Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

De affaire Dreyfus

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Omslag van de in 1994 in boekvorm uitgegeven tekst van: J’Accuse, met een afbeelding van Alfred Dreyfus

In 1894 werd de staf van het Franse leger opgeschrikt door een affaire die ook de gehele Franse samenleving zou treffen: een officier zou verraad hebben gepleegd.

Alfred Dreyfus, een joodse kapitein uit de Elzas[1] – een idealere boosdoener zou er nauwelijks te vinden zijn geweest – werd er valselijk van beschuldigd een spion voor Duitsland te zijn.

Zijn degradatie, zijn deportatie naar Duivelseiland[2] en zijn terugkeer naar Frankrijk verdeelde de maatschappij in voor- en tegenstanders. Iedereen had wel een mening over de affaire. Zelfs de bekende kunstschilders Edgar Degas en Paul Cézanne waren overtuigd van Dreyfus’ schuld.

De doorslaggevende rol in de openbaarmaking van het schandaal werd gespeeld door de schrijver Émile Zola, die zich voor zijn vrijlating en rehabilitatie inzette met zijn beroemde open brief uit 1898, getiteld J’Accuse…! (Ik beschuldig) In zijn geschrift, gericht aan de president van de Republiek, werd ook de naam van de werkelijke spion genoemd.

Valse beschuldiging

De Dreyfusaffaire (L’affaire Dreyfus) was een gerechtelijk schandaal dat rond 1900 grote gevolgen had in de Franse politiek. Het ging om de onterechte veroordeling van de Joods-Franse officier Alfred Dreyfus (1859-1935). Dreyfus werd er van beschuldigd een spion voor Duitsland te zijn.

Foto van Alfred Dreyfus omstreeks 1892

De veroordeling van Dreyfus op 15 oktober 1894 bleek achteraf gebaseerd te zijn op valse verklaringen, op onwettig bewijsmateriaal, twijfelachtige manuscripten en op documenten die door de werkelijke spion – Ferdinand Walsin Esterhazy – geformuleerd waren.

Dreyfus werd op 5 januari 1895 in een geheim proces tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld, die hij op het beruchte Duivelseiland moest uitzitten. Gelijk werd hij oneervol ontslagen en uit zijn rang gezet, werden zijn insignes afgerukt en als grootste vernedering voor een officier: zijn zwaard gebroken. Dit alles ten overstaan van een joelende menigte die zelfs de doodstraf eiste.

Het hoofd van de inlichtingendienst van het leger, kolonel Marie Georges Picquart kwam in zijn onderzoek naar de zaak achter de werkelijke gang van zaken. Hij ontdekte de rol van Esterhazy en gaf dit door aan zijn superieuren. Die deden alles om de „eer van de strijdkrachten” te redden, en waarschuwden kolonel Picquart zijn ontdekking stil te houden maar hij hield vol en zette zijn onderzoek voort. Hij werd hierdoor van zijn taken ontheven en op dienstreis gestuurd en beschuldigd van vervalsing van de brief die hem overtuigd had van Esterhazy’s schuld. Later werd hij zelfs ontslagen en gevangengezet.

Nog enkele officieren maakten valse documenten om de schuld bij Dreyfus te leggen. Alles werd er aan gedaan om herziening van het proces te voorkomen, en het geheel in de doofpot te laten verdwijnen. Er was blijkbaar bij de hogere legerleiding meer aan de hand dan alleen deze affaire!

Maatschappelijke tegenstellingen

De Dreyfusaffaire zou twaalf jaar duren, en zette Frankrijk op zijn kop. Parijs bijvoorbeeld was in twee kampen verdeeld. Er gaapten diepe kloven tussen de voor- en tegenstanders van Dreyfus, de Dreyfusards en de Antidreyfusards.

Vriendschappen werden opgezegd en families raakten gescheiden van elkaar en salons waar vroeger Joden en verkapte antisemieten samenkwamen, werden openlijk vijandig.

De joodse bankiersfamilie Ephrussi werd gewantrouwd en er van verdacht Émile Zola onderdak te verschaffen. Vijf agenten postten de hele nacht voor de deur van de woning. Inspecteur Frécourt kwam ’s middags persoonlijk de dagvaardiging afgeven, die bij de Ephrussi’s zijn toevlucht zou hebben gezocht. Wat niet zo was.[3]

Wanneer hij het waagt om terug te keren, zal monsieur Zola niet aan het waakzame oog van de politie ontsnappen.

Revisie van het proces

Bernard Lazare, een Joods-Frans literair criticus en een politiek journalist en publicist, leverde een eerste tekst ter verdediging van Dreyfus waarin hij een revisie van het proces eiste. Dit werd hem niet door iedereen in dank afgenomen, en riep heftige en gewelddadige reacties op. De Joden zouden de natuurlijke rechtsgang willen verstoren!

Lazare legde zich ondanks de kritiek vrijwel volledig toe op deze taak. Begin november 1896 bracht hij in België zijn verhandeling uit, L’Affaire Dreyfus – Une erreur judiciaire (De zaak Dreyfus, een gerechtelijke dwaling), en weerlegde alle beschuldigingen puntsgewijs en verzocht om het proces te herzien. Lazare viel in zijn verhandeling de schuldigen aan door ze op hun beurt een voor een te beschuldigen. Hij besloot zijn geschrift met een litanie die aanvangt met „J’Accuse!” (Ik beschuldig). Deze versie overhandigde hij ongeveer twee jaar later aan Émile Zola, die deze woorden vervolgens onsterfelijk maakte.

J’Accuse…!

De bekende schrijver en journalist Émile Zola verdiepte zich – na enige aarzeling – in de onterechte veroordeling en stelde een brief op die in eerste instantie als pamflet werd gedrukt, waarna Zola overwoog:

De voorpagina van L’Aurore van 13 januari 1898

J’Accuse – gericht aan de president – verscheen op de voorpagina van L’Aurore en sloeg in als een bom

Op het moment dat het pamflet zou worden uitgebracht, kwam de gedachte in mij op om mijn brief een bredere en ruimere bekendheid te geven door het in een krant te publiceren. Hij vervolgt: Ik ben de directeur, de heer Ernest Vaughan, zeer dankbaar. Na de verkoop van driemiljoen exemplaren van de krant en de gerechtelijke procedures die erop volgden bleven de pamfletten in het magazijn liggen.

J’Accuse – gericht aan president Félix Faure – verscheen op de voorpagina van L’Aurore (De dageraad) van donderdag 13 januari 1898, en sloeg in als een bom.

De openingszin van de brief slaat gelijk de juiste toon aan:

Monsieur le Président,
Me permettez-vous, dans ma gratitude pour le bienveillant accueil que vous m’avez fait un jour, d’avoir le souci de votre juste gloire et de vous dire que votre étoile, si heureuse jusqu’ici, est menacée de la plus honteuse, de la plus ineffaçable des taches?

Vrij vertaald levert dit op:

Mijnheer de President,
Sta me toe, met dank voor het vriendelijke welkom dat u me ooit heeft gegeven, mijn bezorgdheid te uiten voor uw roem en om u te vertellen dat uw glans
– zo gelukkig tot nu toe –
wordt overschaduwd door zeer beschamende en onuitwisbare schandvlekken.

In zijn brief legt Émile Zola zeer uitvoerig en nauwkeurig de werkelijke toedracht uit en noemt de naam van de echte verrader, namelijk majoor Ferdinand Walsin-Esterhazy. Ook een aantal verdere betrokkenen noemt hij met naam en toenaam.

Aan het eind van de brief komt Émile Zola tot een opsomming van beschuldigingen aan ruim 10 personen, met als laatste beschuldiging:

J’accuse les bureaux de la guerre d’avoir mené dans la presse une campagne abominable, pour égarer l’opinion et couvrir leur faute.

Dit betekent:

Ik beschuldig de voorlichtingsbureaus van het Ministerie van Oorlog, die oorzaak zijn geweest van een verfoeilijke campagne uitgevoerd door de pers, om hiermee de publieke opinie te misleiden en zodoende hun eigen schuld te ontkennen.

Émile Zola eindigt zijn betoog met deze woorden:

J’attends.
Veuillez agréer, monsieur le Président, l’assurance de mon profond respect.

Vertaald is dit:

Ik wacht af.
Bedankt mijnheer de President, wees verzekerd van mijn diepste respect.

Rehabilitatie

Vrij kort na het verschijnen van de brief werd Zola door de minister van Oorlog aangeklaagd wegens laster en in februari 1898 veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf en een boete van 3000 franc. Émile Zola wachtte het hoger beroep niet af, maar vluchtte naar Engeland, waar hij een jaar verbleef, totdat het vonnis werd herzien. De boete werd intussen door een vriend van hem betaald.

Intussen ontwikkelde Bernard Lazare zich tot een reizende onderzoeker en nam de nodige stappen in de richting van een herziening van het vonnis.

Toen president Faure in februari 1899 overleed, kwam er een ommekeer in de zaak Dreyfus. Zijn opvolger, de socialist Émile Loubet, had een andere kijk op deze zaak. Vrij kort na zijn aanstelling werd door het Hof van Cassatie het vonnis uit 1895 vernietigd, en op 19 september 1899 kreeg Dreyfus amnestie en werd hij vrijgelaten. Ook de ontslagen en gevangen gezette kolonel Marie Georges Picquart werd weer vrijgelaten.

Pas op 12 juli 1906 werd Dreyfus geheel vrijgesproken en weer in het leger aangenomen, nu als majoor. Door zijn slechte gezondheid werd hij in 1907 eervol ontslagen. In de Eerste Wereldoorlog keerde hij echter terug en werd uiteindelijk bevorderd tot luitenant-kolonel.

Theodor Herzl

De Oostenrijkse journalist Theodor Herzl volgde in Parijs de rechtszaak tegen Alfred Dreyfus. De zaak overtuigde Herzl ervan dat zelfs de volledige assimilatie van joden in de Europese maatschappij – nota bene in Frankrijk, dat broederlijkheid en gelijkheid in het vaandel droeg – geen oplossing was voor het antisemitisme, dat steeds opnieuw de kop bleef opsteken. Herzl stelde daarom dat enkel het stichten van een eigen joodse staat (het zionisme) dit kon oplossen.

Slotbeschouwing

De zaak Dreyfus blijft een van de meest opvallende voorbeelden van een gerechtelijke dwaling die eenvoudig te herstellen was geweest als de legerleiding had willen meewerken. Een belangrijke rol werd bij deze zaak gespeeld door de pers – vals voorgelicht door het Ministerie van Oorlog – en de publieke opinie, gevoed door de verdeeldheid tussen Dreyfusards en Antidreyfusards.

Ook opmerkelijk is, dat de werkelijke spion, Ferdinand Walsin-Esterhazy, in een besloten zitting voor een militair tribunaal moest verschijnen en toch werd vrijgesproken. Hij nam uiteindelijk zijn toevlucht tot het Verenigd Koninkrijk waar hij buitenlands correspondent werd voor het antisemitische weekblad La Libre Parole. In 1908 vestigde hij zich onder de naam Jean de Voilemont in Harpenden. Hij schreef hier artikelen voor het Franse tijdschrift L’Éclair.

Bronvermelding

Bronnen, noten en/of referenties:

  1. º Na de verloren Frans-Duitse Oorlog van 1870 moest Frankrijk de Elzas aan het nieuwe Duitse Keizerrijk afstaan. Daarin vormde het sindsdien met Lotharingen als Elzas-Lotharingen een provincie die met de status van Reichsland voorlopig vanuit Berlijn zou worden bestuurd. Geleidelijk aan werd het Frans verwijderd uit het bestuur en het onderwijs. Veel Elzassers en vooral de ambtenaren en militairen vertrokken naar Frankrijk. Daar werden ze veelal met enig wantrouwen benaderd.
  2. º Het Duivelseiland (Île du Diable) is het kleinste en noordelijkste eiland voor de kust van Frans-Guyana. Het werd ingericht als strafkolonie. Onder het regime van Napoleon III werden er politieke gevangenen vastgezet. Sinds 1866 werd het eiland alleen gebruikt voor een beperkt aantal veroordeelden, die als staatsgevaarlijk werden beschouwd, zoals terroristen en spionnen. Alfred Dreyfus verbleef er van 1895 tot 1899 onder een bijzonder streng regime. Hij zat in een hut die hij aanvankelijk niet mocht verlaten.
  3. º In hoofdstuk 11 van het boek: De haas met de barnstenen ogen, geschreven door Edmund de Waal, wordt de onderlinge strijd tussen Dreyfusards en Antidreyfusards uitermate goed weergegeven.
rel=nofollow