Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Fragmenten van Heraclitus
De Fragmenten van Heraclitus werden geschreven omstreeks het jaar 500 v.Chr. in Ionië. Doordat ze zo bondig en geladen zijn werd Heraclitus ook wel "de duistere" genoemd. Een deel ervan is vermoedelijk verloren gegaan, maar doordat latere auteurs veelvuldig uit het werk citeerden, is een aantal fragmenten bewaard gebleven. Het wordt gerekend tot een van de oudste geschriften die de Westerse filosofie kent. Het zou oorspronkelijk drie gedeelten hebben gehad. Het eerste gedeelte zou hebben gehandeld over de natuur, het tweede over de goden en het derde over de staat. Deze indeling is in de onderstaande ordening in grote lijnen gehandhaafd.
Biografische achtergrond
Heraclitus stamde uit een adellijk geslacht en zijn voorvaderen regeerden over de stad Efeze. Hij had weinig achting voor zijn medeburgers, en was daarom niet bereid hun koning te zijn. Hij deed afstand van het koningschap ten gunste van zijn broer. Ook omdat het koningschap in de tijd van Heractitus te Efeze nauwelijks nog iets voorstelde. Wel zou hij correspondentie hebben gevoerd met koning Darius van Perzië. In dit verband is het opmerkelijk dat Efeze in 498 v.Chr. niet deelnam aan de opstand tegen de Perzen.
Doordat Heraclitus van adel was en zijn filosofie een hooghartig en pessimistisch karakter heeft, wordt hij, al vanaf de oudheid, vaak afgeschilderd als een aristocraat en een eenzelvige misantroop, die nors was en vrijwel alle mensen minachtte, zelfs de groten der aarde, zoals Homerus, Hesiodus en Pythagoras. Seneca vermeldt het volgende over hem: “zo dikwijls als Heraclitus in de openbaarheid trad kwam het leven om hem heen hem alleen maar slecht voor, ja, het scheen hem zelf voortdurend slecht toe, wenend, beklagend, en wel als hij het vrolijke geluk tegemoet trad, wat zacht doet stemmen, maar ook al te onnozel is en hijzelf ondertussen, bejammerde de liefde.” De uitgebreide biografie van Diogenes Laërtius, die veel informatie over Heraclitus’ leven verschaft, schetst een zelfde soort beeld. Maar het is duidelijk dat een groot deel van deze levensbeschrijving fictief is en is geconstrueerd naar aanleiding van Heraclitus’ boek, de autobiografie bevat daarom waarschijnlijk korte fragmenten uit Heraclitus’ werk, waaruit men duidelijk kan opmaken dat zijn verhandeling over natuur, politiek en godsdienst ging. De biografie van Diogenes Laërtius is als volgt:
- “Heraclitus, de zoon van Blyson of (als bij enige lieden) Heracon, was een Efeziër. Zelf bereikte hij zijn hoogtepunt verder in het jaar van de negenenzestigste Olympiade [504-501]. Hoogmoedig was hij, ten overstaan der lieden althans en hovaardig. Dit blijkt uit zijn geschrift […].
- Hij pakt ook de Efeziërs aan vanwege de verdrijving van zijn vriend Hermodorus […]. Hij werd het ook waard geacht wetten samen te stellen voor hen. Hovaardig, nu werkelijk schreeuwende, wees hij op de “ondeugdelijkheid van de volksvertegenwoordiging der stad.”
- Hij week terug naar “het heiligdom van Artemis”, terwijl hij samen met kinderen dobbelde werd hij door de Efeziërs omgeven: “Wat zijn jullie, slechteriken, verwonderd! Is het niet beter dit te doen dan met jullie als staatsburger te leven?” En hij eindigde als mensenhater en week uit “naar de bergen” en nam “gras en planten” aan als voeding verstrekkend. En er wordt ook aan herinnerd dat dit ertoe leidde dat hij waterzucht kreeg. Dit noodzaakte hem naar de stad te keren, en hij ging daar de geneesheren op raadselachtige wijze klagend aanroepen, “alsof zij bij machte zouden zijn uit stortregen droogte tot stand te brengen.” Het mocht niet zo zijn dat zij hem begrepen, vervolgens ging hij zich in een “koestal” begraven, waar, door de “hoop mest, de hitte uitdamping” zou teweegbrengen; niets van dat had evenwel succes en zijn leven eindigde toen hij “zestig jaren” was.
- Maar Hermippus zegt: hij sprak zelf geneesheren aan, vragend of iemand bij machte was de hoeveelheid vocht te verminderen door het uit zijn ingewanden te gieten, dit wezen zij af, hij begaf zich naar de zon, en beval zijn knapen hem met een hoop mest in te smeren: hij folterde zichzelf zoals ge ziet, de dag daarop eindigde zijn leven en hij werd begraven op de markt. Neanthes van Cyzicenus zegt: het mocht hem niet toebedeeld zijn dat hij bij machte was de hoop mest af te rukken, en door deze gedaantewisseling onherkenbaar is hij hondenvoer geworden."
De cursieve zinsneden zijn vermoedelijk fragmenten uit Heraclitus’ Over de natuur.
Inleiding fragmenten
Omdat niet bekend is wat de omvang was van “Over de natuur,” en omdat waarschijnlijk slechts fragmenten zijn overgeleverd die de aandacht trokken, is het een hachelijke onderneming te bepalen wat de theorie van Heraclitus was. Wij kunnen slechts nagaan welke deeltheorieën er achter de fragmenten zitten. In het algemeen worden de als het belangrijkst beschouwde fragmenten als volgt geïnterpreteerd:
- Er is een oerbeginsel (archè) waaruit alles ontstaat en waarin het opgaat. Heraclitus beschouwde het vuur als oerbeginsel.
- Zodoende verandert alles. Een bekende, maar betwiste uitspraak van Heraclitus is dan ook “panta rhei”, dat betekent: “alles stroomt”.
- De veranderingen vinden plaats volgens een kringloop, waarbij de elementen vuur, lucht, water, en aarde een hoofdrol spelen. Deze elementen gaan in elkaar over volgens het proces van verdunning en verdichting, waarbij vuur het fijnste element is en door verdichting overgaat in lucht, en via lucht in de andere elementen. Aarde is het meest dichte element en gaat door verdunning over in water, en via water in de andere elementen. Vuur is echter het element waaruit alle andere elementen in beginsel ontstaan, en waarin ze uiteindelijk weer terugkeren.
- In Over de natuur spreekt Heraclitus ook over kringlopen met betrekking tot specifieke gevallen. Zo maken wij uit één fragment op dat vuur een verandering ondergaat en opgaat in andere dingen, ten eerste in zee. De zee ondergaat op zijn beurt weer een verandering en wordt gespitst in aarde en “gloeiende wervelwind”. Vervolgens gaan deze twee dingen weer op in de zee, “toegemeten naar dezelfde verhouding, als er was voordat aarde werd”. Uit een zekere interpretatie van een ander fragment blijkt dat lucht niet alleen overgaat in water, en water niet alleen overgaat in lucht, maar dat ook water overgaat in “ziel”, en “ziel” op haar beurt weer in water.
- De veranderingen zijn er in de vorm van het “omslaan van tegendelen”. Dat wil zeggen dat het koude overgaat in het warme, het droge in het vochtige, enzovoorts.
- Er zijn dus paren van tegenstellingen: oorlog-vrede, honger-verzadiging, jong-oud, enzovoorts. In dit verband is er sprake van een “eenheid van tegendelen”. Want in één proces gaat oorlog over in vrede, en honger in verzadiging. Bovendien kan bijvoorbeeld het paar van tegenstellingen “veel-weinig”, aanwezig zijn in één feit. Zo kan “veel aarde opgraven”, en “weinig vinden”, verbonden zijn aan het feit dat er goud wordt gezocht.
- De tegendelen vormen een harmonische verhouding.
- Heraclitus lijkt in dit verband te spreken een voortdurende strijd (oorlog) tussen de tegendelen, waardoor er een ontwikkeling op gang wordt gezet, zoals het conflict tussen these en antithese leidt tot synthese. Deze oorlog brengt weer nieuwe tegendelen voort. De oorlog schept goden en mensen, slaven en vrije mensen, en is tevens noodzakelijk en rechtvaardig.
- De theorie van Over de natuur verwijst naar de stand van zaken in de kosmos (wereldordening). En daaraan ligt een rationele structuur ten grondslag. Heraclitus legt er de nadruk op dat de mensen zijn theorie niet zullen begrijpen, en dat zij dom en onwetend zijn. Terwijl het juist zaak is vertrouwd te zijn met de rationele structuur waarnaar alles wordt geregeld. Juist dat is wijsheid. Het is ook wijsheid het handelen af te stemmen op de gang van zaken in de kosmos, en niet leugenachtig te zijn. De mensen moeten dus handelen naar het voorbeeld van de gang van zaken in de kosmos. Want in ethische zin legt Heraclitus de nadruk op rationele competenties. Doordat Heraclitus de mensen veelvuldig bekritiseert, en wijst op hun rationele tekorten, terwijl hij zegt zelf in rationele zin veel te vermogen, krijgt zijn filosofie een hooghartig en pessimistisch karakter.
Het probleem dat verbonden is aan deze interpretaties is dat niet valt na te gaan of dit ook de hoofdpunten van Over de natuur waren. Uit de onderstaande ordening blijkt dat de genoemde punten slechts aspecten waren van de allesomvattende theorie, en in het bijzonder de aandacht trekken.
De authenticiteit van de fragmenten
De verschillende bezorgers en vertalers van de fragmenten hebben nauwelijks aandacht besteed aan het probleem van de authenticiteit. Het valt op dat sommige bezorgers fragmenten weglaten, terwijl andere ze vermelden. Zo is Mansfeld strenger in de selectie dan Diels-Kranz. Terwijl oudere bezorgers, zoals Mullach en Schleiermacher weer strenger zijn dan Mansfeld. Daarbij is het opmerkelijk dat Mansfeld in zijn nieuwe uitgave twee fragmenten over de maan weergeeft (zie: fragment 21) waarvan zeer moeilijk is te bepalen of ze authentiek zijn, of niet. Temeer omdat de fragmenten uit fragmenten van een rol papyrus afkomstig zijn, die is beschadigd, terwijl niet duidelijk gezegd wordt dat het om letterlijke citaten uit Heraclitus' boek gaat. Ook komen er in de Griekse tekst van die fragmenten woorden en constructies voor die wezenlijk verschillen van de tekst van de als authentiek beschouwde elementen. Het is dus geen uitgemaakte zaak welke citaten en vermeldingen authentiek zijn.
In de onderstaande ordening worden alle citaten en vermeldingen weergegeven waarvan het onzeker is of ze authentiek zijn of niet. Slechts duidelijke parafrases, die fundamenteel verschillen van de duidelijk te onderkennen stijl van de als authentiek beschouwde fragmenten werden weggelaten. Want de filologie kan wel proberen uit te maken welke citaten of vermeldingen niet authentiek zijn of niet, en daarom weggelaten kunnen worden, maar dit blijft ook in hoge mate giswerk. Temeer omdat het onzeker is of Heraclitus één stijl hanteerde, of dat hij ook stukken schreef die duidelijk van de andere verschillen, terwijl fragmenten die algemeen als authentiek worden beschouwd ook subtiele vervalsingen kunnen zijn. Om volledig te zijn, en om geen enkele kostbare mogelijkheid uit te sluiten, is het wenselijk alle citaten en vermeldingen, die op grond van stijl op elkaar lijken, weer te geven. Fragmenten die voldoen aan de volgende criteria worden hier weergegeven:
- Fragmenten die als bondig, geladen en duister beschouwd kunnen worden.
- Fragmenten die sterk op elkaar lijken wat stijl en woordgebruik betreft.
Wel zijn in de onderstaande ordening die fragmenten cursief weergegeven, die hoogstwaarschijnlijk wel authentiek zijn. Om dat uit te maken is een strenge selectiemethode gebruikt. Deze fragmenten zijn hoogstwaarschijnlijk authentiek om de volgende redenen.
- Ze voldoen aan de eerder genoemde criteria.
- Er zijn geen aanwijzingen dat ze niet authentiek zijn.
- Er zijn zeer sterke overeenkomsten tussen deze fragmenten wat stijl en woordgebruik betreft. Zo wordt voor ‘de nacht’, consequent het woord ‘euphronè’ gebruikt, en voor ‘zoals’ vrijwel altijd het woord ‘okôsper’.
- Zeer veel van deze fragmenten worden duidelijk geciteerd door een groepje Oudchristelijke auteurs, namelijk Plutarchus, Hippolytus en Clemens van Alexandrië.
- Soms wordt er letterlijk door de citerende auteurs vermeld: “Heraclitus schrijft het op deze manier”, of: “aan het begin van de verhandeling "Over de natuur" staat het volgende”.
- Dezelfde fragmenten worden veelvuldig door steeds weer andere auteurs aangehaald.
- De grotere brokstukken voldoen aan de beschrijving van Heraclitus’ stijl bij Aristoteles. Want Aristoteles vermeldt dat Heraclitus gebruik maakte van constructies die elkaar opvolgen zonder dat duidelijk is welk woord bij welke constructie hoort. Zo citeert Aristoteles letterlijk het begin van fragment 1, waarin staat: “van het woord dat hier werkelijk is, eeuwig, blijken zonder begrip te zijn: de mensen”. Het gaat hierbij om het woord “eeuwig”. Het is onduidelijk of er bedoeld wordt dat het woord werkelijk en eeuwig is, of dat juist de mensen eeuwig zonder begrip blijken te zijn. Cornelis Verhoeven schrijft echter dat deze duisterheid een bijzonder en positief effect geeft.
De reconstructie van de doorlopende teksten
Hieronder is getracht losse citaten en vermeldingen samen te voegen tot grotere gehelen, om zo bij te dragen aan de reconstructie van de oorspronkelijke tekst. Uiteraard is niet met zekerheid te zeggen welke kleine brokstukken oorspronkelijk bij elkaar hebben gehoord, maar wel is een mogelijke reconstructie te geven, zoals hieronder is gedaan. Daarbij zijn kleine fragmenten die dezelfde hoofdbegrippen en hoofdthema’s hebben bij elkaar gevoegd. Tevens is erop gelet of sommige fragmenten nauw op elkaar aansluiten.
De fragmenten, begrippen en gedachten bij Pseudo-Hippocrates vormden oorspronkelijk één doorlopende tekst. Pseudo-Hippocrates was een zogenaamde Heraclitus-imitator, die de stijl van Heraclitus trachtte na te bootsen en enkele fragmenten uit Over de natuur in enigszins gewijzigde vorm in zijn werk opnam, maar de terminologie van Heraclitus consequent handhaafde. Omdat de teksten van Pseudo-Hippocrates dus vele verborgen fragmenten lijken te bevatten, zijn ze hier gedeeltelijk als aanhangsel opgenomen.
"Over de natuur" volgens de fragmenten en de antieke testimonia
Inleiding en methodologie
Het woord
- Fragment 1 Heraclitus, de zoon van Bloson, uit Efeze, deelt het volgende mede: van het woord dat hier werkelijk is, eeuwig, blijken zonder begrip te zijn: de mensen, en wel vóór zij daarvan horen, én eenmaal gehoord hebbende. Want hoewel alles (duidelijk) wordt volgens dit woord hier, lijken zij onervaren, daarbij strevende, en bij zulke woorden en werken, waarvan ik een uiteenzetting geef, volgens de natuur elk voor zich ontledend, en tonend wat het daarbij houdt. Maar de andere mensen ontgaat wat zij wakend zoal doen, zoals wat zij slapende vergeten. Daarom is het nodig aan te sluiten bij het <verbindende>. Van het woord dat hier werkelijk verbindend is leven de velen, alsof zij particulier verstand bezitten.
- Fragment 2 Niet mij, maar het woord horend is het wijs ermee in te stemmen dat alles één is. Maar zij die zonder begrip gehoord hebben lijken doven; het gezegde getuigt van hen: bij het werkelijke, maar afwezig. Al wiens woorden ík ook gehoord heb, niet één komt zover als dit: namelijk te weten dat het wijze van alles onderscheiden is. Maar in Priëne werd Bias geboren, de zoon van Teutames, wiens woord van meer gewicht is dan die van de anderen. Een suf mens pleegt zich echter bij elk woord te verbijsteren. Niet doordat alles één is, zal er het woord zijn, maar door niets. Want woorden uitzenden geschiedt niet door het verstand, maar door een razende mond.
De voorgangers en de dwaasheid
- Fragment 3 De mensen zijn in overeenstemming met hun natuur redeloos, zij zijn alleen van den beginne af aan het verstand gehecht. De mensen zijn aan misleiding ten prooi ten aanzien van het doorzien van wat zichtbaar is, bijna net zoals Homerus, die de meest wijze van alle Hellenen werd. Want ook hij liet zich door kinderen die luizen aan het doden waren misleiden en zij zeiden: alles wat wij gezien en aangegrepen hebben, dat hebben wij achtergelaten, alles wat wij niet gezien en niet gevangen hebben, dat nemen wij mee. Leermeester der meesten is echter weer Hesiodus: van hem denken zij dat hij het meeste wist, terwijl hij dag en nacht niet kende: want die zijn één. Zij verschaffen ongeloofwaardige beschouwingen van het zekere. Waar zit hun verstand of besef? Zij vertrouwen de stemmen des volks en nemen de menigte als leermeester, en zien niet in dat de velen slecht zijn, maar weinigen zijn goed. Want één ding verkiezen boven alles de besten: eeuwigdurende roem boven wat sterfelijk is, maar de velen zijn verzadigd, zoveel als vee.
- Fragment 4 Het is nodig zeer veel onderzoek te doen voor wijsgerige mannen. Maar veelweterij leert niet verstand <te hebben>. Hesiodus zou dat anders geleerd zijn en Pythagoras, de geslepen prater, en anders Xenophanes wel en Hecataeus ook. Maar aanvaard is wat de meest aanvaarde kent pleegt te bewaken; maar het recht zal hen overmeesteren die leugens opbouwen en ervoor getuigen.
- Fragment 5 Slechte mensen zijn de tegenstanders der waarachtigen. Zij weten niet te luisteren en ook niet te spreken, noch de aanvoerder is der geslepen praters: Pythagoras, zoon van Mnesarchos, deed van alle mensen het meeste onderzoek, maakte uittreksels uit die boeken daar, en vormde zijn eigen wijsheid: veelweterij en gekunsteldheid.
- Fragment 6 Homerus sprak de wens uit: “moge de twist uit goden en mensen verdwijnen;” hem ontgaat dat alles dan ineen zou storten, (uit strijd en onenigheid heeft het de geboorte). Alles zou verdwijnen, vernietigd worden. Hij zou het verdienen van de wedstrijden verdreven en afgeranseld te worden, (en) Archilochus (evenzo).
- Fragment 7 Thales (schijnt als eerste de sterrenkunde beoefend te hebben,) maar Homerus was al sterrenkundige, zeggende: “Hector en zijn vriend zijn in één nacht geboren”. De mening is een heilige ziekte, immers, de vordering van de mening is een verhindering.
De methode en de wijsheid
- Fragment 8 Slechte getuigen zijn voor mensen ogen en oren wanneer zij barbaarse zielen hebben. Maar wat zien en horen leert, daaraan geef ik de voorrang, echter, ogen zijn nauwkeuriger getuigen dan oren. En als alles (duidelijk) rook zou worden, zouden neuzen onderscheiden.
- Fragment 9 Ik ging op onderzoek bij mijzelf. En toen ik jong was placht ik niets te weten, volwassen geworden, kreeg ik in alles inzicht. Ik alléén pleeg alles te weten, maar de andere mensen niets.
- Fragment 10 Eén is het wijze: vertrouwd zijn met de besluitvaardigheid, die alles door alles bestiert; en verstandig zijn in de grootste deugd, en wijsheid is het de waarheid te spreken en te handelen volgens de natuur met besef; het is alle mensen deelachtig geworden zichzelf te kunnen leren kennen en verstandig te zijn: immers, verbindend is voor allen het denken. Maar natuur, de besluitvaardigheid die boven het woord staat, pleegt zich te verbergen.
- Fragment 11 . . . naderbijtreding.
- Fragment 12 De besluitvaardigheid pleegt zich diep te verbergen bij onvertrouwdheid en goed: want bij onvertrouwdheid ontsnapt het aan de aandacht en wordt dan niet gekend.
- Fragment 13 Niet lukraak omtrent de grootste zaken verbanden leggen. Onwetendheid voor de anderen verbergen is ook een meer degelijk werk, maar bij de wijn is dit een lastigheid.
De natuur
De strijd, de tweeheid en de harmonie
- Fragment 14 Bij dit alles hier is de bliksem sturende; en oorlog is van alles de vader, maar ook van alles de koning; en die daar heeft hij goden laten zijn, maar die daar mensen, die daar heeft hij tot slaaf gemaakt, maar die daar vrij. Het is nodig te weten dat oorlog werkelijk verbindend is en recht twist en dat alles geschiedt volgens twist en noodzaak, en in overeenstemming en vrede gaat het in de brand op. (…) Verbindingen: gehelen en geen gehelen, samenkomend zich afzonderend, samenklinkend een wanklank, uit alles één, en uit één alles.
- Fragment 15 Het bestaan der mensen is vol jammer en ellende en de wereld een tranendal, niets anders dan dat, wat niet vergankelijk moge zijn. Zij weeklagen en beschimpen de natuur, die noodzakelijkheid is, en oorlog. Maar er wordt ook veel onrechtvaardig lijden beëindigd, terwijl de doden samenwerken aan het onsterfelijke. Zij begrijpen niet hoe het zich afzonderende met zichzelf instemt: een weerkerende harmonische ordening, zoals bij de boog en ook bij een lier. Want onzichtbare harmonie is sterker dan zichtbare, de zich erin vermengende god is het onderscheid en de onenigheid, bescherming en ondergang; en het tegenstrevende komt samen, en uit het zich afzonderende de schoonste harmonische ordening.
De kosmologie
- Fragment 16 Want het is allemaal voorbeschikt . . . en alles is: ontbindend—niet ontbindend, verwekker—geen verwekker, vader—zoon; en één is de grens van alle dingen; maar de gemeenschappelijke dingen volgens de grens beginnen zelf door elkaar, tegelijk zich voordoend of ondergaand. Want het gaat naar dezelfde grens, die ook van het goede en niet van het goede is. Het goede en slechte zijn hetzelfde.
- Fragment 17 De wereldordening hier, dezelfde in alles, is noch door iemand der goden, noch door een mens gemaakt, maar was altijd en is en zal zijn: vuur, eeuwig levend, wat aangaat met mate en uitdooft met mate. Vuur wordt geruild tegen alles, en tegen vuur alles tezamen, zoveel als tegen goud goederen en tegen goederen goud. Alles wordt ooit vuur. Wendingen van vuur: eerst zee, en van zee de ene helft aarde maar voor zijn helft gloeiende wervelwind. Zee wordt vergoten en toegemeten naar dezelfde verhouding, als er was voordat aarde werd. Gebrek en verzadiging is het vuur. Want daarop bevindt zich ook het verlangen, bij elkaar geworpen wordt ooit ook alles van zijn standplaats afgedwongen, eenmaal ontbonden in deze omstandigheden, ontstaat het ook daaruit. Want alles zal het vuur, het naar zich toetrekkend, oordelen en overmeesteren.
- Fragment 18 Donker is niet het andere voor licht, maar zij zijn één en hetzelfde. En hetzelfde is: verkwikking—geen verkwikking, besluitvaardigheid—geen besluitvaardigheid, groot—klein, opwaarts—neerwaarts, rondgaan en wisseling. En de weg op en neer is één en dezelfde, zoals de weg van de kaarde, recht en krom, één en dezelfde is; en begin en eind zijn verbonden op de omtrek van een cirkel. Dat is de kringloop van de wereldordening, op en neer, uit het eeuwige, naar het eeuwige. Immers, onbewogen schift ook de roerdrank. Alles is in beweging gezet, en steeds weer anders zijnd, is de natuur veranderend. Alles stroomt, maar door vermenging van tegendelen is er het onbewogene. Want rust en stilstand zijn uit het rusteloze geheel: het leven van vuur is de dood van lucht, en de lucht zijn leven is de dood van vuur, het water zijn leven is de dood van aarde, aarde zijn leven is de dood van water, de dood van aarde is de geboorte van water, de dood van water is de geboorte van lucht, de dood van lucht is de geboorte van vuur. Maar bij de geboorte is er de harmonische vermenging van tegendelen.
- Fragment 19 Er zijn uitwasemingen uit aarde en zee, de ene helder en zuiver, maar de andere donker. Het vuur vermeerdert door het heldere, maar het vochtige door het andere. Dag, nacht, maanden, seizoenen, jaren, regen, wind, <ontstaan door uitwasemingen>. Want het warme, dat door het heldere vermeerdert, brengt de zomer teweeg, maar het vochtige, dat door het donkere meer wordt, de winter. En het heldere brengt de dag teweeg, maar het <andere> de nacht; en de natuur van alle dagen is één. Maar het ene en het andere vermeerdert eeuwig al naar gelang zijn behoefte; en het zijn de seizoenen die alles brengen.
De astronomie
- Fragment 20 De zon is volgens zijn natuur in breedte een menselijke voet. Hij zal niet buiten zijn grenzen gaan, zo niet, als hij zijn grenzen, (. . .), overschrijdt, dan zullen de Erinyen hem opsporen, de boden van Dikè. Als de zon er niet was, zou het nacht zijn; [in de nacht,] zijn de grenzen van Dageraad en Avond de Beer en, tegenover de Beer, de Wachter van de stralende Zeus.
- Fragment 21 De dagen, bij het samenkomen der maanden, waarop zij [de maan] niet schijnt: nieuwe maan, daarvoor, daaropvolgend, nu eens verandert zij minder, dan weer meer. Op de derde dag van de maand schijnend, schijnt op de zestiende de volle maan, na veertien dagen, zij verlaat de ondermaat in haar dagen. Maar volgens de verhouding der perioden wordt er een zevental opgeteld bij de maand, en afgetrokken volgens de Grote Beer en de Kleine Beer, onvergankelijk is het gedenkteken daarvan in het teken.
- Fragment 22 Er is een kom voor de maan. Want er zijn werkelijk kommen, in het uitspansel, naar ons toegewend met hun holle zijde, voor de vlammen der hemellichamen, en de schijngestalten. Maar de opneming der hemellichamen van de opdampingen uit vocht, brengt een schittering teweeg die doet verlichten, zowel alles als de geest, via edele schijn. Het meest stralend is verder de zon: want deze pleegt zich in de meest zuivere lucht te begeven, maar de maan in de troebele, vandaar dat zij ook gedempt schijnt. Met hun holle zijde gaan de kommen opwaarts, bij de verduistering van zon en maan, en met hun bolle zijde neerwaarts, vanuit het andere gezichtspunt. Het helderst en het warmst is de vlam van de zon. Maar de sterren staan verder van de aarde af, de maan echter dichter bij; en de sterren gaan aan en doven uit, en de zon dooft uit en ontvlamt weer, de brandende fakkel. De sterren, van samengeperst vuur, worden gevoed door de opdampingen uit de aarde. Ook de hemel bestaat uit vuur; en de verstandelijke vurige massa uit de zee is de zon.
De meteorologie
- Fragment 23 Donder ontstaat door het samengaan van wind en wolken en het spuwen van lucht naar de wolk, maar bliksem door het aansteken van het opgedampte, gloeiende wervelwind echter door het ontvlammen en uitdoven van wolken.
- Fragment 24 Droogtes en ook stortregens zijn de wisselingen van het uitspansel.
De psychologie
- Fragment 25 En het andere komt van de ziel zelf, van het verstandelijke : bij de dood ervan ontstaat het vochtige. Want de zielen hun dood: water wordt geboren, maar water haar dood: aarde wordt geboren, uit aarde wordt echter water, maar uit water ziel; en op wie in dezelfde rivieren treden stroomt ánder en ánder water toe; maar ook zielen dampen uit het vochtige op, eeuwig worden zij verstandelijk. Maar de zielen ruiken ook in Hades. In dezelfde rivieren treden wij en treden wij ook niet, wij zijn er en wij zijn er ook niet. Maar het is onmogelijk tweemaal in dezelfde rivier te treden; hij verstrooit en brengt samen, en komt dichtbij en gaat weg. En wisselingen zijn noodzakelijk, voortkomend uit de tegendelen. En de weg op en neer neemt de zielen in doortocht op. En voor hetzelfde zich inspannen is vermoeidheid, maar als zij uitrusten gaan zij veranderen. Wanneer de vermoeidheid voor hen aanvangt, zullen de werkers volgen en opwaarts gaan. Terwijl alles tezamen, dat van de god, samen met hen beweegt, worden zij bewogen en beheerst. Terwijl het gemoed in ruste is, weer aan het begin, zal de ziel naar verwachting neerwaarts gevoerd worden. De grenzen van de ziel zult u niet kunnen naspeuren, welke weg u ook doorloopt, zij is het die diepte en veel te vertellen heeft.
- Fragment 26 Een man wanneer dronken, wordt meegevoerd door een onvolwassen kind, al wankelend; en beseft niet waar hij heengaat, daar hij een vochtige ziel heeft. De straal van de droge ziel is de meest wijze en de beste.
- Fragment 27 Voor zielen is het een verkwikking, niet de dood, vochtig te worden. Maar bij het levenseinde gaat de ziel naar de in het alles voort te jagen zielen, naar het gelijke, en er zijn demonen in alles tezamen. Maar de zielen bestaan uit vuur: immers, zij bewegen. De ziel is een vonk van <het vuur> der sterren; en het denken is vuur.
- Fragment 28 Tegen het gemoed vechten is een lastigheid: want waar zij naar zou streven gaat op koop van de ziel.
- Fragment 29 Indien het onverwachte niet verwacht wordt, zal men het niet ontdekken, het is dan onnaspeurbaar en ontoegankelijk. Maar wat niet ooit macht mocht hebben, hoe zou iemand daarvoor verborgen blijven?
- Fragment 30 Als mensen overkomt waar zij naar streven is dat nog niet het betere; ziekte maakt gezondheid aangenaam en goed, honger verzadiging, vermoeidheid het uitrusten.
De geneeskunde
- Fragment 31 De geneesheren snijden, branden, folteren, mishandelen, zij eisen daarbij, wat zij niet eens zouden verdienen, loon te ontvangen; dezelfde werkzaamheid heeft het goede en de ziekte. De geneesheren zeiden, volgens hun woord, dat zij niet bij machte waren mij van ziekte te genezen, noch in te zien hoe uit stortregen droogte kan ontstaan. Zij weten niet dat de god in de wereldordening het grote lichaam geneest, zich opstellend tegen de wanverhouding daarvan. Als ik weet wat de natuur van de wereldordening is, weet ik ook wat die van de mensen is, weet ik van ziekte, weet ik van gezondheid; ik heb mijzelf genezen: ik heb de god nagebootst. Niet ik overwin de ziekte, maar de besluitvaardigheid overwint de ziekte voor mij. En in het al warmt het koude op, het warme koelt af, het vochtige droogt op, wat dor is wordt nat; en dat alles <een wending maakt> naar warmte, en naar koude, en naar vermogen, wordt tegengehouden en verschaft: en wanneer het ontbindt, zal hetzelfde opgesteld worden, en blijft het vroegere voortgestuwd worden, maar het latere staat stil. Het zich inspannen van de wereldordening bewerkt genezing. Ik weet van het ophouden der ziekte.
Leven en dood, waken en slapen, jong en oud
- Fragment 32 Voor wat dáár is staan zij op en worden wakker, wakers over levenden en doden. De mensen wacht, als zij gestorven zijn, wat zij niet verwachten, waar zij ook niet van overtuigd zijn, waarvan niets hen zou verdelen. Eenmaal geboren, streven zij er eerst naar te leven om het doodslot te bezitten, maar eerder om uit te rusten, en zij laten kinderen na: het doodslot wordt geboren.
- Fragment 33 Een mens in de nacht, steekt een licht aan voor zichzelf: stervend, uitgedoofd. Maar levend gaat hij aan bij de dode: slapend, uitgedoofd in zijn ogen, wakend gaat hij aan bij de slaper. Dood is wat wij wakend zien, wat slapend slaap; en de boog heet leven, maar zijn werk is de dood. Want hetzelfde is: levend en dood, en wakend en slapend, en jong en oud; immers, dit hier is, omslaand, dat, en deze, omslaand, dit. Maar de zon is dag in dag uit weer jong.
- Fragment 34. . . die vergeet waarheen de weg voert; en voor hen die waken is er één en een gemeenschappelijke ordening, van de slapers wendt ieder zich naar het particuliere toe. Maar zij werken mee aan wat er in de wereldordening geschiedt. Zij vermengen kolen met het vuur, en bij de verandering worden deze gloeiend, maar zij worden uitgedoofd door afscheiding, zoals <zoiets ook bij> het verstandelijke <plaatsvindt>.
De mensen en de dieren; de landbouw
- Fragment 35 Honden blaffen immers ook bij wat zij niet kennen.
- Fragment 36 Een bij wint honing en verzamelt het, maar de olie is voor de mensen van nut; en de honing is bitter voor mensen met geelzucht, maar zoet voor gezonde mensen; en zoals een spin in het midden van haar web het merkt, wanneer een vlieg sommige van haar draden vernielt en daarom daarheen rent, alsof zij zich om de draad vervolgens gebelgd voelt, zo gaat de ziel van een mens, wanneer er een kwetsuur ontstaat daarheen haastig. En zee: het meest zuivere en meest bezoedelde water, voor vissen drinkbaar en een middel tot behoud, maar voor mensen ondrinkbaar en schadelijk; ezels nemen eerder strooisel dan goud, varkens beleven eerder genoegen aan modder dan aan zuiver water, kippen baden in stof; en runderen vermaken zich eerder met erwten dan met honing. Maar al wat rondloopt wordt met slagen geweid.
- Fragment 37 Lijken zijn eerder weg te werpen dan mest, (...)
De godsdienst
De onmondigen en de volwassenen, de goden en de mensen
- Fragment 38 Voor de god is alles schoon en goed en rechtvaardig, maar de mensen hebben het ene als onrechtvaardig ondersteld, maar het andere als rechtvaardig; en de meest wijze mens zal bij de god een aap lijken, <zoals> de schoonste aap wanstaltig is bij het geslacht der mensen samengebracht; en de geesteshouding van een mens omsluit niet de besluitvaardigheid, maar de goddelijke heeft deze; veeleer mag een man onmondig heten bij een demon, zoveel als een kind bij een man. Maar het eeuwige leven is een kind, spelend als een kind, damspelend, <in afzondering brengend, samenbrengend,> een kind heeft het koningschap.
- Fragment 39. . . als kinderen van hun ouders; en de jeugd is een tweede zon voor hen die zijn opgevoed. Immers, kinderen zullen van hun speelgoed, eenmaal mannen geworden, afstand doen; en de mensen beginnen volwassen te worden rond hun veertiende. Maar dertig jaren zijn er voor een generatie, een maand, in deze tijd heeft de verwekker het door hem verwekte zelf als verwekker; en als hij dertig jaren is kan een man het vermogen krijgen grootvader te worden.
De ongodsdienstige mensen
- Fragment 40 Zij zouden de naam Dikè niet eens kennen, als dát er niet was. Maar zij zuiveren zich van ander bloed, bezoedelend, zodanig alsof iemand die in modder treedt, zich met modder zou afwassen, hij zou krankzinnig lijken, als iemand van de mensen hem zoiets zag doen. En tot godenbeelden die daar zijn, bidden zij, zodanig alsof iemand van hen tegen huizen aan het babbelen was, niet wetend wat goden en ook niet wat heroën voor wezens zijn. En tot beelden van demonen bidden zij, die zij niet horen zoals deze te horen zijn; zij geven geen vergoeding, zoals dat te eisen is. Als zij niet voor Dionysos een optocht hielden en een lied zongen ter ere van de schaamdelen, zouden het schaamteloze praktijken zijn; maar Hades en Dionysus zijn dezelfde voor wie zij razen en het feest voor Bacchus vieren. Nachtlopers, Magiërs, Bacchanten, Meanaden, Mysten: voor hen zal het vuur komen. Want dezelfde gebruiken der mensen zijn onheilig (...) Dat zijn geneesmiddelen, omdat deze het kwaad genezen en de zielen buiten bereik doen stellen van rampen die deze bij de geboorte waren overkomen. En tot de Egyptenaren: als dát goden zijn, waarom zijn zij dan bedroefd?
- Fragment 41 . . . wat bij een misschien ooit bij uitzondering geschiedt (over offers van de gezuiverde mensen).
Het goddelijke
- Fragment 42 De Sibille met razende mond, die zonder lach woorden roept, zonder opsmuk en zonder zalf, overbrugt met haar stem duizenden jaren door de god: want haar woorden zijn niet in het menselijke samengesteld; en de heer van wie het orakel te Delphi is zegt niet, noch verbergt, maar geeft een teken. (…) Maar door een teken aangegeven zal de besluitvaardigheid van de god voor hen zeer duidelijk zijn. Want de natuur begint vanuit onenigheid, met twee ingangen daarvan vormt zij kentekenen. Immers, één is het wijze, alleen, het zal wel en het zal niet willen toestaan, met de naam Zeus te worden aangeduid.
- Fragment 43 De god: dag—nacht, winter—zomer, oorlog—vrede, verzadiging—honger; maar hij neemt andere gedaantes aan, zoals <vuur,> wanneer vermengt met reukstoffen, genoemd naar de smaak van elk; onsterfelijken zijn sterfelijk, sterfelijken onsterfelijk, levend van deze dood, maar in dit leven dood.
Ethiek, politiek en economie
De staat
- Fragment 44 Het is ongepast zo grappig te zijn dat men zelf als grap wordt gezien; en het is nodig overmoed te blussen, eerder dan een laaiend vuur. Maar vechten is nodig voor het volk, ten bate van de wet als ook ten bate van de wal. En in begrip sprekend is het nodig kracht te putten uit het alles verbindende, zoveel als uit de wet van een stad en veel krachtiger. Want alle wetten der mensen worden gevoed door één, de goddelijke: deze heeft immers macht voor zover zij wil, en is volkomen sterk genoeg en overwint. Wet is ook: gehoor geven aan de wil van één. Maar de volwassen Efeziërs zouden het verdienen zich allen te verhangen en voor de onvolwassenen de stad achter te laten, zij die Hermodorus, een man die van henzelf de meest nuttige was, verdreven, verklarend: “Van ons mag niet eens één de meest nuttige wezen; als dat niet zo mocht zijn, dan ergens anders en te midden van anderen.” Want niets van hen gaat mij ter harte. Maar ik spoor alle volwassenen, zij die kopen en zij die niet kopen, aan te weeklagen. Moge de rijkdom jullie nooit in de steek laten, Efeziërs, zodat aangetoond zal worden hoe ondeugdelijk jullie zijn.
- Fragment 45 Eén is er mij tienduizenden, indien hij de beste is. Immers, zij die sterven in de strijd worden door goden en mensen geëerd. Want een groter doodslot verkrijgt een groter aandeel. De zielen van hen die sterven in de strijd, zijn zuiverder dan die van hen die sterven door ziekten. Maar de kortste weg naar de roem is goed worden. Echter, eerbetoon onderwerpt goden en mensen.
- Fragment 46 Want zij die goud zoeken graven veel aarde op, en vinden weinig.
Slotopmerking
- Fragment 47 Maar velen denken niet aan zulke dingen, waarop zij stuiten; ook kennen zij hun lessen niet, maar zij houden vast aan hun overtuigingen; en waarmee zij het meest aan een stuk verkeren, daarvan zonderen zij zich af; en waar zij dagelijks op stuiten dat schijnt hen vreemd toe.
Fragmenten, begrippen en gedachten bij Pseudo-Hippocrates
- Fragment 48 Ontstaan en vergaan is hetzelfde; vermenging en scheiding is hetzelfde; ontstaan en vermenging is hetzelfde; vergaan, verminderen, scheiding is ieder hetzelfde bij alles en alles bij ieder is hetzelfde. Want de wet in de natuur gaat over het tegendeel van hetzelfde. Maar alles, zowel het goddelijke als het menselijke, stroomt opwaarts en neerwaarts door wisselingen: dag en nacht omtrent de langste en kortste tijd, zo ook de maan omtrent zijn grootste en kleinste omvang, vuur dat zijn weg gaat en water, envenzo als de zon omtrent de kortste en langste tijd. Alles is hetzelfde en niet hetzelfde: licht is de hemel, donker de Hades, licht de Hades, donker de hemel: dat daarginds zal rondgaan en dit hier zal daarheen gaan, in alle perioden, al het stromen, zal dat daarginds voltooid worden, en dit hier, en weer dat daarginds.
- Fragment 49 En wat de mensen verrichten, weten zij niet, maar ook verrichten zij het niet, zij menen het te weten; en zij zetten zich in beweging, waarvan zij niet weten, maar toch wordt voor hen alles door de goddelijke noodzaak, en hij wil het en wil het niet. En voortdurend gaat hij van daaruit hierheen en vindt zijn rust terwijl alles met elkaar is vermengd, ieder heeft zijn volle aandeel gekregen, dat wordt gevoerd van het grotere naar het kleinere. Maar bij de aantasting van alles bij elkaar, gaat het grotere over in het kleinere en het kleinere in het grotere, en bij de vermeerdering gaat het grotere over in de verandering daarvan en dit veranderde in het grotere. Maar al het andere en de ziel der mensen en het lichaam is gelijk, de ziel stelt het ordelijk op.
- Fragment 50 Maar het sluit naar de portie der mensen de portie in, het geheel in het geheel, zij heeft een vermenging van vuur en water, het pleegt te ontvangen maar het pleegt ook te geven: en het ontvangen is er met het kleinere maken, en met het grotere geven. De mensen zagen brandhout, hij trekt maar hij duwt ook voort, maar het is hetzelfde dat zij doen, maar als zij minder doen, doen zij meer, zodanig als de natuur der mensen is: hij duwt voort, maar hij trekt: hij geeft, maar hij ontvangt: in het geven is zoveel als meer, maar in het ontvangen, zoveel als minder. Maar bij het stromende bewaakt iedereen dat van zichzelf, en bij het scheiden van het mindere pleegt het naar het mindere te stromen, maar bij het uitbreiden van mindere, samenkomend, wordt het verwisseld voor de grote orde. Maar het vreemde en wat niet van gelijke aard is, een ander toebehorend, wordt ook voortgestoten volgens het stromende. Maar hij die de ziel bezit zal meer en minder een ledemaat van zichzelf, noch bijvoeging, noch wegneming, van zijn portie, missen. Maar de vermeerdering van wat van den beginne af was, en de vermindering, het blijvende, het stromende, hoort bij de verrichtingen van elk.