Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Cyrus de kluizenaar

Uit Wikisage
(Doorverwezen vanaf Sint Karas)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
rel=nofollow

Cyrus de Kluizenaar (of ’Anachoreet’), Apa Kyros, Kyrios, gearabiseerd tot Karas of Anba Karas (الأنبا كاراس), is een heilige in de Koptisch-Orthodoxe Kerk. Hij zou een broer zijn geweest van keizer Theodosius I (379–395),[1][2] en een oom van de keizers Arcadius (383–408) en Honorius (393–423).[3] Volgens Pambo (Arabisch uitgesproken: Pimwah), die zijn biografie schreef, leefde Cyrus 57 jaar geïsoleerd in de woestijn van Sjihet (Wadi El Natroen) met een sterke band met God. Hij is opgenomen in het Arabisch-Jacobitisch Synaxarion.

Een reden waarom hij in Egypte als heilige wordt vereerd, is waarschijnlijk zijn connectie met Theodosius. Theodosius I werd door de anti-chalcedonische strekking beschouwd als ’orthodoxe’ keizer en deze strekking van het christendom bereikte de streek in Egypte en Nubië het eerst.[4]

Vóór zijn leven als kluizenaar

Voor Cyrus (Karas) een kluizenaar werd, was hij een prins in de Romeinse gebieden. Hij was een gelovige man. Hoewel hij tot de hoge adel behoorde, behandelde hij ook de slaven en dienstknechten als goede vrienden en hij spoorde hen aan een leven te leiden zoals de Bijbel het voorschreef.

De keizerin

De volgende situatie zou zich in het leven van prins Cyrus hebben voorgedaan. Een bediende werd ervan verdacht een sieraad van keizerin Aelia Flaccilla te hebben gestolen, en werd daarom ter dood veroordeeld. Prins Cyrus vond intussen het sieraad terug in de kamer van zijn schoonzus, de keizerin. Hij probeerde te verhinderen dat de executie zou worden uitgevoerd, maar de bediende was reeds onthoofd. Cyrus was hierover tot zijn laatste levensjaren erg verdrietig, maar koesterde volgens zijn biograaf Pambo (Pimwah) geen haat tegenover de keizerin.

Keizerin Aelia Flaccilla werd doodziek. Geen arts wist wat ze had of hoe men haar moest behandelen. De keizerin gaf de schuld aan prins Cyrus. De verzorgster van de keizerin stelde haar voor naar Egypte te gaan om daar op zoek te gaan naar het passende geneesmiddel. Prins Cyrus zou met de keizerin mee moeten. In Zuid-Egypte verwezen de mensen naar een monnik genaamd Aabahour,[5] die de reputatie had wonderen te kunnen verrichten. Maar Aabahour wilde de keizerin niet ontvangen, omdat het voor een monnik verboden is om een vrouw te ontmoeten. Na vele verzoeken en smekingen van de keizerin en haar hofdame of dienstmeid kwam Aabahour naar buiten en zegende water. De keizerin dronk het gezegende water op en werd beter.[6] Prins Cyrus vroeg Aabahour om zijn zegen, maar Aabahour vroeg daarentegen dat Cyrus hém zou zegenen, omdat Cyrus naar hij zei grote genade van God zou ontvangen.

Concilie van Efeze

Op verzoek van patriarch Nestorius van Constantinopel riep keizer Theodosius II in 431 het eerste Concilie van Efeze bijeen. Het nestorianisme is de leer dat de goddelijke en de menselijke natuur van Jezus Christus volledig te onderscheiden zijn. De mens Jezus Christus is slechts één wezen (hypostase) en bezit slechts één natuur (physis), de menselijke. Hij is niet identiek aan God, maar de goddelijke Logos was een andere persoon die ín Jezus Christus aanwezig was. De maagd Maria werd niet de moeder van de mens of van God, maar van de combinatie van beiden in Jezus Christus. Cyrillus, die destijds de bisschop van Alexandrië was, was fel gekant tegen deze leer. Hij stelde dat beide naturen, de menselijke en goddelijke, als één persoon onafscheidelijk verenigd zijn in Jezus Christus. Wegens die onafscheidelijke vereniging van de menselijke en goddelijke natuur kon men Maria de moeder Gods (Theotokos) noemen.

Beide partijen deden een beroep op keizer Theodosius II om hen te ondersteunen, maar de keizer liet zowel Nestorius als Cyrillus en bisschop Memnon van Efeze opsluiten. In deze situatie gebruikte prins Cyrus, een grootoom van Theodosius,[7] zijn invloed om Theodosius ervan te overtuigen de zienswijze van Cyrillus goed te keuren die ook op het concilie van Efeze was bevestigd. Uiteindelijk werd Nestorius onder invloed van de keizerlijke familie, paus Leo I van Rome en Cyrillus van Alexandrië verbannen.

Pambo

Volgens de Koptisch-Orthodoxe Kerk werd de hagiografie/biografie van de heilige Cyrus geschreven door een zekere Pambo (Pimwa of Bemwa), een priester van de kerk te Sjihet. Pambo zou door God zijn geroepen om Cyrus diep in de woestijnen te gaan zoeken. Op zijn reis ontmoette hij twee andere heiligen. Deze Pambo is niet de bekendere heilige met dezelfde naam[8] die overleed in het jaar 373.[9]

Hieronder volgt het reisverslag door Pambo, naverteld[10] van wat Pambo schreef in de vijfde eeuw. Het is eerder hagiografisch, niet objectief geschiedkundig volgens de huidige normen.[11]

„Ik zal u onderrichten, mijn broeders, wat er op één van deze dagen gebeurde.” Ik hoorde een stem die drie keer tot mij zei: „O Pambo... O Pambo... O Pambo”,[12] en het kwam onder mijn aandacht dat de stem een hemelse stem was vanuit de hemel en mij niet bekend was. Aangezien niet vele mensen mij bij mijn naam roepen, sloeg ik mijn ogen op naar de hemel en zei: „Spreek, o Heer, want uw dienaar luistert.” En de stem sprak tot mij: „Sta op, Pambo, en ga snel naar de diepe woestijn, waar u St. Cyrus zal ontmoeten en ontvang zijn zegen, want hij is mij zeer eerbiedwaardig, meer dan alle anderen, want vele keren heeft hij zich voor mij vermoeid, en mijn vrede zal met u zijn.”

Dus verliet ik mijn kerk en trok alleen uit in de wildernis, in grote vreugde, terwijl ik de weg niet wist en overtuigd was dat de Heer die bevolen heeft mij zal leiden. Drie dagen gingen voorbij en ik reisde nog steeds alleen. Op de vierde dag kwam ik aan bij één van de grotten en de ingang was afgesloten met een rotsblok. Ik ging naar de ingang en klopte zoals het de gewoonte van de broeders is en zei: „AGAPE”,[13] wat betekent „Liefde” en zei: „Zegen mij, o heilige vader.” Onmiddellijk hoorde ik een stem van binnen de grot, die zei: „Het is goed dat u vandaag bent gekomen, Pambo, priester van de kerk van de berg Sjihet,[14] die het verdiende om de begrafenis te houden van St. Hilaria,[15] de dochter van keizer Zeno.” De deur ging voor me open en ik ging binnen en hij kuste mij en ik kuste hem, en we zaten neer en spraken over Gods grootheid en heerlijkheid. Ik zei tot hem: „Mijn heilige vader, is er iemand anders op deze berg die op u lijkt?” Hij staarde naar mijn gezicht en zuchtte en zei toen: „Mijn geliefde zoon, in de diepe woestijn is er een groot heilige waarvan de wereld niet verdient dat hij er een enkele stap van zijn voeten op zet, en dat is St. Cyrus.” Toen stond ik op en vroeg: „Wie bent u dan, mijn vader?” Daarop antwoordde hij: „Ik ben Apa Hierax[16] (Simon El Kallah), en het is achttien jaar[16] [zestig jaar] geleden dat ik nog een mens heb gezien. Ik word elke zaterdag gezegend met een brood dat op die steen wordt geplaatst die je daar buiten de grot ziet.”

Verder in de woestijn vond hij de volgende grot. Hij klopte aan, waarop de bewoner antwoordde: „Uw bezoek aan ons is goed, heilige Gods, St. Pambo, die het verdiende om het lichaam van St. Hilaria, de dochter van keizer Zeno te balsemen.” Hij ging zitten en zei tegen hem: „Ik kreeg te horen dat er in de woestijn een andere heilige woont, bent u dat?” Hij stond op, zuchtte en zei tegen sint Pambo: „Dat is mij goed ... Ik licht u erover in, mijn vader, dat in deze woestijn een grote heilige woont, die met zijn gebeden de woede uit de hemel een halt toeroept, hij is echt een metgezel van de engelen.” De priester vroeg hem: „En wat is uw naam, mijn heilige vader?” Hij zei: „Mijn naam is Apa Pamoun[17] (Abbamoud El Kallah). Reeds twintig jaar[17][negenenzeventig jaar] woon ik in deze woestijn, met de dadels van deze palmen; Christus zij dank.”

Diep in de woestijn vond Pambo in de bergen een bewoonde grot. Hij wilde er gaan kloppen, maar werd geroepen en hoorde de groet: „AGAPE! Het is goed dat je vandaag kwam, Sint Pambo, heilige van God, die waardig was het lichaam van Sint Hilaria, de dochter van keizer Zeno, te balsemen.” Dus ging Pambo de grot binnen. Hij bleef de persoon die daar was lang aanstaren, want hij was van een sterke aanwezigheid en grote nederigheid. Het was een man met een sterke uitstraling en Gods genade kwam tot uitdrukking in zijn gezicht; zijn ogen waren erg glanzend, en hij was van gemiddelde gestalte met een lange baard waarin enkele zwarte haren waren overgebleven. Hij droeg een eenvoudige zwarte pij,[18] was erg mager en had een lichte stem. Hij hield een stok in de hand. Hij zei: „Vandaag bent u gekomen; nu kan ik sterven, want tot op heden heb ik lang op u gewacht, mijn geliefde.” Sint Pambo zei tegen hem: „En wat is uw naam, mijn heilige vader?” Hij zei tegen hem: „Mijn naam is Cyrus.” Dus vroeg hij: „Hoeveel jaar verbleef u in deze woestijn?” Hij zei tegen de priester: „Al zevenenvijftig jaar heb geen mens meer gezien, en ik verwachtte u met alle vreugde en gretigheid.” Sint Pambo verbleef daarna een dag bij Sint Cyrus. Tegen het einde van de dag werd Cyrus ziek en had hoge koorts; hij zuchtte en huilde. Hij zei: „Dat wat ik heel mijn leven vreesde is vandaag gekomen. O mijn Heer, waar kan ik mij verbergen van voor Uw gezicht? Hoe kan ik mij verbergen? Echt groot is de vrees voor dit uur ... volgens uw barmhartigheid, O Heer, en niet naar mijn zonden.”

Toen de zon op de tweede dag was opgekomen, lag St. Cyrus in zijn bed en kon niet bewegen. Bij de ingang van de grot scheen een licht dat helderder was dan het licht van de zon. Een man kwam binnen, gekleed met witte kleren die zo helder straalden als de zon. In zijn rechterhand hield hij een stralend kruis. Ik zat op dat moment aan de voeten van St. Cyrus en werd overmand door vrees en ontzag. Deze stralende man ging richting St. Cyrus en plaatste het kruis op zijn gezicht, sprak vele woorden met hem, gaf ons rust en vertrok. Ik ging naar onze vader St. Cyrus, om te onderzoeken wie deze man is met al deze heerlijkheid. Hij zei tot mij met alle geluk: „Dat is Christus, de Heer, want het is zijn gewoonte om dagelijks bij mij te komen om me te zegenen en met mij te praten. Daarna vertrekt hij.” Ik zei tegen hem: „Mijn heilige vader, ik verlang ernaar dat de Heer mij met zijn genade zou zegenen.” Dus zei hij tegen mij: „Voor u deze plaats verlaat zult u de heerlijkheid zien van CHRISTUS DE HEER en Hij zal u zegenen en met u praten.” Toen de zevende dag van de maand Abib[19] was aangebroken, vond ik dat St. Cyrus zijn ogen had ten hemel geheven, terwijl er tranen vielen en hij zuchtte diep en zei tegen mij: „Vandaag is een grote pilaar gevallen op het platteland van Egypte. De hele wereld heeft een groot heilige verloren, waarvan de hele aarde het niet waard is zijn voeten te dragen. Hij is Anba Shenouda de Archimandriet en ik heb zijn gezegende geest zien opvaren tot de hoogste hemelen in de reien der engelen, en ik hoor gehuil en gejammer van over het land van Egypte, en de monniken hebben zich verzameld rondom het gezegende lichaam, gezegend door de stralende licht.”

De volgende dag, de achtste dag van de maand Abib, was de ziekte van onze heilige Cyrus heviger, en in het midden van die dag verscheen er een sterk licht aan de deur van de grot en kwam de Redder van de wereld. Voor Hem gingen de aartsengelen Michaël en Gabriël met een legermacht van engelen met zes vleugels en met geluiden van lof hier en daar met de geur van wierook. Ik zat aan de voeten van St. Cyrus, zodat de Heer, met de grootste heerlijkheid, bij het hoofd van St. Cyrus zat; Cyrus hield de rechterhand van de Heiland vast en zei tegen hem: „Om mijnentwille, o mijn Heer en mijn God, zegen hem omdat hij van ver weg tot bij mij is gekomen in het belang van deze dag.” De Heer der heerlijkheid keek naar mij en zei: „Mijn vrede zij met u, Pambo, wat je hebt gezien en gehoord. Spreek en schrijf hierover om er goed gebruik van te maken, maar wat jou betreft, Cyrus, mijn geliefde, ieder mens die jouw verhaal kent en ieder die zich op aarde jouw naam herinnert, met hem zal mijn vrede zijn en ik zal hem rekenen met de herdenking van de heiligen. Ieder mens die wijn of brood of wierook of olie of een kaars schenkt in herinnering aan uw naam, zal ik veelvoudig in het hemelse koninkrijk belonen, wie de behoeftige en de hongerige voedt en de dorstige te drinken geeft of de naakte in uw naam kleedt, zal ik belonen in mijn Rijk. Van wie jouw verhaal schrijft, zal ik de naam in het boek des levens schrijven en iedereen die in uw herinnering genade heeft gevonden zal ik geven wat geen oog heeft gezien en wat geen oor heeft gehoord en wat niet gevraagd is in het hart van een man. En nu mijn geliefde Cyrus, wil ik dat je mij een gunst vraagt voordat je overgaat naar mijn Hemel.” St. Cyrus zei tegen Hem: „Mijn Heer, ik gebruikte de psalmen dag en nacht en ik wens de profeet David te zien terwijl ik in het vlees ben.” En in een oogwenk kwam David met in zijn hand een harp; hij speelde de psalm „Dit is de dag die de HEER heeft gemaakt, laten wij juichen en ons verheugen.”[20] St. Cyrus zei: „Ik wil tien muzikanten horen die de harp bespelen en samen de Heer prijzen.” David bewoog zijn harp en zei: „Kostbaar voor de HEER is de dood van Zijn getrouwen.”[21] Terwijl David de psalmen zong met de harp en zijn prachtige stem, liet de heilige in grote vreugde zijn geest zijn heilige lichaam verlaten naar de boezem van onze goede Heiland, die nam het, kuste het, en gaf het aan de aartsengel Michaël. Toen sprong ik op en kuste ik het lichaam van Sint Cyrus. De Heer der heerlijkheid deed me teken naar buiten te gaan. Dat deed ik en hij ging naar buiten en met Hem de engelen, met lof en gebeden voor de geest van de heilige en we vertrokken uit de grot. De Heer legde zijn handen op de grot en het werd alsof er nooit een ingang was geweest, en al ten hemel opgevaren in vreugde, en ik bleef alleen in die positie tot dat de prachtige gezichten weg waren van mij.

Ik sloot mijn ogen wegens de helderheid van het licht en de glorierijke aanblik. Toen ik ze weer opende, bevond ik me voor de grot van St. Abbamoud El Kallah, dus bleef ik drie dagen bij hem, waarna ik naar Sint Simon El Kallah vertrok en ik drie dagen bij hem bleef. Toen verliet ik hem en keerde terug naar de berg Sjihet, waar mijn kerk was. Daar ontmoette ik alle broeders en vertelde hen het verhaal van de gezegende St. Cyrus en zijn woorden over het overlijden van Anba Shenouda de Archimandriet. Na vijf dagen kwam er een brief bij ons aan van het platteland van Egypte, waarin stond dat St. Anba Shenouda de Archimandriet in vrede was overleden op dezelfde dag als St. Cyrus hem zag opvaren. De zegen van de heilige Maria, de moeder van het Ware Licht, en van St. Anba Shenouda de Archimandriet en St. Cyrus zij met ons, en aan onze Heer zij heerlijkheid in eeuwigheid. Amen.

Noten

rel=nofollow

Bronnen

Q12191209 op Wikidata  Intertaalkoppelingen via Wikidata (via reasonator)

rel=nofollow