Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Cyrus de kluizenaar

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
rel=nofollow

Sint Karas de Kluizenaar, ook wel Annba Karas (الأنبا كاراس), is een heilige binnen de Koptisch-orthodoxe kerk die leefde in de late vijfde eeuw en het begin van de zesde eeuw. Hij was de broer van de keizer Theodosius II.[1] Volgens Sint Pimwah, die zijn biografie schreef, leefde Karas 57 jaar geïsoleerd in de woestijn Wadi Natroen met een sterke band met God. Hij is opgenomen in het Arabisch-Jacobitisch Synaxarium.

Voor het kluizenaarsleven

Voor hij kluizenaar werd, was Karas een prins in de Romeinse gebieden. Hij was een gelovige man en de Bijbel was zijn wetboek. Hij behandelde de dienaren als goede vrienden en hij spoorde hen aan een leven te leiden zoals de Bijbel het voorschreef.

De keizerin

De volgende situatie zou zich in het leven van prins Karas hebben voorgedaan. Een bediende werd ervan verdacht een sieraad van de keizerin te hebben gestolen. Hij werd daarom veroordeeld en zou worden onthoofd. Intussen vond prins Karas het sieraad terug in de kamer van de keizerin. Hij zette zich nog in om de uitvoering van het oordeel te laten stoppen, maar kwam te laat: de bediende was reeds onthoofd. Sint Karas was tot zijn laatste levensjaren erg verdrietig over deze gebeurtenis, maar koesterde volgens zijn biograaf Pimwah geen haat tegenover de keizerin.

De keizerin werd doodziek. Geen arts wist wat ze had en hoe hij haar moest behandelen. De keizerin gaf de schuld aan prins Karas. De verzorgster van de keizerin stelde haar voor naar Egypte te gaan om daar op zoek te gaan naar het passende geneesmiddel. Prins Karas zou met de keizerin mee moeten. In Zuid-Egypte verwezen de mensen naar een monnik genaamd Aabahour. Deze monnik had de reputatie wonderen te kunnen verrichtten, maar hij wilde de keizerin niet ontvangen, omdat het voor een monnik verboden is om een vrouw te ontmoeten. Na vele verzoeken en smekingen van de keizerin en haar dienstmeid kwam Aabahour naar buiten en zegende water. De keizerin dronk het gezegende water op en werd beter. Prins Karas vroeg Aabahour om zijn zegen, maar Aabahour vroeg daarentegen dat Karas hem zou zegenen, omdat hij grote genade van God zou ontvangen.

Concilie van Efeze

Op verzoek van Nestorius riep keizer Theodosius II in 431 het eerste Concilie van Efeze bijeen. Het nestorianisme, de leer van de patriarch van Constantinopel, is de leer dat de goddelijke en menselijke kenmerken in Jezus Christus volledig te onderscheiden zijn; dit houdt in dat er twee verschillende personen in Christus zijn en dat de maagd Maria enkel moeder is van de menselijke kant van Jezus. Cyrillus, die destijds de bisschop van Alexandrië was, was fel gekant tegen deze leer. Hij bewees door middel van Bijbelteksten dat Maria de moeder Gods is en dat Jezus geen twee verschillende naturen heeft, maar de eenheid van de menselijke en goddelijke natuur die nooit wordt gescheiden. Keizer Theodosius bood geen weerstand tegen de leer van Nestorius, en steunde aanvankelijk deze opvatting. Prins Karas kon zijn broer Theodosius ervan overtuigen de zienswijze van Cyrillus te volgen. Deze zienswijze was ook door het concilie van Efeze bevestigd. Uiteindelijk werd Nestorius onder invloed van de keizerlijke familie, paus Leo I van Rome en Cyrillus van Alexandrië verbannen.

Sint Pimwah

Volgens de Koptisch orthodoxe kerk werd de biografie van Sint Karas geschreven door Sint Pimwah (Bemwa), een heilige priester. Priester Pimwah zou door God zijn geroepen om Karas diep in de woestijnen te gaan zoeken. Op zijn reis ontmoette hij twee andere heiligen. Hieronder volgt het reisverslag door Sint Pimwah. Dit verhaal, geschreven in de vijfde eeuw, is niet objectief volgens de huidige normen.[2]

Hij kwam aan een bewoonde grot en vroeg aan de monnik die er woonde: „Dan mijn vader, wie bent u?” Daarop antwoordde hij: „Ik ben Simon El Kallah, en het is zestig jaar geleden dat ik nog een mens heb gezien. Ik word elke zaterdag gezegend met een brood dat op die steen wordt geplaatst die je daar buiten de grot ziet.”

Verder in de woestijn vond hij de volgende grot. Hij klopte, waarop de bewoner antwoordde: „Uw bezoek aan ons is goed, heilige Gods, St. Bemwa, die het verdiende om het lichaam van St. Elarya, de dochter van koning Zenon te zalven.” Hij ging zitten en zei tegen hem: „Ik kreeg te horen dat er in de woestijn een andere heilige woont, bent u dat?” Hij stond op, zuchtte en zei tegen sint Pimwah: „Dat is mij goed ... Ik licht u erover in, mijn vader, dat in deze woestijn een grote heilige woont, die met zijn gebeden de woede uit de hemel een halt toeroept, hij is echt een metgezel van de engelen.” De priester vroeg hem: „En wat is uw naam, mijn heilige vader?” Hij zei: „Mijn naam is Abbamoud El Kallah. Reeds negenenzeventig jaar woon ik in deze woestijn, met de dadels van deze palmen; Christus zij dank.”

De laatste dagen van Sint Karas

Diep in de woestijn vond Pimwah in de bergen een bewoonde grot. Hij wilde er gaan kloppen, maar werd geroepen en hoorde de groet: „AGHABY!” (van het Grieks: Agape, „liefde”) „Het is goed dat je vandaag kwam, Sint Pimwah, heilige van God, die waardig was het lichaam van Sint Elarya, de dochter van koning Zenon, te zalven.” Dus ging Pimwah de grot binnen. Hij bleef de persoon die daar was lang aanstaren, want hij was van een sterke aanwezigheid en grote nederigheid. Het was een man met een sterke uitstraling en Gods genade kwam uitdrukking in zijn gezicht, zijn ogen waren erg glanzend, en hij was van gemiddelde gestalte met een lange baard met een paar zwarte haren links in het. (...?) Hij droeg een eenvoudige galabiye,[3] was erg mager en had een lichte stem. Hij hield een stok in de hand. Hij zei: „Vandaag bent u gekomen; nu kan ik sterven, want tot op heden heb ik lang op u gewacht, mijn geliefde.” Sint Pimwah zei tegen hem: „En wat is uw naam, mijn heilige vader?” Hij zei tegen hem: „Mijn naam is Karas.” Dus vroeg hij: „Hoeveel jaar verbleef u in deze woestijn?” Hij zei tegen de priester: „Al zevenenvijftig jaar heb geen mens meer gezien, en ik verwachtte u met alle vreugde en gretigheid.” Sint Pimwah verbleef daarna een dag bij Sint Karas. Tegen het einde van de dag werd Karas ziek en had hoge koorts; hij zuchtte en huilde. Hij zei: „Dat wat ik heel mijn leven vreesde is vandaag gekomen. O mijn Heer, waar kan ik mij verbergen van Uw gezicht? Hoe kan ik mij verbergen? Echt groot is de angst voor dit uur ... volgens uw barmhartigheid, O Heer, en niet naar mijn zonden.”

Op de tweede dag lag St. Karas in zijn bed en kon niet bewegen.[4] Bij de ingang van de grot scheen een licht dat helderder was dan het licht van de zon. Een man kwam binnen, gekleed met witte kleren die zo helder straalden als de zon. In zijn rechterhand hield hij een stralend kruis. Ik zat op dat moment aan de voeten van St. Karas en werd overmand door angst en ontzag. Deze stralende man ging richting St. Karas en plaatste het kruis op zijn gezicht en sprak met hem vele woorden en gaf ons rust. Ik ging naar onze vader St. Karas om te onderzoeken wie deze man is met al deze heerlijkheid. Hij zei tot mij met alle geluk: „Dat is Christus, de Heer, want het is zijn gewoonte om dagelijks bij mij te komen om me te zegenen en met mij te praten. Daarna vertrekt hij.” Ik zei tegen hem: „Mijn heilige vader, ik verlang ernaar dat de Heer mij met zijn genade zou zegenen.” Dus zei hij tegen mij: „Voor u deze plaats verlaat zult u de heerlijkheid zien van CHRISTUS DE HEER en Hij zal u zegenen en met u praten.” Toen de zevende dag van de maand Abib[5] was aangebroken, vond ik dat St. Karas zijn ogen had ten hemel geheven, terwijl er tranen vielen en hij zuchtte diep en zei tegen mij: „Vandaag is een grote pilaar gevallen op het platteland van Egypte. De hele wereld heeft een groot heilige verloren, waarvan de hele aarde het niet waard is zijn voeten te dragen. Hij is Anba Shenouda de Archimandriet en ik heb zijn gezegende geest zien opvaren tot de hoogste hemelen in de reien der engelen, en ik hoor gehuil en gejammer van over het land van Egypte, en de monniken hebben zich verzameld rondom het gezegende lichaam, gezegend door de stralende licht.”

De volgende dag, de achtste dag van de maand Abib, was de ziekte van onze heilige Karas heviger, en in het midden van die dag verscheen er een sterk licht aan de deur van de grot en kwam de Redder van de wereld. Voor Hem gingen de aartsengelen Michaël en Gabriël met een legermacht van engelen met zes vleugels en met geluiden van lof hier en daar met de geur van wierook. Ik zat aan de voeten van St. Karas, zodat de Heer, met de grootste heerlijkheid, bij het hoofd van St. Karas zat; Karas hield de rechterhand van de Heiland vast en zei tegen hem: „Om mijnentwille, o mijn Heer en mijn God, zegen hem omdat hij van ver weg tot bij mij is gekomen in het belang van deze dag.” De Heer der heerlijkheid keek naar mij en zei: „Mijn vrede zij met u, Pimwah, wat je hebt gezien en gehoord. Spreek en schrijf hierover om er goed gebruik van te maken, maar wat jou betreft, Karas, mijn geliefde, ieder mens die jouw verhaal kent en ieder die zich op aarde jouw naam herinnert, met hem zal mijn vrede zijn en ik zal hem rekenen met de herdenking van de heiligen. Ieder mens die wijn of brood of wierook of olie of een kaars schenkt in herinnering aan uw naam, zal ik veelvoudig in het hemelse koninkrijk belonen, wie de behoeftige en de hongerige voedt en de dorstige te drinken geeft of de naakte in uw naam kleedt, zal ik belonen in mijn Rijk. Van wie jouw verhaal schrijft, zal ik de naam in het boek des levens schrijven en iedereen die in uw herinnering genade heeft gevonden zal ik geven wat geen oog heeft gezien en wat geen oor heeft gehoord en wat niet gevraagd is in het hart van een man. En nu mijn geliefde Karas, wil ik dat je mij een gunst vraagt voordat je overgaat naar mijn Hemel.” St. Karas zei tegen Hem: „Mijn Heer, ik gebruikte de psalmen dag en nacht en ik wens de profeet David te zien terwijl ik in het vlees ben.” En in een oogwenk kwam David met in zijn hand een harp; hij speelde de psalm „Dit is de dag die de Heer heeft gemaakt, laat ons verheugen en verblijd zijn.” St. Karas zei: „Ik wil tien muzikanten horen die de harp bespelen en samen de Heer prijzen.” David bewoog zijn harp en zei: „Kostbaar vóór de Heer is het gezang van degenen die Hem gehoorzamen.” Terwijl David de psalmen zong met de harp en zijn prachtige stem, liet de heilige in grote vreugde zijn geest zijn heilige lichaam verlaten naar de boezem van onze goede Heiland, die nam het, kuste het, en gaf het aan de aartsengel Michael. Toen sprong ik op en kuste ik het lichaam van Sint Karas. De Heer der heerlijkheid deed me teken naar buiten te gaan. Dat deed ik en hij ging naar buiten en met Hem de engelen, met lof en gebeden voor de geest van de heilige en we vertrokken uit de grot. De Heer legde zijn handen op de grot en het werd alsof er nooit een ingang was geweest, en al ten hemel opgevaren in vreugde, en ik bleef alleen in die positie tot dat de prachtige gezichten weg waren van mij.

Ik sloot mijn ogen wegens de helderheid van het licht en de glorierijke aanblik. Toen ik ze weer opende, bevond ik me voor de grot van Sint Abbamod El Kallah, dus ik bleef drie dagen bij hem, waarna ik naar Sint Simon El Kallah vertrok en ik drie dagen bij hem bleef. Toen verliet ik hem en keerde terug naar de bergen waar mijn kerk was. Daar ontmoette ik alle broeders en vertelde hen het verhaal van de heilige Sint Karas de Anachoreet en het overlijden van Anba Shenouda de Archimandriet. Na vijf dagen kwam er een brief bij ons aan uit Egypte, waarin stond dat Sint Annba Shenouda de Archimandriet in vrede was overleden op dezelfde dag als St. Karas hem zag opvaren.

Voetnoten

  1. º Volgens http://www.dp-sk.org/StKarastheAnchorite.html
  2. º http://www.copticchurch.net/topics/synexarion/stkaras.html
  3. º een soort lange zwarte mantel die door monniken en nonnen gedragen wordt
  4. º het volgende deel is overgenomen uit de biografie van Sint Pimwah, zie http://www.copticchurch.net/topics/synexarion/stkaras.html of FROM THE BOOKS OF THE BARAMOS MONASTERY EIGHTH OF ABIB
  5. º een koptische maand, ongeveer juli.
rel=nofollow

Bronnen

Q12191209 op Wikidata  Intertaalkoppelingen via Wikidata (via reasonator)

rel=nofollow