Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Peder Christian Mønster

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
rel=nofollow

Peder Christian Mønster (Randers, Støvring, Denemarken, 30 oktober 1797 – Frederiksberg, Denemarken, 4 augustus 1870) was een Deens goudsmid en graveur, die predikant werd van de eerste baptistenkerk in heel Scandinavië.

Leven

Peder Christian Mønster werd geboren op 30 oktober 1797 als zoon van de musicus en belastingsambtenaar Jens Nielsen Mønster en Charlotte Louise (meisjesnaam Nissen). Hij werd opgeleid als graveur en ging op een zesjarige educatieve reis door Europa. Op 15 mei 1824 trouwde hij te Slagelse met Margrethe Kirstine Hellesen.

Hij in 1830 begon de kerk te bezoeken in Slagelse bij de motiverende predikant J. P. Østrup. Hij werd daarop één van de leiders in de ’opwekkingsbeweging’ ofte ’revival’ in het zuidwesten van Sjælland (het Deense eiland Zeeland), voor hij naar Kopenhagen verhuisde. Na 1835 ging hij naar de kerk van N. F. S. Grundtvig, een in Denemarken invloedrijk predikant, en van J. C. Lindberg. Grundtvig en Lindberg waren verdedigers van een traditionele theologie, in tegenstelling tot de rationalistische zienswijze die in Denemarken terrein won. Samen met Grundtvig en gelijkgezinden streed hij tegen het religieus monopolie van de autoritaire koninklijke kerk, die tot de grondwet van 1849 het enige toegestane kerkgenootschap van het land was.

Maar al snel bleek dat Mønster met hen van mening verschilde. Mønster zag zichzelf als „bibeltroende” (bijbelgelovig), in tegenstelling tot Grundtvig, die hij „kirketroende” (kerkgelovig) noemde.

Hij leidde een groepje gelovigen in Kopenhagen. Toen Julius Köbner over het groepje hoorde, bezocht hij hen in de zomer van 1839. Na met hem te hebben bestudeerd wat het Nieuwe Testament over de doop zegt, aanvaardde Mønster de baptistische zienswijze over de doop. Hij was één van de 11 personen die op de kille zondagmorgen van 27 oktober 1839 door Johann Gerhard Oncken werden gedoopt in Lersøen, niet ver van Kopenhagen. Zij vormden de eerste doopsgezinde gemeente in heel Scandinavië. Na zijn doop werd Mønster verkozen tot opziener over het groepje, en was hij actief als ’de baptistenzendeling’ in het hele land.

De groep baptisten groeide snel en telde tien jaar later al 400 gelovigen. Omdat het in die tijd verboden was om tot een andere geloofsgemeenschap te behoren dan de officiële lutherse staatskerk van Denemarken, ondervonden de baptisten vervolging door zowel de staatskerk als de wettelijke autoriteiten. Hij werd gerechtelijk vervolgd op basis van een toen al bijna 100 jaar oude wet uit 1745 tegen Separatisme, anabaptisme en andere ketterijen. In juli 1840 schreef hij een Petitie voor volledige godsdienstvrijheid voor Denemarken. Hij was daarmee de eerste Deen die opriep tot volledige godsdienstvrijheid voor iedereen in het koningsrijk, naar Engels model. Mønster zat van 1 december 1840 tot november 1841 in de gevangenis, wat het einde betekende van zijn kleine graveerzaak. Omdat het huis zonder inkomsten niet meer te bekostigen was, werd het verkocht. Intussen nam zijn broer, Adolf Mønster, het werk over, met als gevolg dat hij in mei 1841 ook in de gevangenis gezet werd. De arrestaties zorgden in het buitenland voor verontwaardiging. Onderhandelingen over zijn vrijlating begonnen op initiatief van de quaker Elisabeth Fry, die Denemarken bezocht om informatie in te winnen over de toestand van het Deense gevangenissysteem. Anglo-Amerikaanse baptisten stuurden in 1841 en 1843 een delegatie naar Denemarken om te bemiddelen.

De koning vroeg hem om een „geloofsbelijdenis van de baptisten” te schrijven. Hij weigerde dit omdat „het een principe is onder baptisten om geen geloofsbelijdenis te hebben”. Anderzijds zijn baptisten alleen toegewijd aan „het Nieuwe Testament, dat volledig onze enige geloofsregel is”. Als tegemoetkoming aan de koning schreef Mønster een theologisch commentaar op de Confessio Augustana, de belijdenis van de Lutherse Kerk (1530).

Eind 1842 bood de koning de gevangen doopsgezinden amnestie aan en gaf hen de gelegenheid om naar Fredericia te verhuizen, waar zijn vrij konden wonen, maar hun kinderen moesten nog gedoopt worden en missies werden verboden. De voorwaarden waren voor Mønster en de baptisten niet aanvaardbaar. De vervolging nam toen toe. Mønster werd daarom opnieuw veroordeeld, deze keer voor zes maanden. Dit herhaalde zich noch enkele keren. De politie van de koning en de geestelijken van de staatskerk gingen samen naar baptistenhuizen, waar ze pasgeborenen met geweld doopten of het kind naar de parochiekerk brachten, waar de gedwongen doop werd uitgevoerd. Een dergelijke reeks ’doopsels’ vond plaats totdat de weerstand in liberale kringen en onder enkele predikanten van de staatskerk te groot werd. In totaal zat Mønster tussen 1840 en 1845 twee jaar achter de tralies.

Op 5 juni 1849 werd een nieuwe grondwet aangenomen die een grotere godsdienstvrijheid bood. (In dat verband werd de term ’Folkekirken’ geïntroduceerd voor de Deense lutherse kerk, wat moest beklemtonen dat dit niet de staatskerk was.) Toen de vervolging eindigde, staken interne moeilijkheden onder baptisten de kop op. Onenigheden waren al begonnen in 1843, terwijl Mønster in de gevangenis zat. Er waren meningsverschillen over de kerkelijke tucht, het beheer van de door de Engelse en Amerikaanse geloofsgenoten via Duitsland gefinancierde materialen, en vooraanstaande personen namen verschillende standpunten in. De Deens-Duitse oorlog van 1848–1850 droeg ook bij tot wrijvingen tussen de Deense en Duitse baptisten. De Deense baptisten waren bovendien voortgekomen uit een lutherse revival, terwijl de Noord-Duitse baptisten eerder geworteld zaten in het calvinisme.

Baptisten die een ander standpunt innamen dan Mønster, namen contact op met Oncken in Hamburg, die hen eind 1845 als geloofsgenoten erkende en vervolgens met Köbner probeerde Mønsters gemeente te isoleren ten opzichte van de andere Deense gemeenten. Met Onckens goedkeuring werd in 1845 een nieuwe gemeente opgericht met 12 leden. De rest van de meer dan 300 baptisten bleven bij Mønster als hun opziener. De scheuring verspreidde zich snel naar de andere baptistengemeenten. Op een Deens-Duitse conferentie in september 1847 Mønster en zijn gemeente door Köbner uitgesloten van de overige baptistische kerkgemeenschap.

Zodra de nieuwe grondwet een grotere godsdienstvrijheid bood, werden ook de mormonen actief in Denemarken. Zij kozen bewust Kopenhagen als strategische plaats voor hun zending, en brachten ook dadelijk een nieuw liederenboek in het Deens en een vertaling van het Boek van Mormon mee. Deens was de eerste taal waarin het boek vertaald werd. P. C. Mønster had aanvankelijk wel belangstelling in de boodschap van de mormonen en bracht zijn kerk in contact met hun leer. Mede door de interne onrust onder de baptisten gingen uiteindelijk wel acht op tien van de baptisten over naar de Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen (mormonen).

Mønster zelf keerde terug naar de Deense lutherse staatskerk. Vanaf 1853 voorzag hij weer in zijn levensonderhoud als goudsmid en graveur. Hij kreeg echter een beroerte en bleef de laatste tien jaar van zijn leven ziek.

Bronnen

rel=nofollow
 
rel=nofollow