Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Rosa Keck

Uit Wikisage
Versie door Mendelo (overleg | bijdragen) op 1 jul 2024 om 23:45 (correctielezen)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Rosa Keck alias Margareta Boto (Krebeck, 1910Düren, 17 november 1958) was een Sinti-vrouw (met vermoedelijk de Duitse nationaliteit) die de holocaust overleefde.[1][2][3]

Levensloop

In Duitsland

Rosa Keck had twee kinderen die in Duitsland werden geboren : Rudolf (Deutz, 1932) en Sophia (Kreuznach, 1935). Keck had minstens een zus en twee broers. Als zigeunerin werden haar gegevens minder goed bijgehouden, en hechtte ze zelf ook minder belang aan documenten.

Keck werd op 25 november 1927 in Duderstadt gedactyloscopeerd omdat ze niet beschikte over identificatiepapieren. Op 3 mei 1929 werd ze in Soltau opnieuw gedactyloscopeerd en gefotografeerd, ditmaal was ze gearresteerd wegens bedelarij. op 21 april 1936 werd ze Peckelsheim gearresteerd wegens bedelarij en inbreuken op de arbeidswetgeving. Op 16 mei 1936 werd ze in Marburg An Der Lahn aangehouden voor heling.

Emigratie

Het is onduidelijk of Keck wanneer Duitsland verliet en of dit was wegens haar aanvaringen met de Duitse politie, of omwille van de opmars van het nazisme en het in 1938 van het door Heinrich Himmler uitgevaardigde Decreet ter bestrijding van de Zigeunerwanpraktijken.

Keck verklaarde in 1938 aan de Belgische overheid dat ze drie jaar in Nederland had gewoond (onder meer in Eindhoven), en ervoor nog enige maanden in Frankrijk (regio Metz - Nancy). Deze chronologie kan niet kloppen: Keck was in 1936 nog in Duitsland (zie hoger) en duikt op in de Belgische archieven in 1938.

In België bediende ze zich van de alias Margareta Boto, die geboren zou zijn in Boedapest in 1910 en die de Hongaarse nationaliteit zou bezitten. Ook hier is niet helemaal duidelijk waarom ze deze alias gebruikte.

Naar België

Op 15 september 1938 kwam ze, onder de alias Boto, voor de eerste keer in contact met de Belgische autoriteiten toen ze werd toen gearresteerd voor het doorkruisen van het land zonder geldige verblijfpas. Volgens latere verklaringen verbleef ze al ongeveer een half jaar in het land. Ze werd opgesloten in de gevangenis van Antwerpen. Keck verklaarde geen idee te hebben naar waar haar reis leidde. Het is onduidelijk of dit werkelijk het geval was, of een manier om zich in te dekken tegen toekomstige vervolging door de Belgische overheid, die de Duitse vluchtelingen niet genegen was. Op 24 september ontving ze in de gevangenis een ’ontslagbewijs’, een document dat haar vrijlating beval en haar 48 uur de tijd gaf het land te verlaten.

Op 28 september 1938 werd ze door Nederland uitgewezen als ’vreemdeling’ die geen bestaansmiddelen had.

Op 4 oktober werd ze wegens landloperij gearresteerd door de rijkswacht van Oud-Turnhout en samen met haar moeder en haar oudste kind werd ze opnieuw opgesloten in de gevangenis van Antwerpen tot ze op 12 oktober werd opgevangen in het ’Rijksweldadigheidsgesticht’ in Sint-Andries. Hier beweerde ze weduwe te zijn. Op 9 november werden zijzelf en haar gezin door de Belgische overheid voor het eerst beschreven als zigeunerin, wat haar dekmantel wegnam toen de Duitsers een jaar later België bezetten tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Wegens haar aanhouding voor landloperij werden in november 1938 ook haar foto en vingerafdrukken genomen en bezorgd aan verschillende buitenlandse politiediensten. De Duitse politiediensten deelden mee dat ze een dossier hadden over Rosa Keck, en toen pas werd haar ware naam bekend bij de Belgische overheid, alsook haar gerechtelijke verleden in Duitsland.

Ze schreef meerdere brieven aan de Belgische minister van justitie, een eerste op 17 februari 1939 waarin ze haar vrijlating bepleitte en de wil uitdrukte om naar Frankrijk te trekken zodat haar familie herenigd kon worden, haar Haar vader en twee broers verbleven op dat moment echter in Merksplas.

In een tweede brief, d.d. 6 maart 1939, schreef ze dat in Nederland was voor het huwelijk van haar zus in Boxtel en dat ze naar haar uitwijzingsbevel van september 1938 had geprobeerd het land te verlaten, maar dat Belgische soldaten tot zes maal toe hadden geweigerd door te laten aan de grensovergang in Kapellen. Op 18 maart schreef ze nog een brief.

In hoeverre de feiten die ze vernoemde in haar brieven correct zijn is moeilijk te achterhalen, waarschijnlijk schreef ze een mix neer van halve waarheden en feiten, gezien ze als Sinti de overheid wantrouwde.

Pas op 8 april 1939 meldde het opvangtehuis aan het ministerie van justitie dat Keck, haar moeder en haar dochter hun echte namen bekend hadden gemaakt. (Keck zou echter de naam Boto blijven gebruiken tot na haar vrijlating). Het ministerie besliste op 26 april 1939 dat Keck het land moest verlaten en nooit mocht terugkeren. Ze viel in de categorie ’vreemdelingen gekend onder de naam van raszwervers die zoo fel gevreesd worden door de inwoners van het platteland’.

Op 21 mei 1939 was ze nog steeds niet vrijgelaten en schreef ze een vierde brief aan de minister van Justitie met een verzoek om vrijlating, ze schreef (opnieuw) over de gezondheidtoestand van haar ouders en dat haar broers in België werkten bij boeren.

Op 12 juni 1939 stelde deurwaarder Omer Van Houtte een document op waarin Keck verklaarde na haar vrijlating het land onmiddellijk te verlaten en nooit meer terug te keren. Ze vroeg om via Quiévrain naar Frankrijk te mogen trekken. Ze had verwacht op 21 juni haar vrijlatingsdocumenten te ontvangen maar omdat deze niet arriveerden schreef ze op 26 juni 1939 opnieuw een brief aan de minister van justitie.

Het Belgische beleid werd in die periode steeds repressiever tegen buitenlandse vluchtelingen, maar tegelijk werden ze niet meer uitgewezen naar Duitsland. Dit verklaart allicht waarom Keck maar niet vrijkwam, en in september 1939 brak de Tweede Wereldoorlog uit. Op 7 september 1939 schreef de minister dat gelet op [oorlogs]omstandigheden een vrijlating niet aangewezen was maar dat haar situatie herbekeken moest worden.

Het Brugse opvangtehuis meldde echter op 19 september 1939 dat haar internering op 3 oktober ten einde liep en dat moest worden onderzocht of ze over voldoende financiële middelen beschikte. Keck van haar kant schreef dat ze naar Nederland wilde trekken (waarom ze van land veranderde is onduidelijk, mogelijk speelde de oorlogsomstandigheden een rol).

Op 29 september 1939 werd aan het ministerie van Justitie voorgesteld haar hele familie vrij te laten met het bevel ze binnen de acht dagen het land te verlaten. Dit werd aanvaard door het ministerie. Op 11 september deelde het interneringscentrum van Merksplas met dat haar broer Rieza Boto op het einde van de maand zou worden vrijgelaten.

Vrijlating

Op 13 oktober 1939 schreef de Rijkswacht van Genk een brief aan de minister, waarin werd meegedeeld dat een groep zigeuners, waaronder Rosa Keck, aan de grens met Nederland was tegengehouden door de Nederlanders omdat de groep onvoldoende legitimatiepapieren had en onvoldoende middelen om in het levensbehoud te voorzien. De groep verbleef daarop onder bewaking in een woonwagen in Genk tot er meer duidelijkheid zou komen.

Op 13 november werd ze uitgeschreven in Genk en verhuisde ze naar Hasselt waar men weigerde men maandenlang haar in te schrijven omdat men dacht dat ze nog in Genk was ingeschreven, pas in maart 1940 raakt dit in orde.

Keck vertelde in Genk dat haar papieren in Duitsland waren achtergebleven, in Hasselt vertelde ze dat haar papieren in een brand in haar woonwagen waren verbleven. Telkens opnieuw leek Keck de overheid niet de hele waarheid te willen geven, mogelijks omdat ze als zigeunerin niet enkel in Nazi-Duitsland maar ook in Nederland en België op weinig sympathie moest rekenen.

Tweede Wereldoorlog

De Duitse bezetter nam niet enkel anti-Joodse maatregelen (zoals de bekende Jodenster), in 1941 werd ook een zigeunerkaart ingevoerd. De Rijkswachtcommissaris van Hasselt meldde op 8 januari 1942 aan Brussel dat Keck (en anderen) als zigeuners kon worden beschouwd ook al hadden ze vaste verblijfplaats.

De secretaris-generaal van de administratie van de Vreemdelingenpolitie eiste een nationaliteitsbewijs van de Hasseltse zigeuners, Keck moest binnen 30 dagen aantonen dat ze Duitse was. Tevens moesten alle 'zwervers' zich elke maand aanmelden bij een Belgische gevangenis. Keck moest naar de gevangenis in Hasselt om gefotografeerd en gedactyloscopeerd te worden. Ze slaagde er niet in haar Duitse nationaliteit te bewijzen, toch was op 6 februari 1942 nog geen zigeneurkaart afgeleverd aan Keck. Begin april trok ze naar het Duitse consulaat in Antwerpen in de hoop Duitse papieren te ontvangen. Op 4 mei 1942 verplichte de secretaris-generaal om Keck en haar gezelschap toch de zigeneurkaarten uit te reiken, voorlopig zonder vermelding van de nationaliteit. Op 2 personen na weigerden de zigeuners, inclusief Keck, om de zigeunerkaart te ontvangen omdat ze stelden geen zigeuners te zijn. Er kan enkel maar weer gespeculeerd te worden naar de reden, maar vermoedelijk wilden Keck en de anderen zo weinig documenten in handen hebben om het de politiediensten moeilijker te maken. Uiteindelijk besloot de vreemdelingenpolitie op 22 mei de kaarten persoonlijk af te geven met de dreiging dat wie de kaart weigerde te ontvangen zou gearresteerd worden. Hierop zouden (minstens een deel) van de zigeuners op 26 mei hun kaart (gedwongen) hebben aanvaard.

Dit betekende niet het einde van het protest van de Hasseltse zigeuners, op 17 juni 1942 klaagde Rosa’s broer, onder de alias Johann-Rudolf Elster, dat de politie hem en zijn ouders en zus Rosa aanzag als nomaden. Hij weigerde de kaart en stelde dat zijn Duitse paspoort en verblijfsvergunning voldoende waren om op Belgisch grondgebied te mogen verblijven. De vreemdelingenpolitie beaamde dit standpunt op 25 juni, maar creëerde tegelijk nog meer wrevel en argwaan bij de vreemdelingenpolitie die op 8 december aan de Hasseltse rijkswacht vroeg verslag op te maken over de bestaansmiddelen van de familie. De rijkswacht antwoordde op 15 december dat Johann een aalmoes verdiende door muziek te spelen in cafés. Ouders Jozef Elster en Auguste Pohl, broer Johann Elster en Rosa Keck beweerden alle vier hun zigeunerkaart te hebben overgemaakt aan het Duitse consulaat om hun nationaliteitsbewijs te kunnen bemachtigen. Rosa en haar vader hadden een verblijfsvergunning tot 1 januari 1943, broer Johann verkreeg van de Veldgendarmerie een vergunning tot 1 juni 1943. De wettelijke situatie van moeder Auguste bleef onduidelijk. Terwijl de Belgische politie hem bleef volgen en de Duitsers stelden dat Johannn een zigeuner was en dat zij ook niet wisten welke nationaliteit hij nou eigenlijk bezat, probeerde hijzelf Belg te worden door een Belgische vrouw te huwen. Dit plan mislukte omdat de Belgische vreemdelingenpolitie hem nog steeds als zigeuner zag, en in plaats van een Belgisch paspoort kregen hij alsnog de gehate zigeunerkaart, hij vroeg hierop ook de kaart aan voor zijn ouders en zus Rosa. Om de papieren rompslomp in orde te krijgen moesten ze opnieuw naar de gevangenis in Hasselt waar ze vastgehouden werden tot er op 3 april hun kaarten ontvingen.

Als onderdeel van de procedure werden ook opnieuw foto’s en vingerafdrukken genomen, en de Belgische politie kreeg pas op dat ogenblik de absolute bevestiging dat Rosa Keck dezelfde persoon was als de in 1938 gearresteerde Margareta Boto.

Auschwitzerlass en deportatie

Op 1 september 1943 dient Rosa Keck via de procureur des Konings een aanvraag in bij de vreemdelingenpolitie doen om het kind van haar broer Johann (Constant Keck) op haar kaart te laten inschrijven, dit met akkoord van de biologische moeder omdat ze een "zwervig" bestaan leidde. Het verzoek had waarschijnlijk tot doel extra rantsoenzegels te kunnen verkrijgen.

Rosa’s verzoek werd op 27 oktober afgewezen en op 7 november 1943 betekend. Hierna verdwijnt Rosa uit de archieven van de Vreemdelingenpolitie.

27 zigeuners, waaronder Rosa en haar familie, werden op 25 oktober door de [[[militaire politie]] gearresteerd. De Vreemdelingenpolitie wist er de finesses niet van, ze wisten enkel van de politiecommissaris van Hasselt dat ze waren gearresteerd en meegenomen.

In de commandopost in Hasselt werden de gevangene hardhandig aangepakt door de plaatselijke veldwachters en meegedeeld dat ze om politieke redenen waren gearresteerd. Rosa zelf dacht (ten onrechte) dat een van haar in Duitsland verblijvende broers was gedeserteerd en dat ze daarom werden gearresteerd, de werkelijkheid was gruwelijker en een rechtstreeks gevolg van de in juli 1943 goedgekeurde Auschwitzerlass op, het bevel om alle Sinti/zigeuners in het Duitse Rijk te deporteren/vernietigen, hiertoe werd een speciale afdeling opgericht in het concentratiekamp Birkenau.

Een dag na de arrestatie werden de gevangen overgebracht naar de gevangenis van Sint-Gillis en vandaaruit naar de Kazerne Dossin waar Rosa nummer 58 toegewezen kreeg.

Auschwitz

De hoogzwangere Rosa Keck werd op 15 januari 1944 vanuit de Dossinkazerne op een trein met beestenwagens met 55 gevangenen per wagon gedeporteerd naar het concentratiekamp Auschwitz, een reis die drie dagen duurde.[4] Keck kreeg er nummer Z.-9786 en de nieuwgekomenen werden drie dagen in blokhutten opgesloten zonder iets van eten of zelfs maar meubilair of een bed. Na drie dagen werden ze naar ’het bad’ gebracht, werden de haren afgeschoren en alle persoonlijke bezittingen afgenomen.

Op 29 januari 1944 beviel ze van een tweede zoontje, dat door de harde omstandigheden in het concentratiekamp op 25 maart 1944 overleed. Toen haar dertienjarige zoon Rudolphe ziek werd werd hij naar een aparte ziekenbarak gebracht, waar Rosa hem mocht bezoeken. Rudolphe werd ondanks zijn ziekte en jonge leeftijd meermaals geslagen door de bewakers. De zieken moesten naakt op de blote grond liggen waardoor ze ten dode waren opgeschreven. Het is onduidelijk wanneer Rudolphe juist overleed. Ook Rosa’s moeder en verschillende andere gezinsleden overleden in de ziekenbarakken.

De hoge ziektegraad was een direct gevolg van de levensomstandigheden: de zigeuners kregen een keer per dag een halve liter ’soep’ met allerhande ’groenten’ of zelfs vogelzaad. Het goedje was daarenboven veel te zout, maar drinken was verboden. Het weinige water dat ze wel kregen was daarenboven vervuild en kon o.a. tyfus veroorzaken, wie de dorst niet kon weerstaan werd snel ziek. Ook werd dagelijks een kan geleverd met een substantie die vervangthee of koffie moest voorstellen. Het water was blauwgroen en Rosa weigerde het te drinken, ze merkten dat diegenen die dit wel deden over hun hele lichaam blaren kregen en afgevoerd werden naar de ziekenbarakken waar ze allemaal overleden.

De gevangenen moesten ondertussen ondanks de ondervoeding zware dwangarbeid verrichten: ze moesten om 4 uur ’s ochtends opstaan en eerst uren in appel staan. De dwangarbeid voor de vrouwen bestond eruit grasmatten in de omliggende weiden te gaan afschrapen en naar het kamp te brengen voor de aanleg van nieuwe wegen in het uitbreidende kamp waar de eerste Joden begonnen toe te stromen, die volgens Keck in het begin allemaal rechtstreeks werden vergast (of doodgeschoten als ze weigerden de gaskamer te betreden). Ze verklaarde na de oorlog dat de Duitsers een keer grote brandstapel maakten waar honderden gevangene in werden gejaagd terwijl zijzelf en de andere gevangen in de barakken hoorden hoe deze ongelukkigen doodskreten slaakten.

Na Auschwitz

In augustus 1944 werd Keck overgebracht naar Ravensbrück. Keck stelde dat de levensomstandigheden hier even slecht waren als in Auschwitz. Keck moest er dwangarbeid verrichten. Dagelijks vielen er per cellenblok een vijftal doden.

In februari 1945 werd Keck naar Bergen-Belsen overgebracht waar ze eind april 1945 werd bevrijd door het Amerikaanse leger. Ze verklaarde nadien dat ze op dat ogenblik meer dood dan levend was door de ontberingen, honger en de vele slagen van de kampbewakers. Na haar bevrijding verbleef ze van 9 mei tot 23 juni 1945 in het ziekenhuis van Soltau.

Na de oorlog

Na de oorlog bleef Rosa Keck botsen op het Belgische gerechtsapparaat en bleef de achterdocht tegenover de zigeuners nog steeds aanwezig, hoewel Keck steeds rapporten ontving over ’goed gedrag’.

Op 11 juni 1946 werd ze voor de eerste keer na de Tweede Wereldoorlog in de documenten van de Vreemdelingenpolitie vermeld in een uittreksel uit de burgerlijke stand waarin de geboorte van dochter Selona Melanie Keck (Hasselt, 2 juni 1946) werd aangegeven.

Op 28 juli 1947 vroeg de vreemdelingenpolitie aan de lokale autoriteiten in Hasselt om te controleren of ze nog steeds in Hasselt woonde, wat effectief zo bleek. Ze bleek hier sinds 27 juni 1945 te wonen en de verblijfsvergunning werd nadien meermaals probleemloos verlengd, wat erop wijst dat hoewel er nog steeds wantrouwen was, de Belgische overheid toch soepeler was dan voor de oorlog. Desondanks bleef men verwoed op zoek naar de ware nationaliteit van Rosa, was ze nou Hongaars? Of Duits?

Terug naar Duitsland

Ergens in 1949 keerde Rosa Keck terug naar Duitsland.

Haar broer Walter diende op 29 april 1950 bij het Belgisch consulaat in Düsseldorf een aanvraag in voor een reisvisum van een maand voor hemzelf en Rosa, zodat ze op ziektebezoek zouden kunnen gaan bij hun broer Hugo. Op 9 augustus 1950 werd door het consulaat in Düren ongunstig advies gegeven in een brief waarin wordt verwezen naar de bedelactiviteiten van voor de oorlog en waarin wordt gesuggereerd dat Keck dit opnieuw zou doen in België.

Op 1 juni 1951 diende Rosa in Düsseldorf een aanvraag in voor een visum, om met haar kind vier weken op familiebezoek te mogen in België. De aanvraag werd geweigerd.

Op 22 mei 1952 vroeg Rosa opnieuw een reispas aan naar België voor 15 dagen waarin ze het graf van haar vader wilde bezoeken en waarbij ze bij haar broer Hugo in Hasselt zou logeren. Ditmaal kreeg ze wel een visum een waarschijnlijk heeft ze tijdens dit bezoek haar Hugo bezocht.

Op 6 oktober 1953 vroeg ze nogmaals een visum aan om met haar dochter een ’plezierreis’ naar België te maken. Het is onbekend of ze een visum kreeg, maar gelet op de motivatie is dit weinig waarschijnlijk. Ook na de wandaden van de nazi’s bleven zigeuners gediscrimineerd worden.

Rosa Keck overleed op 17 november 1958 in Düren.

Bronnen, noten en/of referenties

Bronnen, noten en/of referenties
rel=nofollow
rel=nofollow