Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Johannes Reuchlin: verschil tussen versies

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
(toevoegingen stuk vertaald uit Catholic Encyclopedia (Public Domain) http://www.newadvent.org/cathen/12798a.htm)
(stukken tussengevoegd, vertaling van http://www.jewishencyclopedia.com/articles/12708-reuchlin-johann-von)
Regel 5: Regel 5:
Reuchlin werd geboren op 29 januari 1455<ref>De exacte geboortedatum werd herontdekt in de boeken van Reuchlin in het Reuchlin-studiecentrum tte Heidelberg, waarin het door zijn neef Dionysius Reuchlin samen met de overlijdensdatum gedocumenteerd werd. — Dall’Asta/Dörner, p. 94/105</ref> te Pforzheim als zoon van de kloosterbeheerder Georg Reuchlin en zijn echtgenote Elissa Erinna Eck. Hij had onder andere een zus Elisabeth, gehuwd Reuter, die de grootmoeder werd van de reformator [[Philipp Melanchthon]].
Reuchlin werd geboren op 29 januari 1455<ref>De exacte geboortedatum werd herontdekt in de boeken van Reuchlin in het Reuchlin-studiecentrum tte Heidelberg, waarin het door zijn neef Dionysius Reuchlin samen met de overlijdensdatum gedocumenteerd werd. — Dall’Asta/Dörner, p. 94/105</ref> te Pforzheim als zoon van de kloosterbeheerder Georg Reuchlin en zijn echtgenote Elissa Erinna Eck. Hij had onder andere een zus Elisabeth, gehuwd Reuter, die de grootmoeder werd van de reformator [[Philipp Melanchthon]].


Gedurende twee reizen naar Italië (in 1482 en 1490) werd hij bekend met de Platonische Academie te Firenze]] en met de belangrijkste Italiaanse taalkundigen, terwijl hijzelf ook bewondering opriep door zijn grote taalkennis. In de periode tussen deze twee reizen werd hij de raadgever van graaf Eberhard van Württemberg, assessor van het hooggerechtshof en doctor in de rechten. Intussen legde hij zich toe op de studie van het Hebreeuws.
Gedurende twee reizen naar Italië (in 1482 en 1490) werd hij bekend met de Platonische Academie te [[Firenze]] en met de belangrijkste Italiaanse taalkundigen, terwijl hijzelf ook bewondering opriep door zijn grote taalkennis.  


Na het overlijden van zijn beschermheer Eberhard vluchtte hij naar [[Heidelberg]] uit angst voor Eberhards opvolger, graaf Eberhard VI, waar hij raadsman werd. In 1498 was hij voor de derde keer op reis naar Rome en perfectioneerde er zijn studie van het Hebreeuws door de omgang met een aantal geleerde Joden. In Heidelberg schreef hij twee Latijnse [[komedie]]s: „Sergius” en „Henno”. Toen Eberhard afgezet werd, besloot hij terug te keren naar Stuttgart. Hij werd er de rijksrechter van de [[Zwaben|Zwaabse]] confederatie (1502–1512), privé-literator, professor Grieks en Hebreeuws te Ingolstadt (1520–1521), en professor te Tübingen (1521–1522).
Hij maakte in 1490 bijvoorbeeld kennis met [[Pico di Mirandola]], leerde van hem iets over de [[kabbala]] en werd daarom geïnteresseerd in het [[Hebreeuws]]. Pas in 1492 vond hij de gelegenheid om de taal te leren; zijn leraar was [[Jacob Loans]], de joodse arts van de keizer. Vanaf dat moment werd hij een ijverig student van het Hebreeuws.
 
In de periode tussen deze twee reizen naar Italië werd hij de raadgever van graaf Eberhard van Württemberg, assessor van het hooggerechtshof en doctor in de rechten.
 
Na het overlijden van zijn beschermheer Eberhard vluchtte hij naar [[Heidelberg]] uit angst voor Eberhards opvolger, graaf Eberhard VI, waar hij raadsman werd. Van 1497 tot 1499 was hij voor de derde keer op reis naar Rome en perfectioneerde er zijn studie van het Hebreeuws door de omgang met een aantal geleerde Joden, onder wie zijn leraar [[Obadjah van Sforno]]. Tijdens zijn studie van het Bijbelse Hebreeuws, verdiepte hij zich ook in de studie van de [[Talmoed]] en van de [[kabballa]].
 
In Heidelberg schreef hij twee Latijnse [[komedie]]s: „Sergius” en „Henno”. Toen Eberhard afgezet werd, besloot hij terug te keren naar Stuttgart. Hij werd er de rijksrechter van de [[Zwaben|Zwaabse]] confederatie (1502–1512), privé-literator, professor Grieks en Hebreeuws te Ingolstadt (1520–1521), en professor te Tübingen (1521–1522).


Zijn opmerkelijkste verdienste was dat hij de studie van het Hebreeuws in Duitsland en zo in West-Europa introduceerde. Zijn ''De rudimentis hebraicis'' (1506), dat zowel een woordenboek als een [[grammatica]] bevatte, was baanbrekend. In 1512 gaf hij als handleiding voor beginners een editie uit van de Hebreeuwse tekst van de boetepsalmen samen met een Latijnse vertaling. In zijn werk ''De accentibus et orthographia linguae hebraicae'' (1518), behandelt hij gedetailleerd de Hebreeuwse woordklemtoon, en beknopter het retorische accent en de muzikale klemtoon. Hij schreef kabbalistische werken (''De verbo mirifico'', 1494; ''De arte cabbalistica'', 1517).
Zijn opmerkelijkste verdienste was dat hij de studie van het Hebreeuws in Duitsland en zo in West-Europa introduceerde. Zijn ''De rudimentis hebraicis'' (1506), dat zowel een woordenboek als een [[grammatica]] bevatte, was baanbrekend. In 1512 gaf hij als handleiding voor beginners een editie uit van de Hebreeuwse tekst van de boetepsalmen samen met een Latijnse vertaling. In zijn werk ''De accentibus et orthographia linguae hebraicae'' (1518), behandelt hij gedetailleerd de Hebreeuwse woordklemtoon, en beknopter het retorische accent en de muzikale klemtoon. Hij schreef kabbalistische werken (''De verbo mirifico'', 1494; ''De arte cabbalistica'', 1517).


Hij verwikkelde zich in een langdurige discussie met de Joodse bekeerling en [[antisemitisme|antisemiet]] [[Johann Pfefferkorn]] en de [[Keulen|Keulse]] [[dominicanen]] die voorstanders waren van het in beslag nemen en vernietigen van de joodse Talmoedische geschriften.
==Pfefferkorn==
[[Johann Pfefferkorn]], een Joodse bekeerling en [[antisemitisme|antisemiet]] uit [[Keulen]] en volgeling van de Keulse [[dominicanen]], slaagde erin om in 1509 van keizer Maximiliaan het bevel te laten geven om alle Hebreeuwse boeken van de joden in Keulen en Frankfurt in beslag te laten nemen en te laten vernietigen. De joden gingen in beroep en Reuchlin werd om zijn opinie gevraagd over deze zaak. Hij gaf een gunstig verslag over de joden.


Hij scheerde de joodse geschriften niet alle over één kam maar deelde deze in in zeven categorieën. Eén categorie was het ’[[Hebreeuwse Bijbel|Oude Testament]]’. Door de categorieën één voor één te bespreken kwam hij tot de conclusie dat de Talmoed, het kabbalistische werk de [[Zohar]], de commentaren van [[Rasji]] of van de broers [[David Kimchi|Kimchi]], [[Ibn Ezra]], [[Gersonides]], [[Nachmanides]], enz. geen van alle verbrand dienden te worden, omdat ze alle waardevolle bijdragen bevatten voor de [[theologie]] en de [[wetenschap]] en er geen ’[[ketterij]]’ in voorkomt. Enkel de boeken die [[blasfemie]] tegenover [[Jezus Christus]] bevatten, zoals de ''Toledot Jesjoe'', konden verbrand worden. Bovendien konden Joden, aangezien ze onder de bescherming stonden van het Duitse Rijk, niet beschuldigd worden van ketterij tegen het [[christendom]]. De keizer herriep het vernietigingsbevel op 23 mei 1510.
De keizerlijke herroeping was grotendeels het gevolg van Reuchlins verslag. Hierop volgde een langdurige discussie met de dominicanen, waarin de hele wetenschappelijke wereld van West-Europa partij koos. De humanisten kozen de kant van Reuchlin, terwijl de clericalen, vooral de universiteiten van [[Katholieke Universiteit Leuven|Leuven]], Keulen, Erfurt, Mayence en Parijs, partij koos voor Pfefferkorn en de dominicanen.
In 1511 schreef Pfefferkorn de ''Handspiegel''. Reuchlin antwoordde daarop met de ''Augenspiegel'' (''Ogenspiegel'').
De universiteit van Keulen, onder invloed van de dominicaanse prior [[Jacob Van Hoogstraten]], gaf in 1512 de ''Articuli sive Propositiones de Judaico Favore''. Reuchlin schreef daarop zijn verdediging ''Defensio Reuchlini Contra Calumniatores Suos Colonienses'' (Tübingen, 1513). Daarop schreef [[Ortuin de Graes]] (Gratius), professor in de klassieke letterkunde aan de Universiteit van Keulen, ''Prænotamenta Contra Omnem Malevolentiam'' (geen datum), waarop Reuchlin het werk ''Clarorum Virorum Epistolæ Latinæ, Græcæ et Hebraicæ Variis Temporibus Missæ ad J. Reuchlinum'' uitgaf (Tübingen, 1514; 2 delen, Hagenau, 1519).
De Parijse Universiteit van de Sorbonne volgde het voorbeeld van Keulen en veroordeelde de ''Augenspiegel''. Het thema werd in Parijs ter sprake gebracht door de biechtvader van koning [[Lodewijk XII van Frankrijk|Lodewijk (Louis) XII]], Petit Guillaume Haguinet, die later in 1520 in de Sorbonne ook een leerstoel Hebreeuws zou stichten, die zou worden geleid door christelijke geleerden.
{{beginnetje}}
Reuchlin bleef trouw aan de [[rooms-katholieke kerk]] en probeerde zijn [[achterneef]] Melanchthon op andere ideeën te brengen.
Reuchlin bleef trouw aan de [[rooms-katholieke kerk]] en probeerde zijn [[achterneef]] Melanchthon op andere ideeën te brengen.


==Bronnen==
{{CathEn|12798a|Johannes Reuchlin}}
{{JewEn|12708|Reuchlin, Johannes von}}
{{commonscat}}
==Verwijzingen==
==Verwijzingen==
{{reflist}}
{{reflist}}
{{beginnetje}}
{{DEFAULTSORT:Reuchlin, Johannes}}
[[Categorie: Hebraïst]]
[[Categorie: Humanistisch geleerde]]

Versie van 25 feb 2014 14:39

Johannes Reuchlin (bij Pforzheim, 29 januari 1455 – Stuttgart, 30 Juni 1522), ook Johann Reichlin, gehelleniseerde naam: Kapnion of Capnio, was een Duits humanistisch filosoof, jurist en diplomaat. Reuchlin, de ’eerste Duitse humanist’, bevorderde de studie van het Oudgrieks en introduceerde de studie van het Hebreeuws in West-Europa. Samen met Luther, Melanchthon, Erasmus, en von Hutten was hij een aandrijvende kracht achter de protestantse reformatie, hoewel hij officieel verklaarde dat hij tegen deze beweging was.

Leven

Afkomst

Reuchlin werd geboren op 29 januari 1455[1] te Pforzheim als zoon van de kloosterbeheerder Georg Reuchlin en zijn echtgenote Elissa Erinna Eck. Hij had onder andere een zus Elisabeth, gehuwd Reuter, die de grootmoeder werd van de reformator Philipp Melanchthon.

Gedurende twee reizen naar Italië (in 1482 en 1490) werd hij bekend met de Platonische Academie te Firenze en met de belangrijkste Italiaanse taalkundigen, terwijl hijzelf ook bewondering opriep door zijn grote taalkennis.

Hij maakte in 1490 bijvoorbeeld kennis met Pico di Mirandola, leerde van hem iets over de kabbala en werd daarom geïnteresseerd in het Hebreeuws. Pas in 1492 vond hij de gelegenheid om de taal te leren; zijn leraar was Jacob Loans, de joodse arts van de keizer. Vanaf dat moment werd hij een ijverig student van het Hebreeuws.

In de periode tussen deze twee reizen naar Italië werd hij de raadgever van graaf Eberhard van Württemberg, assessor van het hooggerechtshof en doctor in de rechten.

Na het overlijden van zijn beschermheer Eberhard vluchtte hij naar Heidelberg uit angst voor Eberhards opvolger, graaf Eberhard VI, waar hij raadsman werd. Van 1497 tot 1499 was hij voor de derde keer op reis naar Rome en perfectioneerde er zijn studie van het Hebreeuws door de omgang met een aantal geleerde Joden, onder wie zijn leraar Obadjah van Sforno. Tijdens zijn studie van het Bijbelse Hebreeuws, verdiepte hij zich ook in de studie van de Talmoed en van de kabballa.

In Heidelberg schreef hij twee Latijnse komedies: „Sergius” en „Henno”. Toen Eberhard afgezet werd, besloot hij terug te keren naar Stuttgart. Hij werd er de rijksrechter van de Zwaabse confederatie (1502–1512), privé-literator, professor Grieks en Hebreeuws te Ingolstadt (1520–1521), en professor te Tübingen (1521–1522).

Zijn opmerkelijkste verdienste was dat hij de studie van het Hebreeuws in Duitsland en zo in West-Europa introduceerde. Zijn De rudimentis hebraicis (1506), dat zowel een woordenboek als een grammatica bevatte, was baanbrekend. In 1512 gaf hij als handleiding voor beginners een editie uit van de Hebreeuwse tekst van de boetepsalmen samen met een Latijnse vertaling. In zijn werk De accentibus et orthographia linguae hebraicae (1518), behandelt hij gedetailleerd de Hebreeuwse woordklemtoon, en beknopter het retorische accent en de muzikale klemtoon. Hij schreef kabbalistische werken (De verbo mirifico, 1494; De arte cabbalistica, 1517).

Pfefferkorn

Johann Pfefferkorn, een Joodse bekeerling en antisemiet uit Keulen en volgeling van de Keulse dominicanen, slaagde erin om in 1509 van keizer Maximiliaan het bevel te laten geven om alle Hebreeuwse boeken van de joden in Keulen en Frankfurt in beslag te laten nemen en te laten vernietigen. De joden gingen in beroep en Reuchlin werd om zijn opinie gevraagd over deze zaak. Hij gaf een gunstig verslag over de joden.

Hij scheerde de joodse geschriften niet alle over één kam maar deelde deze in in zeven categorieën. Eén categorie was het ’Oude Testament’. Door de categorieën één voor één te bespreken kwam hij tot de conclusie dat de Talmoed, het kabbalistische werk de Zohar, de commentaren van Rasji of van de broers Kimchi, Ibn Ezra, Gersonides, Nachmanides, enz. geen van alle verbrand dienden te worden, omdat ze alle waardevolle bijdragen bevatten voor de theologie en de wetenschap en er geen ’ketterij’ in voorkomt. Enkel de boeken die blasfemie tegenover Jezus Christus bevatten, zoals de Toledot Jesjoe, konden verbrand worden. Bovendien konden Joden, aangezien ze onder de bescherming stonden van het Duitse Rijk, niet beschuldigd worden van ketterij tegen het christendom. De keizer herriep het vernietigingsbevel op 23 mei 1510.

De keizerlijke herroeping was grotendeels het gevolg van Reuchlins verslag. Hierop volgde een langdurige discussie met de dominicanen, waarin de hele wetenschappelijke wereld van West-Europa partij koos. De humanisten kozen de kant van Reuchlin, terwijl de clericalen, vooral de universiteiten van Leuven, Keulen, Erfurt, Mayence en Parijs, partij koos voor Pfefferkorn en de dominicanen.

In 1511 schreef Pfefferkorn de Handspiegel. Reuchlin antwoordde daarop met de Augenspiegel (Ogenspiegel).

De universiteit van Keulen, onder invloed van de dominicaanse prior Jacob Van Hoogstraten, gaf in 1512 de Articuli sive Propositiones de Judaico Favore. Reuchlin schreef daarop zijn verdediging Defensio Reuchlini Contra Calumniatores Suos Colonienses (Tübingen, 1513). Daarop schreef Ortuin de Graes (Gratius), professor in de klassieke letterkunde aan de Universiteit van Keulen, Prænotamenta Contra Omnem Malevolentiam (geen datum), waarop Reuchlin het werk Clarorum Virorum Epistolæ Latinæ, Græcæ et Hebraicæ Variis Temporibus Missæ ad J. Reuchlinum uitgaf (Tübingen, 1514; 2 delen, Hagenau, 1519).

De Parijse Universiteit van de Sorbonne volgde het voorbeeld van Keulen en veroordeelde de Augenspiegel. Het thema werd in Parijs ter sprake gebracht door de biechtvader van koning Lodewijk (Louis) XII, Petit Guillaume Haguinet, die later in 1520 in de Sorbonne ook een leerstoel Hebreeuws zou stichten, die zou worden geleid door christelijke geleerden.

 
rel=nofollow

Reuchlin bleef trouw aan de rooms-katholieke kerk en probeerde zijn achterneef Melanchthon op andere ideeën te brengen.

Bronnen

The Catholic Encyclopedia (1917)  (en) Johannes Reuchlin, in: Catholic Encyclopedia, New York, Robert Appleton Company, 1907-1912. (vertaal via: Vertaal via Google translate)

Jewish Encyclopedia 1906  (en) Reuchlin, Johannes von, in: Jewish Encyclopedia, New York: Funk & Wagnalls, 1901-1906. (vertaal via: Vertaal via Google translate)

Wikimedia Commons  Zie ook de categorie met mediabestanden in verband met Johannes Reuchlin op Wikimedia Commons.

rel=nofollow

Verwijzingen

rel=nofollow