Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Dominggus Wattimury
Dominggus Wattimury geboren op 2 juni 1918 in Kampong Pokka te Amboina. Getrouwd met Josephina Elisabeth Wattimury – Joris op 18 januari 1941 te Hative Ketjil, Galala.
KNIL
Dominggus, beter bekend als Guus of Ming voor de mensen om hem heen, verbond zich op 2 februari 1939 op 21-jarige leeftijd vrijwillig aan het KNIL als kort-verband soldaat voor twee jaar. Daarvoor was hij zoals is beschreven, helper van het kamponghoofd. Op 23 maart 1941 trad hij in dienst als beroepsmilitair met als rang soldaat 2e klasse. In juli datzelfde jaar vertrok hij met zijn vrouw en zoon Piet naar Midden-Java om daar de kaderschool te volgen in Magelang.
De kaderschool is bedoeld als opleiding waarin de (toekomstige) leidinggevende militair de basisvaardigheden van militair leiderschap krijgt aangeleerd. Zijn opleiding aan de kaderschool werd echter plotseling onderbroken toen de Japanners zich mengden in de strijd om de wereldmacht. Op 8 december 1941 verklaarde Nederland de oorlog aan Japan. Op diezelfde datum werd Dominggus Wattimury bevorderd tot Korporaal en werd hij niet veel later op 7 januari 1942 overgeplaatst naar het 1e Depot Bataljon Infanterie te Bandung op West-Java. Nader onderzoek wijst uit dat bij het 1e depot Bataljon Infanterie te Bandung de 'Corps Opleiding ReserveOfficieren' (CORO) werd gegeven. Met ingang van de cursus 1940/1941 werden ook inheemse aspirant reserveofficieren toegelaten op vrijwillige basis. De opleidingstijd voor de reserveofficier bedroeg een jaar.
Echter op 14 januari 1942 staat genoteerd dat Dominggus Wattimury meevoer met het stoomschip Cramer ten behoeve van een transport der Japanse geïnterneerden van Tjilatjap naar Australië, te weten Adelaide en Melbourne. Zijn vrouw en destijds enige zoon Piet op Java achterlatend.
Tjilatjap heeft een zeehaven aan de zuidelijke kust van het eiland Java. De haven is de enige zeehaven aan de zuidkust en tevens één van de weinige Javaanse havens. In het verloop van de oorlog was de haven in een belangrijk vertrekpunt voor de vluchtende bewoners van Java, die voor de Japanse invasie op het eiland, zowel per schip, als per vliegboot, richting Australië probeerden te vluchten.
De reis naar Australië is er een met dubbele bedoelingen gebleken, want buiten het transport van 1000 Japanse geïnterneerden op de heenreis was de terugreis bedoeld voor de aanvoer van wapens en munitie voor de Nederlandse strijdkrachten op Java. De Cramer met daarop de 23e jarige Wattimury vertrok daarom op 25 februari weer in konvooi van Melbourne beladen met wapens en munitie richting Java, maar moest door de aanwezigheid van Japanse oorlogsschepen in de Indische Oceaan uitwijken naar Fremantle, aan de zuidwestkust van Australië. Op 28 februari kwam de Cramer weer aan in Melbourne. Intussen was op 27 februari de geallieerde vloot verslagen tijdens de slag in de Java zee en van 28 februari tot 1 maart 1942 landden de Japanse troepen vrijwel ongestoord op vier plaatsen langs de noordkust van Java. Op 8 maart gaven de geallieerde troepen in Nederlands-Indië zich over.
N.E.F.I.S.
Op 18 maart is D. Wattimury overgeplaatst naar het 18e eskader te Canberra Australië. Dit was een gecombineerd Nederlands-Australische bommenwerpersquadron in de Tweede Wereldoorlog onder operationeel commando van de Royal Australian Air Force (RAAF). Dit heeft niet lang geduurd, want een maand later op 25 mei werd hij alweer overgeplaatst naar de N.E.F.I.S. in Melbourne.
Weer een maand later te weten op 2 juli 1942 is hij weer overgeplaatst naar het departement te Merauke in Nieuw-Guinea. Daar werd hij commandant van een mortiergroep. Volgens een verklaring van Wattimury mochten ze niet al te veel schieten, omdat ze zuinig moesten zijn met hun munitie en niet wisten hoe vaak de Jappen terug zouden komen. Ze waren inmiddels drie keer gebombardeerd door de Jappen. Dankzij hulp van de Papoea’s aan de geallieerde strijdkrachten konden zij de rest van Nieuw-Guinea niet in bezit te nemen.
Een half jaar later op 2 januari 1943 is Dominggus Wattimury overgeplaatst naar Cairns gelegen in de provincie Queensland van Noord Australië. Hier ging hij over naar de N.E.F.I.S. sectie III en werd daar opgeleid voor de spionagedienst. Na het volgen van de opleiding werd hij op 21 april 1943 bevorderd tot Sergeant 2e klasse.
Dominggus Wattimury werd na de spionagedienst opleiding en bevordering in juli 1943 voor zijn eerste spionagedienst missie uitgezonden naar Noord-Ceram (Zuid-Molukken). Hierbij had hij de leiding over een negen man sterke combatgroup die per onderzeeër (K XV) werd afgezet voor de kust van Ceram met als doel het verzamelen van inlichtingen, contact leggen met de bevolking en verzet, en waar mogelijk verzet en organisatie creëren. Na hun terugkomst (aug) via Port Darwin in Australië werd hij direct weer te werk gesteld in Cairns als hulp instructeur van de intelligence school aldaar.
Afmetingen73,6 x 6,5 x 3,8 meter Bemanning38 Machinevermogen2 x 1600 pk(dieselmotor) 2 x 430 pk(elektromotor) Snelheid17 knopen (boven water) 9 knopen (onder water) Bewapening8 x 21 inch torpedobuizen 1 x 8,8 cm kanon 2 x 40 mm mitrailleur Hr.Ms. K XV was een Nederlandse onderzeeboot van de K XIV-klasse.
In februari 1944 verkreeg Dominggus Wattimury de opleiding tot parachutist in Richmond te Sydney en tijdens die opleiding verwondde hij zich bij een val ernstig aan zijn knie en werd overgebracht naar het Militaire Hospitaal te Rockey Creek in de provincie Queensland. Hij moet bikkelhard geweest zijn, want binnen enkele weken sloot hij zich in juni weer aan bij de N.E.F.I.S. sectie III in Cairns. Waarna tussen 22 en 24 augustus volgt weer een spionagedienst per onderzeeër naar de Nila eilanden.
Hierna werd Dominggus Wattimury op 13 september 1944 bevorderd tot sergeant 1e klasse.
In Januari en februari 1945 ging hij vervolgens weer mee op spionagedienst per onderzeeër naar de eilanden Nila, Ambon, Buru, Sula eilanden, Penen (oost-Celebes), Haruku, Piru (west-Ceram), Nusalaut, zuid-Ceram, Saparua, Banda eilanden, Selaru (Tanimbar eilanden) en via Nila terug naar Port Darwin. Deze partij stond onder leiding van 1e luitenant Julius Tahya en werd Firetree genoemd. Deze partij bestond uit tien man en had tot doel het inwinnen van algemene en militaire informatie over Ambon en omgeving, het doen van waarnemingen omtrent Japanse scheeps- en vliegtuigverkeer en het opstellen van weerrapporten. Deze partij leverde al met al zeer bruikbare informatie op voor de geallieerden. Naast het bespioneren van de eilanden met de periscope ging de party ook aan diverse malen aan land. Beschreven staat dat Dominggus bij de eilanden als voorverkenner als eerste al zwemmend naar het eiland zwom met bepakking om te kijken of de kust veilig was voor de rest van de partij om te landen en de eerste inlichtingen te verzamelen door mensen in het geheim te verhoren. Gegevens van betrouwbare personen werden gebruikt en deze personen werden tevens als contactpersoon ingeschakeld. Bij mensen die tijdens verhoor een minder betrouwbare indruk maakten gaf Wattimury bijvoorbeeld valse verklaringen af wanneer hem gevraagd werd ‘Met wie ben je?’ antwoordde Wattimury met ‘Ik ben hier met een Amerikaanse kruiser met duizend geallieerden’. Na enkele uren hoorden ze dan de Jappense kanonnen schieten vanuit diverse plekken van de kustlijnen. Andersom was dit ook het geval. De inlichtingen werden direct of achteraf gebruikt om bombardementen uit te voeren op Japanse stellingen.
Tijdens de Firetree partij is Dominggus zelfs ontdekt en aangehouden tijdens een Japans ‘Tenno Haika’ feest dat bezig was in kampong Ullath op Saparua. Hij werd meegenomen ter verhoor door de Japanners en geslagen tot bloedens toe, maar vanwege zijn coverstory weer vrijgelaten.
Na deze spionagedienst kreeg hij verlof in Melbourne (Australië) en werd hij wegens reorganisatie weer Sergeant 2e klasse en in maart 1945 ging hij in opleiding voor Contra Intelligence te Ringwood (Australië). Daarna werd hij weer overgezet naar het N.E.F.I.S. hoofdkwartier in Brisbane om te dienen als instructeur van de Intelligence-school.
Nadat hij in juni verlof heeft gehad op het eiland Biak in Nieuw Guinea werd hij bij terugkomst in juli 1945 bevorderd tot Ambonees Sergeant en wederom teruggeplaatst naar het N.E.F.I.S. hoofdkwartier in Brisbane.
Eind juli 1945 maakt hij zich klaar voor parachutespringen op kampong Hutumuri (Ambon) en ze vertrekken hiervoor per vliegtuig vanuit Balikpapan (Borneo). Hier heeft hij drie weken gewacht op het signaal dat ze gedropt konden worden, maar toen capituleerde Japan en keerde Dominggus Wattimury weer terug naar het N.E.F.I.S. hoofdkwartier in Brisbane.
Begin augustus 1945 hadden de Amerikanen de Japanners op de knieën gedwongen door atoombommen te gooien op de Japanse steden Hiroshima en Nagasaki. Tienduizenden mensen kwamen hierbij om het leven. De Japanners beseften uiteindelijk dat ze tegen de atoombom niet konden vechten en capituleerden. De onvoorwaardelijke overgave werd op 2 september 1945 officieel ondertekend.
Na de capitulatie van Japan is Dominggus Wattimury op 15 oktober 1945 aan boord van het KPM schip “van Heutz” naar Batavia gestoomd om zich te voegen tot de NEFIS sectie II als ondervrager en om dienst te doen bij de opsporingsdienst.
In 1945 werd de NEFIS opnieuw gereorganiseerd zodat de dienst na de Japanse capitulatie tevens de nieuwe veiligheidsdienst in Nederlands-Indië kon gaan vormen. In september en oktober 1945 werd de NEFIS overgeplaatst van Melbourne (Australië) naar Nederlands-Indië en werd gevestigd in Batavia op Java. Na een chaotisch begin na de aankomst in Nederlands-Indië ging de dienst zich ook bezighouden met het verzamelen van inlichtingen over de nieuwe plaatselijke politieke groeperingen. Zijn rol was nu uiterst belangrijk geworden tijdens de overgangsperiode alsook de latere onafhankelijkheidsoorlog van Indonesië. In 1948 ging de NEFIS op in de nieuwe overkoepelende Nederlandse militaire inlichtingendienst: de Centrale Militaire Inlichtingendienst. Deze dienst kwam nu rechtstreeks onder het bevel van de opperbevelhebber maar zou uiteindelijk een kort bestaan hebben gezien de op handen zijnde soevereiniteitsoverdracht.
Hierna volgt een lange periode van maar liefst 5 jaar waarin hij zowel beëdigd is voor “Onbezoldigd Inspecteur van de Politie 1e klas” en tevens voor “Post Commandant” bij de Centrale Militaire Inlichtingendienst (C.M.I.) en Territoriale Inlichtingen Groep (T.I.G). In deze periode is hij wederom voor de opsporingsdienst her en der ingezet en als ondervrager op een hele reeks plekken op de eilanden van Banda, Kei, Aru, Tanimbar, Babar, Kisar, Damar, Celebes en Ambon.
Ruim een jaar na de capitulatie is het gezin van Dominggus Wattimury pas weer herenigd met zijn vrouw Josephina en zoon Piet. Zij waren per abuis in een interneringskamp terechtgekomen. In dat jaar had Dominggus allerlei pogingen ondernomen om zijn vrouw en zoon vrij te krijgen en dat kostte hem uiteindelijk zijn bevordering tot Sergeant-Majoor. Hij had zich namelijk persoonlijk tot Generaal Spoor gewend en liet zich tamelijk ondiplomatiek uit over deze kwestie. Daarop werd onmiddellijk zijn bevordering teniet gedaan.
In de eerder genoemde periode van 5 jaar werd op 3 juli 1948 zoon Jan Wattimury geboren in de tijd dat Dominggus werkzaam was als ondervrager in Ambon.
De soevereiniteitsoverdracht aan de Republiek Indonesia, december 1949, betekende ook de opheffing van de koloniale troepen. Op 26 juli 1950 om 00.00 uur, na 120 jaar bestaan te hebben, kwam officieel een eind aan het Koninklijk Nederlands Indisch Leger.
Een dag voor de officiële opheffing van het KNIL staat in zijn officiële voormalig KNIL stamboek dat hij op 25 juli 1950 “Wegens opheffing van het KNIL eervol uit mil.dienst ontslagen”. Op 24 juli die dag ervoor zijn de KNIL militairen met tijdelijke status overgeheveld naar de Kon. Landmacht en nog steeds onder Nederlands gezag. Dit vanuit politiek tactische redenen inzake demobilisatie. Hierna is hij overgebracht naar het doorgangskamp te Semarang.
Hierna volgt een verhit politiek spel tussen Nederland en Indonesië over waar de Molukse ex-KNIL militairen, welke intussen een tijdelijke KL status hadden gekregen, gedemobiliseerd moesten worden. De Molukse militairen kregen in februari 1951 HET BEVEL te kiezen uit drie keuzes welke eigenlijk geen werkelijke keuze betrof, omdat 2 opties daarvan, namelijk: overgang naar het Indonesische leger (vijand) of demobilisatie op Java (vijandelijk gebied). Het overgrote deel van de Molukse militairen wilden gedemobiliseerd worden in een gebied dat onder controle stond van de in 1950 uitgeroepen Republiek der Zuid-Molukken (RMS). Maar voor Indonesië was demobilisatie van deze militairen op Ambon of de andere sterke voorkeur van deze manschappen namelijk nabij gelegen Nieuw Guinea onaanvaardbaar. De 3e optie was de tijdelijke overbrenging naar Nederland. Om die reden weigerden de militairen in de kampen aanvankelijk om zich over de geboden mogelijkheden uit te spreken. Dat veranderde toen de Molukse delegatie in Nederland (de delegatie-Aponno) op 16 februari 1951 liet weten dat met 'opzending' naar Nederland moest worden ingestemd. Voor veel Molukkers was dat aanleiding om voor Nederland te opteren. Sommige Nederlandse commandanten trokken twijfelaars over de streep door hen te bevelen aan boord te gaan.
De uiteindelijke uitkomst hiervan is dat het overgrote deel deze militairen (4000 militairen plus gezinsleden, ongeveer 12.500 in totaal) op bevel heeft ingestemd met “de tijdelijke overbrenging naar Nederland”.
Nog voordat in 1951 Molukse militairen met hun gezinnen massaal werden overgebracht, werd een lijst opgesteld van 52 militairen die om veiligheidsredenen naar Nederland zouden worden 'opgezonden'. Onder hen bevonden zich naar schatting 33 Molukkers. Ze hadden gewerkt bij de militaire inlichtingendienst of ander inlichtingenwerk gedaan. En de vrees bestond dat deze militairen extra gevaar te duchten zouden hebben van Indonesië.
Dominggus Wattimury stond wegens zijn werkzaamheden in het KNIL – NEFIS/CMI/TIG op deze lijst vermeld. Tijdens zijn werkzaamheden moest hij diverse malen verplaatst worden, omdat zijn eigen veiligheid in gevaar was en hij vermeld stond op zwarte lijsten van extreem nationalistische groepen in Indonesië na de capitulatie van Japan.
De 12 transporten van militairen naar Nederland zijn gedaan met 11 schepen. Op 10 mei 1951 vertrok het gezin D. Wattimury en andere militairen en hun gezinnen met het 10e transport naar Nederland met het schip de Fairsea. Op 5 juni kwamen zij aan in Nederland alvorens iedereen werd vervoerd naar het ontvangst/demobilisatie-centrum in Amersfoort waar zij een medische inspectie moesten ondergaan. Bekend gegeven is dat de nietsvermoedende Molukse militairen vrijwel direct na aankomst een ontslagbrief overhandigd kregen waarin de beëindiging van hun tijdelijke dienstverband bij de Kon. Landmacht stond vermeld. De timing en non-communicatie van dit ontslag aan het adres van de Molukse ex-KNIL militairen vanuit de Nederlandse overheid is er een van politiek gerichte aard geweest. De Molukse militairen anderzijds gingen uit van een afkoelingsperiode in Nederland van 3 a 6 maanden waarna zij terug zouden keren en gedemobiliseerd zouden worden op een plek naar keuze, voor velen van hen een onafhankelijk Republiek der Zuid-Molukken als demobilisatie gebied. Dit ontslag voelde als verraad door hun oude werkgever en leidde tot ongeloof, grote woede en frustratie onder de Molukkers.
Na aankomst in Nederland zette de strijd, die Dominggus Wattimury voorheen als bewapend militair inzette, zich per direct voort in een strijd met de pen tegen het onrecht dat zijn persoon en alle andere ex-KNIL militairen met het ontslag was aangedaan. Onderwerpen die in deze strijd speelden waren met name de rechtmatigheid van het ontslag uit het leger, alternatieve militaire tewerkstelling bij de K.L., de plek van demobilisatie, het recht op uitbetaling van hun pensioen,- en wachtgelden.
Vanuit Amersfoort is het gezin D. Wattimury diverse malen overgeplaatst naar verschillende kampen/woonoorden respectievelijk kamp Vught (Noord Brabant, 8 juni 1951), woonoord Grijpskerke (Zeeland, 7 augustus 1951), woonoord Breskens (Zeeland, februari 1952), woonoord Ybenheer (Friesland, 12 juni 1952).
Gedurende de bovenstaande periode, waarin de overplaatsingen tussen kamp Vught en andere woonoorden plaatsvond, was het beleid vanuit de Nederlandse overheid onherroepelijk geënt op de tijdelijke aard van het verblijf van deze groep ex-KNIL militairen. Integratie in de Nederlandse samenleving was verboden en tevens onmogelijk geacht. Dit betekende dat men onder zorg van de staat stond en niet mocht werken. Hier kwam een einde aan toen de overheid integratie bevorderende maatregelen trof door in mei 1956 de zelfzorgregeling in werking te laten treden. Wat betekende dat de Molukkers zelf in hun onderhoud moesten voorzien. Dit stuitte op fel verzet van Molukse kant. Deze was van mening dat bij het accepteren van burgerbanen de regering zijn verantwoordelijkheid ontliep. Zij eisten herstel van hun militaire status of onder de zorg van de overheid te blijven.
Voor invoering van de zelfzorgregeling verdiende Dominggus geld bij op het land bij een boer. Zijn gezin moest in die tijd leven van 3 gulden per week per vervolwassen lid van het gezin en 2 gulden per kind. Officieel werkte hij na invoering van de zelfzorg voor de volgende werkgevers respectievelijk “Cornelis Kunsthars Productie Industrie N.V.” te Steenwijk (1956/1957 – Perser), Rijwielen en motorenfabriek “Batavus” te Heerenveen (1958/1962 – Hardsoldeerder), Machine fabriek “Daling N.V.” te Oorsterwolde (1963/1965 – Constructiewerk en lasser), Koninklijke staalfabriek “DEMKA N.V.” te Utrecht.
“Van hout naar steen” - Hoewel de repatriërings- en emigratieplannen vanuit de Nederlandse overheid weinig opleverden en de Nederlands-Indonesische verhouding verslechterde de terugkeer van de Molukse ex-KNIL militairen ook in de nabije toekomst onwaarschijnlijk maakte, bleven de opeenvolgende kabinetten de tijdelijkheid van de Molukse aanwezigheid in Nederland onderstrepen. Desondanks werd op 24 september 1957 door de Minister een studiecommissie geïnstalleerd. De commissie genaamd “Ambonezen in Nederland”. Deze studie resulteerde in een rapport eveneens genaamd “Ambonezen in Nederland”. In 1958 werd volgens het nieuwbouwplan besloten om voor Molukkers stenen woningen in wijkverband te gaan bouwen. In totaal ontstonden er 61 wijkgemeentes verdeeld over geheel Nederland. Alphen aan den Rijn is een gemeente daarvan. Ten tijde van dit schrijven is in de week van 13 juli t/m 19 juli 2015. Het 50 jarig bestaan publiekelijk gevierd en de eerste bewoners van de 1e generatie eervol herdacht.
Nadat in het kader van een langdurig verblijf de zelfzorgregeling en de nieuwbouwplannen voor stenen woonwijken voor Molukkers en andere integratie-stimulerende maatregelen werden ingezet stond het gezin D. Wattimury voor de keuze in welke van de 61 wijkgemeentes te willen wonen. Een voorkeur van Dominguss Wattimury was Winterswijk, maar vanwege zijn werk in Utrecht verkoos hij de Molukse wijk in Alphen aan den Rijn als nieuwe woonwijk voor zijn gezin. Zijn gezin dat intussen bestond uit zijn vrouw Josephine en 6 kinderen te weten; Piet, Jan, Karel, Jeffy, George, Betsy en Tommy.
Eenmaal in Alphen a/d Rijn wonende is hij gaan werken bij respectievelijk Scheepswerven “D & Joh. Boot” te Alphen a/d Rijn (1965/1969), Koninklijke papierfabrieken “van Gelder Zonen N.V. te Amsterdam (1969/1970 – Archief bediende) en als laatst werkzaam bij “Alphense Sportstichting - De Rijnstreekhal” te Alphen aan den Rijn (1970/1981 - Conciërge). Zijn vrouw Josephina was werkzaam bij chocoladefabriek “De Baronie”.
Op 5 mei 1982 is aan Dominggus het verzetsherdenkingskruis uitgereikt door Prins Bernard. Deze onderscheiding is bestemd voor deelnemers aan het verzet tegen de bezetters van Nederlands grondgebied in de Tweede Wereldoorlog.
Naar aanleiding van “De Gezamenlijke Verklaring” van april 1986 werd op 25 november datzelfde jaar een ceremoniële herdenkingsdienst gehouden ter gelegenheid van het 35-jarig verblijf van de Molukse bevolkingsgroep in Nederland. Tijdens deze plechtige herdenkingsdienst overhandigde koningin Beatrix zeven herdenkingspenningen aan leden van de Molukse eerste generatie, waarvan Dominggus Wattimury er een was.
Door de jaren heen liet het onrecht wat Dominggus was aangedaan hem niet los. Ondanks alle tegenwerkingen op voornamelijk politiek vlak is het hem uiteindelijk gelukt om toch zijn achterstallig pensioen uitgekeerd te krijgen als eerste Molukse ex-KNIL militair. Hij heeft uiteindelijk een pensioenbedrag uitgekeerd gekregen van maar liefst 230.000 gulden. Hij heeft hierin ook andere Molukse ex-KNIL militairen in bijgestaan. Het resultaat daarvan is onbekend. Het verhaal is dat hij gesteund werd door verklaringen van andere Nederlandse ex-KNIL militairen van hogere rangen. Hij heeft huilend voor een Forum gestaan, waarop zijn oud Nederlandse ex-KNIL meerderen zeiden ‘Het is niet te geloven. Zo’n sterke en dappere man en zie hem hier huilen’.
Eind jaren ’90 ging het plots bergafwaarts met Dominggus Wattimury, waarna hij uiteindelijk overleed op 21 februari 1999. Zijn vrouw Josephina Elisabeth Wattimury – Joris overleed 26 januari 2007. Beiden zijn overleden te Alphen aan den Rijn, op de leeftijd van respectievelijk 81 en 87 jaar oud.
Bronnen
-
|