Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Nederlandsche Vereeniging tot bestrijding der geslachtsziekten

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

De Nederlandse Vereniging voor Zedelijke Volksgezondheid is een Nederlandse vereniging die in 1914 is opgericht.

Naam

De vereniging bestond van 1914-1973. De naam is door de tijd heen enkele malen gewijzigd.

  • vanaf 1934: Nederlandsche Vereeniging voor Zedelijke Volksgezondheid (Nederlandsche Vereeniging tot bestrijding der geslachtsziekten),
  • vanaf 1951: Nederlandse Vereniging voor Zedelijke Volksgezondheid (Nederlandse Vereniging tot bestrijding der geslachtsziekten).

Rechtspersoon

Op initiatief van de Nederlandsche Maatschappij tot bevordering van de Geneeskunst werd op 24 april 1914 ‘Nederlandsche Vereeniging tot bestrijding der geslachtsziekten’ opgericht voor een periode van 29 jaar en 11 maanden. De vereniging koos domicilie in Amsterdam, later (maar vóór 1918) in Utrecht. De statuten werden bij Koninklijk Besluit van 8 maart 1915 nr. 54 goedgekeurd.[1] Door de oprichting van de vereniging werd opvolging gegeven aan de 22ste conclusie van het in april 1911 verschenen rapport van de maatschappij-commissie tot onderzoek naar de te nemen maatregelen ten opzichte van de bestrijding van syfilis en gonorroe. Deze luidde: “De Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der geneeskunst neme het initiatief tot de oprichting van een permanent lichaam, dat zich de bestrijding der geslachtsziekten ten doel stelt“.[2] De onderzoekscommissie was ingesteld bij besluit van de 58e algemene vergadering, gehouden op 6 tot 8 juli 1908 te Rotterdam.[3]

In zijn vergadering van 19 december 1933 besloot het dagelijks bestuur de naam van de vereniging te wijzigen in ‘Nederlandsche Vereeniging voor Moreele Hygiëne (Nederlandsche Vereeniging tot bestrijding der geslachtsziekten)’. De reden hiervoor was dat de vereniging zich niet meer alleen richtte op de opsporing en de behandeling van geslachtsziekten, maar ook op de preventie door het “bevorderen eener juiste sexueele opvoeding, tot de juiste sexueele hygiëne, tot de juiste sexueele moraal”. De oorspronkelijke naam vond men iets te afstotend voor voorlichting op grote schaal aan een gezonde bevolking. Het briefpapier en dergelijke werd aangepast, maar voor de naamsverandering was een statutenwijziging noodzakelijk. Het dagelijks bestuur agendeerde voor de ledenvergadering van 22 september 1934 een statutenwijziging om de door hem gewenste naamswijziging te kunnen doorvoeren. De uitkomst was een andere. Er werd weliswaar besloten tot een statutenwijziging, maar de door het bestuur voorgestelde naamswijziging werd niet overgenomen. De statutaire naam werd gewijzigd in ‘Nederlandsche Vereeniging voor Zedelijke Volksgezondheid (Nederlandsche Vereeniging tot bestrijding der geslachtsziekten)’.[4] Bij Koninklijk Besluit van 24 januari 1938 werd de statutenwijziging goedgekeurd.

Wegens een toenemend verschil in opvatting werd na de Tweede Wereldoorlog de vereniging in twee afdelingen gesplitst: een afdeling A ter bevordering van de geneeskundige en sociaal-hygiënische bestrijding en een afdeling B ter bevordering van de seksuele hygiëne en seksuele moraal. Bij Koninklijk Besluit van 9 augustus 1951, nr. 20 werden voor het laatst de statuten van de vereniging goedgekeurd.

Sinds het midden van de jaren vijftig ontplooide de vereniging geen activiteiten meer. In de nota over de herstructurering van de geslachtsziektebestrijding van Staatssecretaris Kruisinga van Sociale Zaken en Volksgezondheid uit 1970 was ook een zevental taken voor de vereniging benoemd. De enige, nog resterende bestuursleden van de vereniging, voorzitter dr. E.H. Hermans en secretaris dr. E.P. van Steenbergen, legden daarom eind 1970 weer contact en besloten een ledenvergadering uit te schrijven al was niet meer duidelijk wie er lid waren. Op 27 januari 1972 werd deze ledenvergadering gehouden, waarin werd besloten dat de vereniging nog bestaansrecht had.[5] Een jaar later, op 18 januari 1973 besloot de ledenvergadering tot de oprichting van de Nederlandse Stichting tot Bestrijding der Geslachtsziekten.[6] Dr. D.J.H. Vermeer werd de eerste voorzitter van de stichting, de heer W.N. Bax werd secretaris, P.G. Bakker, een arts-dermatoloog, werd penningmeester en dr. J. Huisman, lid.[7][8] Met een volmacht van de voorzitter van het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Zedelijke Volksgezondheid, dr. D.J.H. Vermeer gaf op 15 maart 1973 drs. W.N. Bax, econoom bij de Algemene Nederlandse Vereniging “Het Groene Kruis” te Utrecht, uitvoering aan dit besluit. De vereniging stelde een bedrag van 6.500 gulden (2949,57) aan de nieuwe stichting beschikbaar.[9].

De vereniging ging in 1973 of vlak daarna in liquidatie.

Bestuur en commissies

De vereniging kende als leden natuurlijke personen ouder dan 21 jaar en rechtspersonen. Het bestuur van de vereniging bestond uit tenminste vijftien leden. Het bestuur koos uit zijn midden een voorzitter, een secretaris en een penningmeester, die samen met nog vier door het bestuur aan te wijzen bestuursleden het dagelijks bestuur vormden. Mr. A. de Graaf werd bij oprichting de eerste voorzitter van de vereniging en zou dat zeer lange tijd, tot 1941, blijven.[10] Het opmerkelijke feit dat hij geen medicus was, speelde bij een polemiek met huidarts dr. P.H. van der Hoog in 1929 een rol.[11][12] Dr. D.J.H. Vermeer werd de eerste voorzitter van de stichting, de heer W. N. Bax, secretaris, P.G. Bakker, arts-dermatoloog, penningmeester en dr. J. Huisman, lid. Voor de bestuurssamenstelling, voor zover bekend, zie bijlage I.

Het bestuur werd bijgestaan door een voorlichtingscommissie en een geneeskundige commissie. De problemen die de vereniging in 1915 ondervond met de verspreiding van voorlichtingsmaterialen onder de gemobiliseerde militairen was aanleiding om in de medische commissie een Officier van Gezondheid van de zeemacht op te nemen.[13]

Doelstellingen

De vereniging had de bestrijding van geslachtsziekten ten doel. Zij trachtte dit doel te bereiken door het instellen en doen instellen van onderzoek en het verzamelen van gegevens, het houden van vergaderingen, lezingen, voordrachten, het uitgeven en verspreiden van publicaties, door pleitbezorging, het geven van adviezen en informatie en samenwerking met andere organisaties en personen. Deze doelstellingen worden ook aangeduid als ‘niet-curatieve geslachtsziektebestrijding’. De exploitatie van consultatiebureaus werd niet expliciet als doelstelling genoemd, maar moet worden gezien als een middel om het doel te bereiken.

Ziektebeelden

Syfilis (lues) en gonorroe – beide bacteriële infecties – waren begin van de twintigste eeuw de belangrijkste geslachtsziekten en bekend als "de gesel van de mensheid." Tegenwoordig worden geslachtsziekten meestal aangeduid als seksueel overdraagbare aandoeningen of met hun afkorting soa.

Onbehandeld leidt syfilis in drie stadia via allerlei aandoeningen van huid, skelet en zenuwen tot ernstige inwendige, neurologische en psychiatrische verschijnselen. Congenitale syfilis was een ook belangrijke oorzaak van doodgeboorte, miskramen en aangeboren afwijkingen. In 1905 werd de spirochaete pellida als veroorzaker van syfilis vastgesteld en kon vanaf 1906 worden gediagnosticeerd. In 1910 kon syfilis – mits vroegtijdig opgespoord – met salvarsan en verwante middelen worden behandeld. Gonorroe kon leiden tot onvruchtbaarheid en schade aan inwendige organen, maar kende geen congenitale overdracht. Wel konden de ogen van een baby bij een bevalling worden geïnfecteerd en dat leidde zonder behandeling vaak tot blindheid. Gonorroe werd in 1937 door de introductie van sulfapreparaten behandelbaar, maar al snel ontstond resistentie tegen deze middelen.[5][14] De introductie van penicilline maakte bacteriële geslachtsziekten goed behandelbaar. Dit geldt niet voor de virale infecties, die het eind de jaren zeventig van de twintigste eeuw snel toenamen.[15]

Werkzaamheden

De werkzaamheden van de vereniging bestonden uit het voorlichten van risicogroepen, deskundigheidsbevordering van professionals, voorlichting aan het algemene publiek en pleitbezorging bij de overheid. Na enkele jaren kwam de exploitatie van consultatiebureaus daarbij.[16] De vereniging richtte zich op risicogroepen door brochures gericht doelgroepen zoals zeelieden en militairen. De eerste grootschalige actie was het verspreiden van een brochure onder de gemobiliseerde soldaten; een deel van de commandanten weigerde medewerking zodat van de oplage maar 140.000 stuks daadwerkelijk bij de doelgroep terecht kwamen.[17] De vereniging stimuleerde deskundigheidsbevordering. Bestuursleden publiceerden oorspronkelijke artikelen, maar ook hun standpunten onder andere in het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde. Met enige regelmaat werden lezingen en voordrachten voor medici, hygiënisten, sociaal-verpleegkundigen en maatschappelijk werkers georganiseerd. De voorlichting van het algemene publiek was landelijke georganiseerd en richtte zich op informatie over de ziekten, de wijze van overdracht en de noodzaak van vroegtijdige behandeling. Pleitbezorging voor de geslachtsziektebestrijding vormde een belangrijk deel van de werkzaamheden, waaronder het schrijven van opiniërende stukken. In 1918 richtte de vereniging zich tot de ministers van Binnenlandsche Zaken, Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, en Arbeid met een dringende oproep de bestrijding van de geslachtsziekten krachtig ter hand te nemen. Ze achtte een wettelijke regeling wenselijk, maar bovenal noodzakelijk zo spoedig mogelijk een vijftal maatregelen aan de Staten-Generaal voor te stellen. De gevraagde vijf maatregelen waren:

  1. Het vestigen van een leerstoel en kliniek huid- en geslachtsziekten aan de universiteiten van Leiden en Groningen naast die al bestonden in Amsterdam en Groningen.
  2. Het geven van de bevoegdheid aan de inspecteurs voor de volksgezondheid tot dwangopname van personen met een geslachtsziekte.
  3. Een post op de Rijksbegroting ter dekking van een deel van de kosten van de gemeente voor een polikliniek voor de kosteloze behandeling van geslachtsziekten.
  4. Een onderzoek naar prevalentie van geslachtziekten bij personen in een rijksinrichting, het geven van een verantwoorde medische behandeling aan deze personen en het nauwkeurig bijhouden van statistieken van geslachtsziekten en parasyfilische ziekten.
  5. Het verbod op het openlijk aanprijzen van onbevoegde behandeling van geslachtszieken of geheime zieken of van niet erkende geneesmiddelen daartoe.

Dit vormde het begin van een langdurige samenwerking tussen rijksoverheid, gemeenten en het particulier initiatief van het maatschappelijk middenveld die tot op heden voortduurt.[18] [19]

De vereniging stelde zich op het standpunt dat voor iedereen met een geslachtsziekte een goedkope en doelmatige behandeling beschikbaar moet zijn in de vorm van een kosteloze polikliniek in elke gemeente van enige omvang. Het rijk zou daarbij in de kosten die de gemeente maakt moeten bijdragen, zoals in Engeland de praktijk was.[18] ondersteuning van de lokale bestrijding besloot de vereniging in haar jaarvergadering van 28 mei 1918 over te gaan tot oprichting van consultatiebureaus, de geneeskundige behandeling van geslachtsziekten te bevorderen. Om dit plan te kunnen uitvoeren vroeg de vereniging in 1918 een subsidie van 20.000 gulden bij de regering aan.[20] De consultatiebureaus hadden als doel het bevorderen van een vroegtijdige behandeling en therapietrouw, het voorkomen van verdere verspreiding tijdens de behandeling en het voorkomen van recidive. De bureaus werkten nauw samen met behandelaars in klinieken en polklinieken.

Vereniging in relatie tot het overheidsbeleid

De taken van de gemeenten op terrein van de (volks)gezondheid waren reeds sinds de 19e eeuw al vastgelegd in de Gemeentewet van 1851 en de Gezondheidswet van 1865. Met de Gezondheidswet van 1901 werd het Staatstoezicht op de Volksgezondheid onder leiding van de Centrale Gezondheidsraad ingesteld. Met de Gezondheidswet van 1919 kwam het Staatstoezicht op de Volksgezondheid onder de verantwoordelijkheid en kreeg de Centrale Gezondheidsraad, voortaan kortweg Gezondheidsraad, een adviserende taak.[16][21]

De Nederlandse overheid kreeg na de Eerste Wereldoorlog steeds een grotere regierol in de geslachtsziektebestrijding. In 1919 verscheen het rapport van een commissie van de Centrale Gezondheidsraad over de bestrijding van geslachtsziekten.[22]. Door de Conventie van Brussel inzake de bestrijding van geslachtsziekten van 1 december 1924, waartoe Nederland in 1929 was toegetreden, moest elk deelnemend land vrije geneeskundige behandeling van geslachtsziekten in havensteden gewaarborgd.[3]

Het Jaarverslag van 1926 geeft een goed voorbeeld van de werkzaamheden in de jaren twintig. De vereniging telde toen 274 gewone en 23 institutionele leden. De vereniging exploiteerde consultatiebureaus in Amsterdam, Heerlen, Haarlem en Leiden. Verder had de vereniging een sociaal-verpleegkundige in dienst, ‘zuster voor maatschappelijk werk’, die huisbezoeken aflegde en aanspoorde tot therapietrouw. Er werd samengewerkt met de nieuwe Havenpolikliniek in Rotterdam van de Vereeniging Instituut voor Tropische Geneeskunde Leiden-Rotterdam. De vereniging verzorgde voorlichting en propaganda, en vervaardigde een collectie platen ten behoeve van de opleiding van hygiënisten in Amsterdam.[23]

Stelselwijziging: provinciale commissies

Vanaf begin van de jaren dertig van de twintigste eeuw veranderde de organisatie van de geslachtsziektebestrijding naar het model van de Rotterdamse aanpak uit 1925. De geneeskundige verzorging werd stapsgewijs in handen gelegd van de verschillende provinciale commissies ingesteld door de besturen van de provinciale Groene of Wit-Gele Kruisverenigingen of door hen gezamenlijk (‘federatieve commissies’), als onderdeel van hun sociaalhygiënische werk. Deze commissies exploiteerden de ‘adviesbureaus’. De naam, zonder nadere toevoeging, werd gekozen ter onderscheid van andere consultatiebureaus. Aan de adviesbureaus zijn een of meer artsen en een of meer sociaal werkster verbonden. De overheid oefende invloed uit op de werkzaamheden doordat de inspecteurs van het Geneeskundig Staatstoezicht zitting hadden in de hun ressort opererende commissies. In 1937 waren er zeven provinciale commissies werkzaam, die achttien adviesbureaus exploiteerden. De commissies werden gefinancierd vanuit de begroting van het Geneeskundig Staatstoezicht en het Profylaxe Fonds. Uiteindelijk kwam dit plan niet geheel van de grond en werden slechts 28 bureaus door het hele land opgericht. Vlak voor de Tweede Wereldoorlog had het kruiswerk de institutionele vorm gekregen die het bijna veertig jaar zou houden. De kruisverenigingen waren op landelijk, provinciaal en plaatselijk landelijk niveau waren de kruisverenigingen volwassen partners van de overheid geworden.[24][25][26]

De provinciale commissies namen maatregelen bestaande uit opsporing, behandeling en controle, maatschappelijke hulp en therapietrouw. Het praktische werk van de vereniging werd overgenomen door de kruisverenigingen. De vereniging kon zich verder concentreren op de opvoeding tot de juiste seksuele hygiëne en de seksuele moraal van de Nederlandse bevolking. De tweede secretaris van de vereniging woonde als adviserend lid zo veel mogelijk alle vergaderingen van alle provinciale commissies bij.[24]

Oorlog en wederopbouw: dwang

De Duitse bezetters kondigden voor Nederland op 5 oktober 1940 het Besluit houdende Voorzieningen tegen Verbreiding van Geslachtsziekten af. Naar voorbeeld van de Duitse wetgeving konden personen waarvan werd aangenomen dat ze een gevaar opleverden voor de verbreiding van geslachtsziekten worden verplicht tot een geneeskundig onderzoek, onwillige patiënten konden tot behandeling en zo nodig tot ziekenhuisopname worden gedwongen en de onvindbare patiënten konden door de politie worden opgespoord. Ondanks dit haaks stond op het decennia lang gevoerde Nederlandse beleid werd de verordening na de bevrijding vrijwel ongewijzigd door het Militair Gezag overgenomen en bleven nog tot 1952 van kracht.[5] De meeste leiders en maatschappelijk werksters van de adviesbureaus waren blijkens een enquête in 1949 in ruime meerderheid voor de continuering van de Duitse dwangmaatregelen.[27] [28][29]

Bevrijding: penicilline

De komst van penicilline, ontdekt in 1928 en in mensen getest in 1941, bracht een grote verandering teweeg, omdat bacteriële geslachtsziekten konden worden genezen. Eerst bestemd voor militair gebruik in het Amerikaanse leger vanaf 1944 en vanaf 1946 ook in het Nederlandse leger. Na 1950 kwam het middel ook voor de Nederlandse burgers beschikbaar.[5]

Jaren '50-'60: Professionalisering kruiswerk

De Gezondheidswet (1956) regelde dat overheid en particulier initiatief moesten samenwerken in een Centrale Raad voor de Volksgezondheid (thans: Raad voor de Volksgezondheid en Zorg). Hierin hadden naast de overheid en onafhankelijke deskundigen, het particulier initiatief zitting. Een nieuw plan om ambtelijke districtsgezondheidsdiensten op te richten kwam echter, net als voor de oorlog, niet van de grond.[29] Daarnaast kwamen er Provinciale raden voor de volksgezondheid, die de uitvoering van de gezondheidszorg moesten bevorderen. Het kruiswerk professionaliseerde zich en hield zich, naast de traditionele taken, bezig met geslachtsziektebestrijding, astmabestrijding, zorg voor kankerpatiënten, bejaardenzorg, revalidatie, gezinszorg, preventieve entingen, reumabestrijding, zorg voor diabetici en voedingsvoorlichting.[26]

Seksuele revolutie: reactivatie

Eind jaren zestig van de twintigste eeuw nam door de seksuele revolutie het aantal geslachtsziekten toe. De Staatssecretaris Kruisinga van Sociale Zaken en Volksgezondheid verzocht de Centrale Raad voor de Volksgezondheid en de Geneeskundige Hoofdinspectie om advies voor de wederopbouw van de geslachtsziektebestrijding. In juni 1969 zond hij een nota aan de Tweede Kamer, waarin hij een overzicht gaf van de problematiek per regio en per beroepsgroep.[30][31] Kruisinga noemde een doeltreffende en soepele bestrijdingsorganisatie noodzakelijk. Hij presenteerde in 1970 het plan om te komen tot regionale diensten tot bestrijding van geslachtsziekten per provincie en verschafte op verzoek van de heer Van der Lek nadere informatie over het plan.[32][33] In het plan was voor de op dat moment een slapend bestaan leidende vereniging een zevental taken voorzien. Dit zou uiteindelijk de impuls geven tot oprichting van de Nederlandse Stichting tot Bestrijding der Geslachtsziekten en de daarop volgende opheffing van de vereniging. Nationaal en internationaal keerden geslachtsziekten in de jaren zeventig weer terug op de maatschappelijke agenda.

In juni 1974 aanvaardden 17 lidstaten van de Raad voor Europa een resolutie over The control of sexually transmitted diseases (STD), waarin wordt geconcludeerd dat venerische en andere seksueel overdraagbare aandoeningen zijn uitgegroeid tot een ernstig en kostbaar gezondheidsvraagstuk. De Raad schreef dit toe aan demografische ontwikkelingen, veranderde gedragspatronen, verwaarloosde seksuele opvoeding, het symptoomloze verloop van deze ziekten en een bedrieglijk gevoel van zekerheid ten gevolge van moderne geneesmiddelen en nieuwe contraceptieve methoden. Van de lidstaten wordt verwacht dat ze eens in de vijf jaar de Secretaris-Generaal over de genomen maatregeling voor de uitvoering van deze resolutie rapporteren.[34] In 1976 werd de aangifteplicht voor geslachtziekten ingevoerd. Rond 1980 werden de taken in de geslachtsziektebestrijding overgeheveld naar de Gemeentelijke Gezondheids Diensten en de Districts Gezondheids Diensten.[5]

Tijdschrift ’Seksueele Hygiëne’ (1921-1950)

Vanaf 1921 gaf de vereniging het tijdschrift Seksueele Hygiëne, Mededeelingen van de Nederlandsche Vereeniging tot Bestrijding der Geslachtsziekten uit. Vooruitlopend op de beoogde statutenwijziging was de ondertitel van het tijdschrift van de vereniging in 1934 gewijzigd in Seksueele Hygiëne, Mededeelingen van de Nederlandsche Vereeniging voor Moreele Hygiëne.[35] Toen de statutenwijziging anders uitpakte. werd de naam van het tijdschrift overeenkomstig aangepast en luidde Seksueele Hygiëne, Mededeelingen van de Nederlandsche Vereeniging voor Zedelijke Volksgezondheid.

In de periode 1946-1948 werd de ondertitel Sexueele Hygiëne, Mededeelingen van de Nederlands(ch)e Vere(e)niging tot Bestrijding der Geslachtsziekten en voor Zedelijke Volksgezondheid [vanaf jaargang 1947 nr. 2/3: Seksuele Hygiëne], waarbij het blad in twee series verscheen: serie A voor de bestrijding van geslachtsziekten en serie B voor zedelijke volksgezondheid. Bij de laatst verschenen jaargang (1949) werd dit Sexuele Hygiëne, Mededelingen van Nederlandse Vereniging voor Zedelijke Volksgezondheid. [zie Catalogus IISG: PM 17423] Op 30 oktober 1950 stuurden de redacteuren van de afdelingen A en B een gezamenlijk bericht aan de abonnees, waarin werd meegedeeld dat de uitgave van het tijdschrift wegens gebrek aan belangstelling werd beëindigd.

Verenigingsarchief

Het archief van de 'Nederlandsche Vereeniging tot bestrijding der geslachtsziekten', vanaf 1934: 'Nederlandsche Vereeniging voor Zedelijke Volksgezondheid (Nederlandsche Vereeniging tot bestrijding der geslachtsziekten)' en vanaf 1951 'Nederlandse Vereniging voor Zedelijke Volksgezondheid (Nederlandse Vereniging tot bestrijding der geslachtsziekten)' (1914-ca 1973) is zeer incompleet en thans – voor zover bekend – verdeeld over twee instellingen.

Een aantal stukken is opgenomen in het archief van de 'Stichting Aids Fonds – Soa Aids Nederland' (2004-heden) en afkomstig van een van haar rechtsvoorgangers, de 'Stichting soa-bestrijding' (ook: de 'Stichting tot bestrijding van seksueel overdraagbare aandoeningen'; tot 1985: 'Stichting tot Bestrijding van Geslachtsziekten'; 1973-2003). De laatstgenoemde stichting is in 1973 opgericht door de vereniging. Vermoedelijk betreft dit het archief dat door ]]mw. dr. A. Mooij}} in haar verantwoording wordt aangeduid als ‘Archief P.G. Bakker, SOA-stichting, Utrecht’. Het archief berust thans bij het Nationaal Archief te Den Haag.[5]

Het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam bezit “Notulen van vergaderingen, correspondentie en andere stukken 1933-1953.” Over de ordening meldt hij: “Dit archief is zeer incompleet; het vooroorlogse archief is verloren gegaan bij het bombardement op Rotterdam in mei 1940; stukken van vóór mei 1940 zijn destijds verzameld uit andere collecties.” De vereniging was gevestigd te Utrecht, maar het archief werd beheerd door het secretariaat van de vereniging. Zowel de secretaris als de tweede secretaris woonden te Rotterdam.[36]

Het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis beschikt in zijn bibliotheek over de Jaarverslagen over 1914-1930 van de vereniging,[37] het tijdschrift van de vereniging Seksueele Hygiëne (1921-1950, vanaf 1947: Seksuele Hygiëne)[38] en een aantal uitgaven van de vereniging.

Nadere aanwijzing voor onderzoekers

Het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde is een belangrijke, contemporaine bron van informatie over de vereniging en haar werkterrein. In het tijdschrift werden – zoals nog steeds gebruikelijk – behalve medische artikelen ook berichten, mededelingen, aankondigingen, recensies en personalia met betrekking tot medische verenigingen gepubliceerd. Het tijdschrift is tot op het niveau van laagste niveau volledig digitaal ontsloten en gedigitaliseerd.[39] Het proefschrift van Annet Mooij uit 1993 is de neerslag van een sociologisch-historisch onderzoek van de geslachtsziektebestrijding in Nederland 1850-1990.[5] Naast de overheidsarchieven op het terrein van de volksgezondheid wordt verwezen naar de archieven van de provinciale commissies, het kruiswerk en de gemeentearchieven van de grote gemeenten.

Bijlage I - Bestuurssamenstelling

Bestuur bij oprichting

  • Mr. A. de Graaf, voorzitter
  • Dr. Th.M. van Leeuwen, secretaris
  • Mr. D. Hudig, penningmeester
  • Dr. J.J. Berdenis van Berlekom
  • Mej. A.F. Dudok van Heel
  • Prof. dr. S. Mendes da Costa
  • Mw. C. Nuyens-Lütz
  • Th.M. Roest van Limburg
  • Mr. J.R.B. de Roos
  • Dr. P.H. Schoonheid
  • Dr. D. Snoeck Henkemans
  • Dr. N.P. van Spanje
  • Dr. J.Ph. Staal
  • Prof. mr. S.R. Steinmetz
  • G. Velthuyzen jr.

Mutaties per 22 september 1934 Afgetreden en herkozen

  • Prof. dr. Th.M. van Leeuwen
  • Dr. E.H. Hermans
  • Jhr. mr. H.A.M. van Asch van Wyck
  • Dr. W.F. Veldhuizen
  • Nieuwe leden
  • Mej. C, Thierry
  • Dr. S.W. Praag
  • Dr. J. Boosman
  • Prof. dr. F.M.J.A. Roels
  • Ds. J. Beyerman

Dagelijks bestuur oktober 1935

  • Mr. A. de Graaf, voorzitter
  • Prof. dr. Th.M. van Leeuwen, vice-voorzitter
  • Dr. E.H. Hermans, secretaris
  • Jhr. mr. H.A.M. van Asch van Wyck, penningmeester
  • Dr. W.F. Veldhuizen
  • G. Velthuyzen jr.
  • Dr. C.Ph. Schokking, 2e secretaris
Schokking volgde de wegens ziekte afgetreden dr. N.J.C. van Hasselt op.

Aantekeningen:

  • Mr. A. de Graaf werd in 1941 opgevolgd door jhr. mr. C.G. Quarles van Ufford
  • Dr. Th.M. van Leeuwenwerd in 1944/45 waarnemend voorzitter

Bronvermelding

Bronnen, noten en/of referenties:

  1. º Statuten van de Nederlandsche Vereeniging tot bestrijding der geslachtsziekten opgericht 24 april 1914 te Amsterdam, zp 1915.
  2. º Bestrijding der geslachtsziekten. Rapport uitgebracht aan de 62ste algemeene vergadering der Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst, door de maatschappij-commissie, belast met het onderzoek naar de te nemen maatregelen ten opzichte van de bestrijding van syphilis en gonorrhoe. Amsterdam (Van Rossen), 1911.
  3. 3,0 3,1 Leeuwen ThM van, 20 Jaar bestrijding der geslachtsziekten in Nederland, in: Ned Tijdschr Geneesk., 1934;78:5162-7;
  4. º in archief: Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam
  5. 5,0 5,1 5,2 5,3 5,4 5,5 5,6 Mooij A, Geslachtsziekten en besmettingsangst, een historisch-sociologische studie 1850-1990, Amsterdam (Boom) 1993 [ook verschenen als proefschrift Groningen, 1993].
  6. º In 1985 werd de naam gewijzigd in Stichting tot bestrijding van seksueel overdraagbare aandoeningen, Stichting soa-bestrijding (1973-2003); per 1 januari 2004 is de stichting gefuseerd met het Aids Fonds. Zie verder www.soaaids.nl
  7. º Besprekingen [Jaarverslag 1926 van de Nederlandsche Vereeniging tot Bestrijding der Geslachtsziekten], in: Ned Tijdschr Geneesk., 1927;71:2739-40.
  8. º De Nederlandse Stichting tot Bestrijding der Geslachtsziekten: taken en aandachtsvelden, in: Soa Bulletin, 1979;1:2-3.
  9. º Afschrift ener Akte van oprichting stichting, van Nederlandse Stichting tot Bestrijding der Geslachtsziekten, gevestigd te Utrecht, Utrecht, 15 maart 1973.
  10. º De naam van Mr. A. de Graaf leeft sinds 1970 voort in Mr. A. de Graaf Stichting, voordien Nationaal Comite van Instellingen voor Zedelijke Volksgezondheid; opgericht in 1900 onder de naam Nationaal Comite ter Bestrijding van den Handel in Vrouwen en Kinderen, als Nederlandse afdeling van de Federation Abolitioniste Internationale (FAI) en het International Bureau for the Suppression of Traffic in Persons; Zie www.IISG.nl
  11. º Open brief aan den voorzitter van de Ned. Vereeniging tot Bestrijding der Geslachtsziekten, in: Ned Tijdschr Geneesk., 1929;73:5295-7.
  12. º Antwoord [op de Open brief aan den voorzitter van de Ned. Vereeniging tot Bestrijding der Geslachtsziekten, in: Ned Tijdschr Geneesk., 1929;73:5297-8.
  13. º Berichten [Bestrijding der geslachtsziekten], in: Ned Tijdschr Geneesk., 1916;:1054-5.
  14. º Zoon JJ, Het aandeel van Nederland in de vooruitgang der geneeskundige wetenschap van 1900 tot 1950, Huid- en geslachtsziekten, in: Ned Tijdschr Geneesk 1952;96:730-736.
  15. º Over SOA op soaaids.nl
  16. 16,0 16,1 Veldhuizen WF, De consultatiebureaux van de Nederlandsche Vereeniging tot Bestrijding der Geslachtsziekten, in Ned Tijdschr voor Geneesk., 1919;63:1640-2.
  17. º Berichten [Bestrijding der geslachtsziekten], in: Ned Tijdschr Geneesk., 1916;60:1054-5.
  18. 18,0 18,1 Bestrijding van geslachtsziekten, in: Ned Tijdschr Geneesk., 1918;62:2035-6.
  19. º Ministerie van VWS, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieau, Nationaal soa/hiv-plan 2012-2016, ‘Bestendigen en versterken', RIVM rapport 215111001, Bilthoven (RIVM) 2011
  20. º Consultatiebureaux voor geslachtsziekten, in Ned Tijdschr Geneesk., 1918;??:1468-9.
  21. º Mededelingen [Geslachtsziektebestrijding onder zeelieden], in Ned Tijdschr Geneesk, 1928;72:5853.
  22. º Centrale Gezondheidsraad, Bestrijding der Geslachtsziekten, ‘s-Gravenhage, 1919.
  23. º Besprekingen [Jaarverslag 1926 van de Nederlandsche Vereeniging tot Bestrijding der Geslachtsziekten], in: Ned Tijdschr Geneesk., 1927;71:2739-40.
  24. 24,0 24,1 Schokking, D.Ph. De organisatie van de sociaal-hygiënische bestrijding der geslachtsziekten in Nederland, in: Ned Tijdschr Geneesk., 1934;81:5471-6.
  25. º Lieburg MJ (red), Een eeuw consultatiebureaus in Nederland 1901-2001, Rotterdam 2001.
  26. 26,0 26,1 Jamin H., 125 jaar thuiszorg. Oude tradities en nieuwe ambities, Baarn 1999.
  27. º Berichten [De strijd tegen de geslachtsziekten], in: Ned Tijdschr Geneesk. 1949;93:3581-2.
  28. º Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwamen de drie landelijke kruisverenigingen nader tot elkaar. De Nationale federatie Het Wit-Gele Kruis en de ANV Het Groene Kruis vormden sedert 1940 een commissie van overleg. Er werden plannen gemaakt voor na de oorlog. In het bevrijde Noord-Brabant kwam in 1944 een provinciale raad voor de gezondheidszorg tot stand, welke als model zou dienen voor de naoorlogse situatie.
  29. 29,0 29,1 Querido A., De Wit-Gele Vlam, Gedenkboek ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de Nationale Federatie het Wit-Gele Kruis 1923-1973, Tilburg 1973.
  30. º In 1967 had de samenwerking tussen de kruisverenigingen vaste vorm door de oprichting van de stichting Samenwerkende Landelijke Kruisverenigingen en was de fusie tussen de drie organisaties, het Wit-Gele Kruis, het Groene Kruis en het Oranje-Groene Kruis een feit. In 1975 werden de landelijke bureaus samengevoegd en twee jaar later werden de afzonderlijke verenigingen opgeheven.
  31. º Merwijk T van, Kruisgebouwen, Categoriaal onderzoek wederopbouw 1940-1965, Zeist (Rijksdienst voor de Monumentenzorg) 2004.
  32. º Parlement II; 1969-1970, Handelingen: 1984
  33. º Parlement II; 1970-1971, 10900 XV, 17.
  34. º Bestrijding van geslachtsziekten, in: Ned Tijdschr Geneesk., 1974;118:1101.
  35. º Besprekingen [tijdschrift Sexueele Hygiëne], in: Ned Tijdschr Geneesk., 1921;65:2983-4.
  36. º Mathenesserlaan 263, respectievelijk Westersingel 26b
  37. º zie: ZO 46587
  38. º zie: ZO 443225
  39. º ntvg.nl
rel=nofollow
rel=nofollow