Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Pensioen

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Pensioen is een inkomen voor de tijd dat men niet meer werkt op latere leeftijd of niet meer kan werken wegens arbeidsongeschiktheid. Vaak maakt ook een uitkering aan achterblijvende partners en wezen deel uit van een pensioenregeling. Daarnaast kunnen pensioenregelingen bepalingen bevatten voor pensioenopbouw in speciale gevallen, zoals militaire dienstplicht, zwangerschap een kortstondige werkloosheid.

Pijlerstelsel

In de meeste landen bestaat het pensioenstelsel uit drie pijlers.

De eerste pijler is een basispensioen, gewoonlijk door de staat geregeld en gewoonlijk gefinancierd door middel van een omslagstelsel (in Nederland de AOW). Deze pijler heeft als doel ten minste een basisvoorziening te scheppen waarmee armoede onder ouderen wordt voorkomen. In sommige landen gaat de eerste pijler veel verder dan een basisinkomen, waardoor de rol van de tweede pijler kleiner is.

De tweede pijler bestaat uit pensioenrechten, dit zijn rechten die werknemers tijdens hun werkzame leven opbouwen. Dit is wat in de volksmond 'het pensioen' wordt genoemd. De premie wordt betaald door werknemer en werkgever samen. Pensioen is een secundaire arbeidsvoorwaarde (uitgesteld loon) waarbinnen een aanvullend pensioen wordt opgebouwd (aanvullend op de AOW), meestal tot de fiscaal toegestane grens (zie fiscaliteit). Pensioen in de tweede pijler wordt dus altijd opgebouwd in de relatie werkgever-werknemer. De tweede pijler wordt gefinancierd door een kapitaaldekkingsstelsel of - veel minder vaak - een omslagstelsel, of een combinatie van beide. Bij een kapitaaldekkingsstelsel bouwt een werknemer zijn eigen 'spaarpot' op, waaruit later het pensioen wordt uitgekeerd. Het doel van de tweede pijler is om, samen met de eerste pijler, een redelijk inkomen te geven aan ouderen dat is gerelateerd aan het gedurende het werkzame leven genoten salaris. In Nederland is dat meestal 70% van het gemiddeld verdiende salaris (middelloonsysteem). Die 70% wordt behaald door de AOW en het zelf opgebouwde pensioen bij elkaar op te tellen. Pensioengrondslag is het pensioengevend salaris minus de zogenoemde franchise, over die franchise wordt geen pensioenpremie betaald. Een tweede pijler pensioen van een kapitaalgedekt pensioenfonds wordt gespaard via het beschikbare premiesysteem, het verzekeren van een pensioenkapitaal of het beschikbare uitkeringssysteem. In het laatste geval is de hoogte van het pensioen gebaseerd op het salaris, ofwel op basis van een eindloonsysteem, ofwel op basis van een middelloonsysteem. Ook de zeldzame vastebedragenregeling wordt tot deze categorie gerekend.

De derde pijler is vrijwillig, alle inkomensvoorzieningen die mensen zelf treffen vallen hieronder zoals lijfrente, levensverzekeringen en inkomsten uit eigen vermogen. Meestal gaat het om commerciële spaarproducten, met of zonder verzekeringselement, met fiscale concessies en beperkingen; voor Nederland zie Lijfrente (Nederland) en Banksparen. De producten in deze pijler zijn bedoeld voor reparatie van pensioenbreuken en -gaten. Deze ontstaan bijvoorbeeld door het veranderen van baan, verblijf in het buitenland of niet deelnemen aan het arbeidsproces. Zelfstandigen en ondernemers zijn volledig aangewezen op pensioenopbouw in de derde pijler. In deze pijler zijn alle pensioenen kapitaalgedekt en georganiseerd via het beschikbare premiesysteem. Nationale en internationale waardeoverdracht is in de praktijk vrijwel niet mogelijk.

In ontwikkelingslanden komt vaak alleen de eerste pijler voor. Een aantal landen heeft een bewust beleid om de tweede pijler niet toe te laten. Voorbeelden zijn Polen, Hongarije en Tsjechië. In de overige landen komen alle drie de pijlers voor, maar hebben ze een verschillend gewicht. In Nederland zijn de gewichten ongeveer 50% voor de eerste pijler, 45% voor de tweede pijler en ongeveer 5% voor de derde pijler. In andere landen hebben de eerste twee pijlers vaak (maar lang niet altijd) samen een gewicht van 50%. Het gewicht van de eerste pijler is een politieke keuze. In landen met een communistische geschiedenis is de eerste pijler vaak kwijnend, in Zuid-Europa is de eerste pijler gewoonlijk dominant (70-90%) terwijl in Noord-Europa de eerste pijler rond 40% in beslag neemt. De grootte van de tweede pijler wordt bepaald door wetgeving, traditie en beleid van de sociale partners. Aangezien de derde pijler de minst economisch efficiënte manier van pensioen opbouwen is, vormt het een restcategorie.

Doelmatigheid van het systeem

De doelmatigheid van een pensioensysteem kan worden afgemeten met de deelnamegraad (welk deel van de potentiële deelnemers bouwt een pensioen op) en de vervangingsgraad (welk deel van het inkomen wordt bij pensionering door het pensioen vervangen).

Eerste pijler fondsen zijn meestal nationaal en verplichtgesteld, waardoor een deelnamegraad van bijna 100% wordt bereikt. Tweede pijler fondsen zijn alleen toegankelijk voor wie een betrekking heeft, waaraan een pensioenregeling is verbonden. Als geen begeleidende maatregelen worden getroffen blijkt dat de deelnamegraad blijft steken op 30 - 50%. Matching, een systeem waarbij de werkgever toezegt de besparingen van de werknemer te verhogen met een afgesproken percentage, blijkt nauwelijks een invloed op de deelnamegraad te hebben. In Ierland is de deelnamegraad in de tweede pijler bijvoorbeeld 30%, ondanks subsidies van werkgevers. Wel effectief is de "opt-out" techniek. Dit komt er op neer dat nieuwe werknemers actie moeten nemen om niet aan pensioensparen deel te nemen (bij opt-in moet men juist actie ondernemen om wel deel te nemen). Hiermee kan de deelnamegraad naar rond 70% worden verhoogd. Zeer effectief is verplichtstelling, waardoor de deelnamegraad in Nederland boven de 90% ligt.

De Europese Unie heeft geen regels over verplichtstelling; wel over mededinging, die in principe verplichtstelling onmogelijk zouden maken. In een aantal processen heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen bepaald dat verplichtstelling mogelijk is, als het een sociaal nut dient en er geen misbruik van wordt gemaakt. Hoewel hiermee een plaats voor verplichtstelling is geschapen blijft de situatie onstabiel. De uitspraken van het Hof zijn niet gecodificeerd en kunnen dus door een latere uitspraak van het Hof teniet worden gedaan.

De vervangingsgraad is in principe een politieke keuze die uit twee delen bestaat: een gewenste vervangingsgraad (in Nederland 70% voor belasting, wat neerkomt op rond 100% na belasting[1]) en een maximaal fiscaal gefaciliteerde vervangingsgraad (in Nederland 100%). Beide worden vastgelegd met fiscale maatregelen, de maximale jaarlijkse opbouw van de pensioenclaim en de maximale aftrek van betaalde pensioenpremie. In een aantal landen (bijvoorbeeld de Verenigde Staten) is de gewenste vervangingsgraad niet meer dan meetinstrument, maar geen beleidsinstrument.

Pensioengerechtigde leeftijd

In 1889 voerde Otto von Bismarck het eerste wettelijke staatspensioenfonds in. De gemiddelde leeftijdsverwachting van een Duitse man was toen 72. De pensioengerechtigde leeftijd werd gesteld op 70 jaar. Deze leeftijd zakte naar 65 jaar, wat een internationale norm werd. Die leeftijd geldt overigens zeker niet universeel en staat in meerdere landen onder druk. De pensioengerechtigde leeftijd werd na het salaris een van de belangrijke punten van de vakbonden in loononderhandelingen. In communistische landen beijverden de regimes zich om het pensioen vroeger te laten ingaan. Lagere pensioengerechtigde leeftijden werden ook overeengekomen voor groepen met zware banen, zoals mijnwerkers, bemanning van stoomlocomotieven en voor vrouwen.

Omdat de pensioengerechtigde leeftijd een product van de klassenstrijd was geworden, werd hij meer en meer vaststaand, ondanks een toenemende levensverwachting en technologische vooruitgang. Bij de vervanging van stoomlocomotieven door diesel- en elektrische locomotieven werd de pensioengerechtigde leeftijd niet aangepast. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft echter wel bepaald dat een lagere pensioengerechtigde leeftijd voor vrouwen niet verenigbaar is met het Europese non-discriminatiebeleid (voor nieuwe lidstaten geldt een overgangstermijn). Aan de andere kant werd echter ook een hogere pensioenpremie voor vrouwen om dezelfde reden afgewezen, hoewel vrouwen langer leven en dus langer pensioen genieten.

Nederland

Pensioenstructuur

Pensioenfondsen in Nederland zijn ontstaan aan het einde van de 19e eeuw. Het eerste Nederlandse (ondernemings)pensioenfonds werd in 1881 opgericht door de gebroeders Stork. Niet veel later, in 1886, creëerde J.C. van Marken een pensioenregeling voor zijn werknemers in zijn Delftse gist- en spiritusfabriek. Een pensioenfonds voor een gehele bedrijfstak zou nog even op zich laten wachten. Het eerste Nederlandse bedrijfstakpensioenfonds was het in 1917 opgerichte Coöperatief Verzekeringsfonds in Leeuwarden. Werknemers in een deel van de zuivelindustrie konden zich bij dat fonds aansluiten.

De pensioenregeling regelt de wijze van opbouw van de pensioenuitkering (of de opbouw van het pensioenkapitaal) uit de tweede pijler. De pensioenregeling moet voldoen aan de dwingende voorschriften van de Pensioenwet. Deze wet vervangt sinds 1 januari 2007 de Pensioen- en Spaarfondsenwet (PSW). Verbonden aan de Pensioenwet is een nieuwe methode van de beoordeling van de solvabiliteit van pensioenuitvoerders door de overheid, het Financieel Toetsingskader (FTK).

Pensioen wordt opgebouwd bij pensioenuitvoerders, in Nederland zijn dit pensioenfondsen en pensioenverzekeraars (dit zijn meestal gewone verzekeraars die ook pensioen aanbieden), waaraan de werkgever, de werknemer, of werkgever en werknemer beiden premie betalen. In het algemeen betaalt de werknemer 1/3 van de premie en de werkgever 2/3 maar die percentages kunnen per fonds, verzekeraar of werkgever verschillen. De opgespaarde pensioenpremie zorgt te zijner tijd voor het zogenoemde pensioenkapitaal waaruit het pensioen uiteindelijk wordt betaald. Gedurende de opbouwperiode spreekt men van pensioenreserve. De pensioenopbouw is belastingvrij, in die zin dat het opgebouwde kapitaal niet in box 3 van het Nederlands belastingstelsel wordt belast. De uitkeringen zijn daarentegen belast.

De Pensioenwet verbiedt iedere handeling waardoor pensioenaanspraken of pensioenrechten hun pensioenbestemming verliezen. De Pensioenwet staat slechts in een beperkt aantal situaties toe dat de pensioenreserve wordt overgedragen aan een andere pensioenuitvoerder (pensioenfonds of pensioenverzekeraar), onder andere bij verandering van baan, bij het bereiken van de pensioendatum en bij wijziging van pensioenuitvoerder. Op die manier kan pensioenbreuk in veel gevallen worden voorkomen. In andere landen is dat lang niet altijd het geval. Voor internationale waardeoverdracht gelden tal van barrières, waardoor een succesvolle overdracht vaak niet mogelijk is. De Europese Unie wil hiervoor mogelijkheden scheppen.

Verplichtstelling

In Nederland wordt de tweede pijler pensioenregeling vaak verplicht gesteld om een hoge mate van economische en sociale solidariteit te handhaven. Bovendien kan op deze manier voorkomen worden dat het pensioen een element van concurrentie op de arbeidsmarkt wordt, wat loononderhandelingen eenvoudiger en doorzichtiger maakt en voorkomt dat een neerwaartse spiraal ontstaat die het pensioensysteem afbreekt. Tenslotte is van belang dat de markt geen pensioenen volgens het beschikbare uitkeringssysteem kan produceren (marktfalen) en de kosten en risicoverdeling van het beschikbare premiesysteem ongunstig zijn voor de consument (voor een extreem voorbeeld, zie de woekerpolis-affaire).

Tegenover dit wettelijk monopolie staat niet alleen een zeer gedetailleerd toezicht van de overheid, maar ook een afbakening van het werkterrein van pensioenfondsen (taakafbakening). Instellingen die alleen pensioen uitvoeren (dus niet betrokken zijn bij het tot stand komen van de pensioenregeling) zijn niet gebonden aan de taakafbakening, maar genieten ook niet de bescherming van de verplichtstelling.

Fiscaliteit

Kenmerkend voor de fiscaliteit van pensioen is de omkeerregel (in Nederland artikel 11 lid 1c van de Wet op de loonbelasting): aftrek voor premie, rendement van het pensioenkapitaal onbelast, pensioenuitkering belast. In sommige landen van de Europese Unie is het rendement wel belast. In Luxemburg wordt de omkeerregel niet toegepast, maar is het rendement onbelast. De fiscaliteit van pensioen wordt in Nederland bij wet geregeld in onder andere de Wet op de Loonbelasting en de Wet op de Inkomstenbelasting (ook in een aantal uitvoeringsbesluiten).

In Nederland is het streefniveau vaak 70% van het laatstverdiende inkomen, maar de fiscus staat in bijzondere gevallen een opbouw tot 100% toe. De hoogte van de inleg is gemaximeerd waarbij het uitgangspunt is dat in 35 jaar het maatschappelijk aanvaarde pensioen van 70% van het laatst verdiende salaris kan worden opgebouwd. De opbouw mag daarom per jaar niet hoger zijn dan 2% van de pensioengrondslag voor een pensioen gebaseerd op het laatst genoten salaris (eindloonsysteem) of 2,25% van de pensioengrondslag voor een pensioen gebaseerd op het gemiddeld verdiende salaris (middelloonsysteem). Het toegestane opbouwpercentage bij het middelloonsysteem is hoger dan bij het eindloonsysteem omdat het gemiddeld tijdens de carrière genoten loon in het algemeen lager is dan het laatst genoten loon.

Speciale aandacht verdient nog de fiscale behandeling van het beschikbarepremiesysteem. Probleem bij dit systeem is namelijk dat het uiteindelijke pensioen dat kan worden aangekocht onbekend is. Meestal worden de ingelegde premies belegd in (deels) op aandelen gebaseerde fondsen, waardoor de opbrengsten onzeker zijn. Gevolg kan zijn dat er een pensioen kan worden aangekocht dat boven het maatschappelijk gewenst maximum pensioen van 70% van het laatst verdiende salaris uitkomt.

Om de kans op deze bovenmatigheid zoveel mogelijk in te perken heeft de staatssecretaris van Financiën het besluit beschikbarepremiestaffels genomen.

Pensioengerechtigde leeftijd

In Nederland wordt het pensioen uitgekeerd vanaf het 65e jaar, hoewel er ook nog verschillende vormen van prepensioen bestaan, zowel kapitaalgedekt als op basis van het omslagstelsel. Met ingang van 2005 (2006 voor op 31 december 2004 al bestaande pensioenregelingen) is het in Nederland niet meer mogelijk om fiscaal gefacilieerd prepensioen op te bouwen. In plaats daarvan heeft het Nederlandse kabinet de levensloopregeling geïntroduceerd. Deze kan niet alleen gebruikt worden voor vervroegd pensioen, maar ook voor andere doelen, zoals een langdurig verlof gedurende de loopbaan, bijvoorbeeld ten behoeve van studie of een wereldreis.

Uniform Pensioenoverzicht

Het vanaf 2008 verplichte Uniform Pensioenoverzicht maakt de verschillende pensioenoverzichten voor de deelnemer onderling vergelijkbaar.[2] Hierop staat o.m. de pensioenaangroei, de "factor A" in de formule voor de fiscale jaarruimte voor aftrek van lijfrentepremie. Deze "factor A" geeft de opbouw in het betreffende jaar aan, en is dus exclusief de toename door indexering van eerder opgebouwde pensioenaanspraken.

Vergeten pensioenen

Wie in Nederland op zoek gaat naar een lang geleden opgebouwd pensioen kan merken dat het pensioenfonds onvindbaar is, door fusie of naamsverandering. De nieuwe rechtsopvolger is te achterhalen via De Nederlandsche Bank. [3] Soms kan de Helpdesk Vergeten Pensioenen van de Bedrijfstakpensioenfondsen [4][5] of de Nederlandse Bond voor Pensioenbelangen [6] verder helpen.

Pensioenregister

Vanaf 2011 zal het probleem van vergeten pensioenen naar verwachting goeddeels zijn opgelost in Nederland. Er komt een online pensioenregister waar elke Nederlander met behulp van een eigen code zijn opgebouwde pensioenen en AOW kan opvragen. [7]

Zie ook

Externe links

Bronvermelding

Bronnen, noten en/of referenties:

  1. º Hierbij zij aangetekend dat een vervangingsgraad van 70% vaak niet bereikt zal kunnen worden. Niet elke werkkring heeft een pensioenregeling, en bij meerdere veranderingen van betrekking kunnen pensioenregelingen niet goed op elkaar aansluiten. Een werknemer die met een dergelijk 'pensioengat' wordt geconfronteerd, zal dan zelf (tijdig) maatregelen moeten treffen.
  2. º Uniform Pensioenoverzicht
  3. º DNB, FAQ, Vragen over pensioenen
  4. º Helpdesk Vergeten Pensioenen
  5. º Opsporingsplan voor ‘vergeten’ pensioenen
  6. º Nederlandse Bond voor Pensioenbelangen
  7. º Pensioengegevens online beschikbaar Consumentenbond, nieuwsbericht, 9 mei 2008
rel=nofollow
rel=nofollow