de coulombkracht. In 1924 stelde Louis de Broglie dat het elektron in het H-atoom niet een puntdeeltje is maar een golf.


De pagina nummers verwijzen naar Robert B Leighton, ''Principles of Modern Physics'' McGRAW-HILL, 1959
De paginanummers verwijzen naar Robert B Leighton, ''Principles of Modern Physics'' McGRAW-HILL, 1959


=== Klassiek model ===
== Klassiek model ==
p.72 Bohr stelde dat het elektron (massa m, lading e) met impuls p en hoeksnelheid ω kan cirkelen op afstand r van de kern als het impulsmoment rp = h/2π of een veelvoud daarvan:
p. 72 Bohr stelde dat het elektron (massa m, lading e) met impuls p en hoeksnelheid ω kan cirkelen op afstand r van de kern als het impulsmoment rp = h/2π of een veelvoud daarvan:
: rp = mωr² = nh/2π, n = 1,2,3,...
: rp = mωr² = nh/2π, n = 1,2,3,...
waarin h de Planck constante 6.626 x 10<sup>-34</sup> Js is. De coulombkracht is
waarin h de Planck constante 6.626 × 10<sup>−34</sup> Js is. De coulombkracht is
: mω²r = e² / 4πε<sub>o</sub>r²
: mω²r = e² / 4πε<sub>o</sub>r²
zodat (elimineer ω)
zodat (elimineer ω)
: r = ε<sub>o</sub>n²h² / πme²
: r = ε<sub>o</sub>n²h² / πme²
De kleinste baanstraal is r<sub>o</sub> = ε<sub>o</sub>h² / πme² = 52,9 picometer (pico = 10<sup>-12</sup>).
De kleinste baanstraal is r<sub>o</sub> = ε<sub>o</sub>h² / πme² = 52,9 picometer (pico = 10<sup>−12</sup>).


De energie van het elektron is
De energie van het elektron is
: E = - e² / 8πε<sub>o</sub>r
: E = e² / 8πε<sub>o</sub>r
negatief omdat het energie kost om het H-atoom te ioniseren.
negatief omdat het energie kost om het H-atoom te ioniseren.
Deze energieniveaus, evenredig met 1/n², bepalen het frequentiespectrum van waterstof, dwz de frequentie ν van het foton dat met energie hν geabsorbeerd of uitgezonden wordt als het elektron van energieniveau verandert.
Deze energieniveaus, evenredig met 1/n², bepalen het frequentiespectrum van waterstof, d.w.z. de frequentie ν van het foton dat met energie hν geabsorbeerd of uitgezonden wordt als het elektron van energieniveau verandert.


p.184 Even na 1920 werd een fijnstructuur in de energieniveaus gevonden die volgens Arnold Sommerfeld een relativistisch effect was maar volgens George Uhlenbeck en Samuel Goudsmit (1925) veroorzaakt wordt door elektron '''spin''', een intrinsiek impulsmoment ter grootte h/4π.
p.79 Arnold Sommerfeld berekende in 1916 relativistische correcties op de Bohr theorie die de '''fijnstructuur''' in het energiespectrum verklaarde (gemeten was door Albert Michelson en Edward Morley in 1887).


=== Quantum model ===
p.200 Een spectraallijn bestaat in feite uit 2 lijnen die α², minder dan 0,01 %, verschillen in golflengte. De fijnstructuurconstante α is
: α = e²/2hcε<sub>0</sub> = 1/137,036


p.81 Voor het atoom met straal r geldt kwantummechanica die sterk verschilt van de klassieke natuurkunde.
p.185 George Uhlenbeck en Samuel Goudsmit toonden in 1925 dat de fijnstructuur ook verklaard kan worden door elektron '''spin''', een intrinsiek impulsmoment ter grootte h/4π, dat wisselwerkt met het elektron baan impulsmoment waardoor deze effectief iets verandert.
 
== Quantum model ==
 
p. 81 Voor het atoom met straal r geldt quantummechanica die sterk verschilt van de klassieke natuurkunde.
Volgens Louis de Broglie (1924) is het elektron in het H-atoom een golf met impuls p en golflengte
Volgens Louis de Broglie (1924) is het elektron in het H-atoom een golf met impuls p en golflengte
: λ = h/p = 2πr/n
: λ = h/p = 2πr/n
Het elektron bevindt zich niet in een punt op de cirkelbaan maar het is een golf waarvan een geheel aantal golflengten past op de cirkelomtrek 2πr in het Bohr model.
Het elektron bevindt zich niet in een punt op de cirkelbaan maar het is een golf waarvan een geheel aantal golflengten past op de cirkelomtrek 2πr in het Bohr model.


Erwin Schrödinger publiceerde in 1926 de partiële differentiaalvergelijking voor de golffunctie ψ die de kwantumtoestand van een deeltje beschrijft, namelijk de kans om bepaalde waarden te meten. Het product van de onzekerheden over positie en impuls metingen is groter dan h/4π (p.86, Werner Heisenberg 1927).  
Erwin Schrödinger publiceerde in 1926 de partiële differentiaalvergelijking voor de golffunctie ψ die de quantumtoestand van een deeltje beschrijft, namelijk de kans om bepaalde waarden te meten. Het product van de onzekerheden over positie en impuls metingen is groter dan h/4π (p.86, Werner Heisenberg 1927).  


p.166 Voor het elektron in het H-atoom is de schrödingervergelijking voor ψ in bolcoordinaten r,θ,φ
Klassiek is de hamiltoniaan van het elektron in het Coulombveld van de kern
: [ - {{vbreuk|h²|8π²m}}∇² - {{vbreuk|e²|4πε<sub>o</sub>r}} ] ψ = Eψ
: H = p²/2m − e²/4πε<sub>o</sub>r
met de Laplace operator
Quantummechanisch wordt de hamilton-operator hieruit verkregen door de impuls p te vervangen (p.100) door de impulsoperator (h/2πi)∇ waarin ∇ de nabla differentiaaloperator is.
 
p. 166 Met deze hamilton-operator op de golffunctie vond Schrödinger de vergelijking voor ψ
: [ {{vbreuk|h²|8π²m}}∇² {{vbreuk|e²|4πε<sub>o</sub>r}} ] ψ = Eψ
met de Laplace operator in bolcoördinaten r,θ,φ
: ∇² = {{vbreuk|1|r²}}{{vbreuk|∂|∂r}}(r²{{vbreuk|∂ψ|∂r}}) + {{vbreuk|1|r²sinθ}}{{vbreuk|∂|∂θ}}(sinθ{{vbreuk|∂ψ|∂θ}}) + {{vbreuk|1|r²sin²θ}}{{vbreuk|∂²ψ|∂φ²}}
: ∇² = {{vbreuk|1|r²}}{{vbreuk|∂|∂r}}(r²{{vbreuk|∂ψ|∂r}}) + {{vbreuk|1|r²sinθ}}{{vbreuk|∂|∂θ}}(sinθ{{vbreuk|∂ψ|∂θ}}) + {{vbreuk|1|r²sin²θ}}{{vbreuk|∂²ψ|∂φ²}}
Eenwaardige eindige oplossingen zijn bekend voor discrete waarden van r en E, en dat zijn juist de klassieke waarden voor n = 1,2,3 ...
Eenwaardige eindige oplossingen zijn bekend voor discrete waarden van r en E, en dat zijn juist de klassieke waarden voor n = 1,2,3 ...


p.182 De genormaliseerde golffunctie in de grondtoestand (n = 1) is
p. 182 De genormaliseerde golffunctie in de grondtoestand (n = 1) is
: ψ = √(1/πr<sub>o</sub>³).e<sup>-r/r<sub>o</sub>
: ψ = √(1/πr<sub>o</sub>³).e<sup> r/r<sub>o</sub>
De kansdichtheid dat het elektron zich op afstand r bevindt, 4πr²ψ², is maximaal voor r=r<sub>o</sub>. De waarde voor r<sub>o</sub> in het klassieke model is de meest waarschijnlijke waarde in het quantum model. Dit geldt ook voor grotere r waarden met grotere E.
De kansdichtheid dat het elektron zich op afstand r bevindt, 4πr²ψ², is maximaal voor r=r<sub>o</sub>. De waarde voor r<sub>o</sub> in het klassieke model is de meest waarschijnlijke waarde in het quantummodel. Dit geldt ook voor grotere r waarden met grotere E.


p.664 Paul Dirac publiceerde in 1928 de relativistische vergelijking voor de golffunctie ψ. In zijn theorie is ψ niet één complexe variabele maar een kolommatrix met vier componenten. De '''Dirac vergelijking''' wordt meestal geformuleerd met 4x4 matrix operatoren. In componenten uitgeschreven zijn het vier partiële differentiaalvergelijkingen:
=== Relativistisch ===
 
p. 664 Paul Dirac publiceerde in 1928 de relativistische vergelijking voor de golffunctie ψ. In zijn theorie is ψ niet één complexe variabele maar een kolommatrix met vier componenten. De '''Dirac-vergelijking''' wordt meestal compact geformuleerd met 4×4 matrix operatoren, of equivalent met 2×2 matrices waarvan de componenten 2×2 matrices zijn. Bijvoorbeeld:
: (ih/2π)γ<sup>μ</sup>(∂ψ/∂μ) − mcψ = 0
waarin γ<sup>μ</sup> vier 4×4 matrices zijn en gesommeerd wordt over μ = 0,1,2,3. In componenten uitgeschreven zijn het vier partiële differentiaalvergelijkingen:
: D<sub>1</sub>ψ<sub>1</sub> + D<sub>3</sub>ψ<sub>3</sub> + D<sub>5</sub>ψ<sub>4</sub> = 0
: D<sub>1</sub>ψ<sub>1</sub> + D<sub>3</sub>ψ<sub>3</sub> + D<sub>5</sub>ψ<sub>4</sub> = 0
: D<sub>1</sub>ψ<sub>2</sub> + D<sub>6</sub>ψ<sub>3</sub> - D<sub>3</sub>ψ<sub>4</sub> = 0
: D<sub>1</sub>ψ<sub>2</sub> + D<sub>6</sub>ψ<sub>3</sub> D<sub>3</sub>ψ<sub>4</sub> = 0
: D<sub>3</sub>ψ<sub>1</sub> + D<sub>5</sub>ψ<sub>2</sub> + D<sub>2</sub>ψ<sub>3</sub> = 0
: D<sub>3</sub>ψ<sub>1</sub> + D<sub>5</sub>ψ<sub>2</sub> + D<sub>2</sub>ψ<sub>3</sub> = 0
: D<sub>6</sub>ψ<sub>1</sub> - D<sub>3</sub>ψ<sub>2</sub> + D<sub>2</sub>ψ<sub>4</sub> = 0
: D<sub>6</sub>ψ<sub>1</sub> D<sub>3</sub>ψ<sub>2</sub> + D<sub>2</sub>ψ<sub>4</sub> = 0
waarin
waarin
: D<sub>1</sub> = (h/2πi)(∂/∂t) + eφ + mc²
: D<sub>1</sub> = (h/2πi)(∂/∂t) + eφ + mc²
: D<sub>2</sub> = (h/2πi)(∂/∂t) + eφ - mc²
: D<sub>2</sub> = (h/2πi)(∂/∂t) + eφ mc²
: D<sub>3</sub> = c(h/2πi)(∂/∂z) - ceA<sub>z</sub>
: D<sub>3</sub> = c(h/2πi)(∂/∂z) ceA<sub>z</sub>
: D<sub>4</sub> = c(h/2πi)(∂/∂x) - ceA<sub>x</sub>
: D<sub>4</sub> = c(h/2πi)(∂/∂x) ceA<sub>x</sub>
: D<sub>5</sub> = c(h/2πi)(∂/∂x) - ceA<sub>x</sub> - ic(h/2πi)(∂/∂y) + iceA<sub>y</sub>
: D<sub>5</sub> = c(h/2πi)(∂/∂x) ceA<sub>x</sub> ic(h/2πi)(∂/∂y) + iceA<sub>y</sub>
: D<sub>6</sub> = c(h/2πi)(∂/∂x) - ceA<sub>x</sub> + ic(h/2πi)(∂/∂y) - iceA<sub>y</sub>
: D<sub>6</sub> = c(h/2πi)(∂/∂x) ceA<sub>x</sub> + ic(h/2πi)(∂/∂y) iceA<sub>y</sub>
met de vectorpotentiaal (A<sub>x</sub>, A<sub>y</sub>, A<sub>z</sub>) en de elektrische potentiaal φ van het elektromagnetische veld.
met de vectorpotentiaal (A<sub>x</sub>, A<sub>y</sub>, A<sub>z</sub>) en de elektrische potentiaal φ van het elektromagnetische veld.
Oplossingen voor het waterstofatoom zijn bekend. Ze beschrijven de kwantumtoestand van het elektron die de experimenteel gevonden waarde van de spin en alle details van het H-spectrum verklaart.
Oplossingen voor het waterstofatoom zijn gevonden door o.a. Walter Gordon. Ze beschrijven de kwantumtoestand die de elektron spin en de fijnstructuur van het H-spectrum verklaart.
 
Diracs theorie voorspelde ook het bestaan van vrije elektronen met negatieve energie. Dat werd niet begrepen tot in 1932 '''positron'''en ontdekt werden, met dezelfde massa als elektronen maar positieve lading, en geïdentificeerd met elektronen met negatieve energie.


Zijn theorie voorspelde ook het bestaan van vrije elektronen met negatieve energie. Dat werd niet begrepen tot in 1932 '''positron'''en ontdekt werden, met dezelfde massa als elektronen maar positieve lading, en geïdentificeerd met elektronen met negatieve energie.
Onze kennis van het H-atoom is wiskundig. Deze vergelijkingen bepalen quantumtoestanden, kansen van plaats en snelheid van het elektron, geen werkelijke bewegingen. Versneld bewegende lading en stroom verdelingen bestaan die alleen statisch magneetveld produceren, dus geen stralingsenergie verliezen. Maar die worden niet beschreven door de quantumwiskunde van het H-atoom.<ref>Bernard Hoenders, Ned Tijdschrift v Natuurkunde jan 2023 p.22</ref> Hoe het er uitziet is niet voorstelbaar.


Onze kennis van het H-atoom is wiskundig. Hoe het er uitziet, wat er golft, is niet voorstelbaar.
[[Categorie:Natuurkunde]]
[[en:Hydrogen atom]]

Huidige versie van 14 mei 2023 om 15:28

Het waterstofatoom is het eenvoudigste van alle atomen waarmee materie is opgebouwd. Het bestaat uit een proton, de atoomkern, en één elektron. Niels Bohr publiceerde in 1913 een theorie die het frequentiespectrum van waterstof verklaarde dat in 1885 gemeten was door Johann Balmer. Zijn model was niet realistisch want het elektron dat als punt om het proton cirkelt verliest kinetische energie door elektromagnetische straling en valt op de kern door de coulombkracht. In 1924 stelde Louis de Broglie dat het elektron in het H-atoom niet een puntdeeltje is maar een golf.

De paginanummers verwijzen naar Robert B Leighton, Principles of Modern Physics McGRAW-HILL, 1959

Klassiek model

p. 72 Bohr stelde dat het elektron (massa m, lading e) met impuls p en hoeksnelheid ω kan cirkelen op afstand r van de kern als het impulsmoment rp = h/2π of een veelvoud daarvan:

rp = mωr² = nh/2π, n = 1,2,3,...

waarin h de Planck constante 6.626 × 10−34 Js is. De coulombkracht is

mω²r = e² / 4πεo

zodat (elimineer ω)

r = εon²h² / πme²

De kleinste baanstraal is ro = εoh² / πme² = 52,9 picometer (pico = 10−12).

De energie van het elektron is

E = − e² / 8πεor

negatief omdat het energie kost om het H-atoom te ioniseren. Deze energieniveaus, evenredig met 1/n², bepalen het frequentiespectrum van waterstof, d.w.z. de frequentie ν van het foton dat met energie hν geabsorbeerd of uitgezonden wordt als het elektron van energieniveau verandert.

p.79 Arnold Sommerfeld berekende in 1916 relativistische correcties op de Bohr theorie die de fijnstructuur in het energiespectrum verklaarde (gemeten was door Albert Michelson en Edward Morley in 1887).

p.200 Een spectraallijn bestaat in feite uit 2 lijnen die α², minder dan 0,01 %, verschillen in golflengte. De fijnstructuurconstante α is

α = e²/2hcε0 = 1/137,036

p.185 George Uhlenbeck en Samuel Goudsmit toonden in 1925 dat de fijnstructuur ook verklaard kan worden door elektron spin, een intrinsiek impulsmoment ter grootte h/4π, dat wisselwerkt met het elektron baan impulsmoment waardoor deze effectief iets verandert.

Quantum model

p. 81 Voor het atoom met straal r geldt quantummechanica die sterk verschilt van de klassieke natuurkunde. Volgens Louis de Broglie (1924) is het elektron in het H-atoom een golf met impuls p en golflengte

λ = h/p = 2πr/n

Het elektron bevindt zich niet in een punt op de cirkelbaan maar het is een golf waarvan een geheel aantal golflengten past op de cirkelomtrek 2πr in het Bohr model.

Erwin Schrödinger publiceerde in 1926 de partiële differentiaalvergelijking voor de golffunctie ψ die de quantumtoestand van een deeltje beschrijft, namelijk de kans om bepaalde waarden te meten. Het product van de onzekerheden over positie en impuls metingen is groter dan h/4π (p.86, Werner Heisenberg 1927).

Klassiek is de hamiltoniaan van het elektron in het Coulombveld van de kern

H = p²/2m − e²/4πεor

Quantummechanisch wordt de hamilton-operator hieruit verkregen door de impuls p te vervangen (p.100) door de impulsoperator (h/2πi)∇ waarin ∇ de nabla differentiaaloperator is.

p. 166 Met deze hamilton-operator op de golffunctie vond Schrödinger de vergelijking voor ψ

[ −  h² /8π²m∇² −  e² /4πεor ] ψ = Eψ

met de Laplace operator in bolcoördinaten r,θ,φ

∇² =  1 / ∂ /∂r(r² ∂ψ /∂r) +  1 /r²sinθ ∂ /∂θ(sinθ ∂ψ /∂θ) +  1 /r²sin²θ ∂²ψ /∂φ²

Eenwaardige eindige oplossingen zijn bekend voor discrete waarden van r en E, en dat zijn juist de klassieke waarden voor n = 1,2,3 ...

p. 182 De genormaliseerde golffunctie in de grondtoestand (n = 1) is

ψ = √(1/πro³).e − r/ro

De kansdichtheid dat het elektron zich op afstand r bevindt, 4πr²ψ², is maximaal voor r=ro. De waarde voor ro in het klassieke model is de meest waarschijnlijke waarde in het quantummodel. Dit geldt ook voor grotere r waarden met grotere E.

Relativistisch

p. 664 Paul Dirac publiceerde in 1928 de relativistische vergelijking voor de golffunctie ψ. In zijn theorie is ψ niet één complexe variabele maar een kolommatrix met vier componenten. De Dirac-vergelijking wordt meestal compact geformuleerd met 4×4 matrix operatoren, of equivalent met 2×2 matrices waarvan de componenten 2×2 matrices zijn. Bijvoorbeeld:

(ih/2π)γμ(∂ψ/∂μ) − mcψ = 0

waarin γμ vier 4×4 matrices zijn en gesommeerd wordt over μ = 0,1,2,3. In componenten uitgeschreven zijn het vier partiële differentiaalvergelijkingen:

D1ψ1 + D3ψ3 + D5ψ4 = 0
D1ψ2 + D6ψ3 − D3ψ4 = 0
D3ψ1 + D5ψ2 + D2ψ3 = 0
D6ψ1 − D3ψ2 + D2ψ4 = 0

waarin

D1 = (h/2πi)(∂/∂t) + eφ + mc²
D2 = (h/2πi)(∂/∂t) + eφ − mc²
D3 = c(h/2πi)(∂/∂z) − ceAz
D4 = c(h/2πi)(∂/∂x) − ceAx
D5 = c(h/2πi)(∂/∂x) − ceAx − ic(h/2πi)(∂/∂y) + iceAy
D6 = c(h/2πi)(∂/∂x) − ceAx + ic(h/2πi)(∂/∂y) − iceAy

met de vectorpotentiaal (Ax, Ay, Az) en de elektrische potentiaal φ van het elektromagnetische veld. Oplossingen voor het waterstofatoom zijn gevonden door o.a. Walter Gordon. Ze beschrijven de kwantumtoestand die de elektron spin en de fijnstructuur van het H-spectrum verklaart.

Diracs theorie voorspelde ook het bestaan van vrije elektronen met negatieve energie. Dat werd niet begrepen tot in 1932 positronen ontdekt werden, met dezelfde massa als elektronen maar positieve lading, en geïdentificeerd met elektronen met negatieve energie.

Onze kennis van het H-atoom is wiskundig. Deze vergelijkingen bepalen quantumtoestanden, kansen van plaats en snelheid van het elektron, geen werkelijke bewegingen. Versneld bewegende lading en stroom verdelingen bestaan die alleen statisch magneetveld produceren, dus geen stralingsenergie verliezen. Maar die worden niet beschreven door de quantumwiskunde van het H-atoom.[1] Hoe het er uitziet is niet voorstelbaar.

  1. º Bernard Hoenders, Ned Tijdschrift v Natuurkunde jan 2023 p.22