Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Graven van Limburg, Hohenlimburg – Broich
Graven van Limburg, Hohenlimburg – Broich en het Sticht Essen en Rellinghausen.
De graven van Limburg Hohenlimburg & Broich hebben de geschiedenis van het Sticht Essen en Rellinghausen beïnvloed. Dat geldt zeker ook voor de graven van Mark en latere hertogen van het Hertogdom Kleef. Veel van hun vrouwelijke familieleden en verwanten maakten deel uit van het kapittel. Mannelijke leden waren voogd van de voogdij. Zelfbestuur van de stad Essen door de burgers, is door de Abdis van het Sticht Essen met dat adellijke kapittel en de voogden, lang tegengehouden.
Het rijkssticht Essen
Door de gebeurtenis bij Gevelsberg in 1226 waarbij de aartsbisschop van Keulen, Engelbert van Berg door toedoen van zijn neef graaf Frederik van Isenberg de dood had gevonden, waren de goederen van Frederik vogelvrij verklaard en voogdij rechten van Essen en Werden hem ontnomen. De voogdij werd in bezit genomen door Frederiks neef graaf van der Mark. Frederiks zoon en erfgenaam graaf Diederick I van Limburg is er einde 13e eeuw niet meer in geslaagd de voogdij weer terug te veroveren. Bij het voogdijverdrag in 1290 kreeg de abdis van Essen landsheerlijke rechten over de uitgestrekte voogdijgoederen. Begin 14e eeuw zet zij haar eigen landsheerlijk bestuursorgaan op met daarmee verbonden Politie, Militairen en Muntslag. De Schulte van Viehof, door haar aangestelde als stadsschout, kreeg het hoofdtoezicht. Tevens was hij voorzitter van de stadsraad van Essen en de oefende de lagere rechtspraak uit. De abdis regeerde sindsdien als een vorstin over de bezittingen van het Sticht Essen.
Streven naar een onafhankelijk stadsbestuur
In de 14e eeuw ontstond net als elders in West-Europa het streven van steden om onder de opperbevoegdheid van een landsheer of -vrouw, zoals in Essen de abdis van het sticht met haar beambten, uit te komen waarbij de stad een eigen jurisdictie nastreefde. Dat lukte Essen pas moeizaam in de 15e eeuw met het voorzitterschap van de stadsraad, dat bij twee raadsleden kwam te liggen, die burgemeesters werden genoemd. Dat gebeuren alléén al werd door de abdis beschouwd als een inbreuk op haar van rijkswege door de koning verleende bestuursmacht. Daarom streefde ze naar een nog nauwere en directe relatie na met het koningshuis en de Rijkspolitiek en beijverde de intrede van adellijke stichtdames uit de kring rond het koningshuis.
Invloed van de adel op het sticht
Maar de bemoeienis door het rijk had voor het Sticht Essen ook zijn keerzijde. Toen de centrale rijksmacht tanende was geworden, nam de invloed van omringen landvorsten en daarmee de intrede van adellijke dames uit die gelederen toe. Niet alleen vanuit directe familieleden van de graven van Mark, de later hertogen van Mark-Kleef, die toen formeel nog voogd van Essen waren, maar ook van de gravenhuizen Van Berg en Van Limburg. Een verdere afkalving van de vorstelijke macht van de abdis ontstond toen in de eerste helft van de 14e eeuw de voogdij over Rellinghausen, weer in het bezit kwam van de graven van Limburg.
Rijke grondbezit van het sticht Essen
Abdis Catharina van der Mark (1337-1360) trachtte de afkalving van haar landsheerlijke bevoegdheden in te dammen. Zij reisde daarvoor nog in 1356, enkel jaren voor haar dood, naar keizer Karel IV die toen in Maastricht verbleef, om in weerwil van haar familieleden, de voogden Van Mark, daarover te klagen. Zij was er ook toe overgegaan een nauwkeurige registratie van het grondbezit op te stellen, het zogenaamde “Kettenbuch”. Daarin voer ze 19 landgoederen “hofes, curtis” op met elk vele tientallen onderhorige boerderijen. Ze registreerde afdrachten en opbrengsten en een omschrijving van de wijze van exploitatie van die landgoederen. Alles bij elkaar was dat grondbezit in de 14e eeuw ruimvoldoende om 50 stichtnonnen en 20 kanunniken te kunnen onderhouden. Deze conventshoven met aan de top de grote Viehof en Eickenscheid leverden bij elkaar jaarlijks aan het sticht meer graan, eieren, vlees, hout, vis en allerlei ander gewassen dan nodig zodat er voldoende overbleef om op de markt te gelde te maken.
Abdis contra stadsbestuur van Essen
Abdis Catharina van Mark en opvolgers verbleven meestal op het huis Borbeck of de Kemenade in Altendorf aan de Ruhr en niet in het stichtcomplex in de stad Essen. Kuster van het sticht was Lysa van Broich. In 1360 werd haar nicht Irmgard de opvolgende abdis (1360-1370). Zij had een oudere zuster Lukarda van Broich die was gehuwd met Graaf Diederick III van Limburg. Ook die zou als weduwe in het klooster Essen treden. Waaruit duidelijk de positie blijkt die de graven van Limburg Broich eind 14e eeuw in het sticht Essen en de regio hadden. Toen abdis Irmgard in 1370 overleed volgde weer een naaste verwante op van de graven Van Mark, Elisabeth III van Nassau Hademar. Gedurende haar 43 jarige bewind, was zij erop uit om haar oppermacht over stad en bevolking van Essen dwingend op te leggen. Door de koning liet zij opnieuw uitgebreid vastleggen welke vorstelijke rechten haar als abdis van rijkswege waren verleend. Maar de koning kon de inmiddels verworven rechten van de stad Essen niet zomaar meer negeren. Hij bevestigde enerzijds dat Essen een Rijksstad was en de positie van de abdis als volgerechtigd vorstin in haar heerlijkheid Essen met daarbinnen gelegen de stad. Abdis Elisabeth verplaatste vervolgens de “Vrijstoel van Essen” naar Borbeck en gebruikte de muntslag als pr-middel om met gouden en zilveren munten haar rijksvorstenstatus via de munt in omliggend gebied tot ver daarbuiten te benadrukken.
De rol van de hertogen Van Mark – Kleef
Na het uitsterven in 1368 van het oude graven geslacht van Kleef was Adolf III van Mark opgevolgd als hertog Adolf I van Kleef. Zijn broer Diederick volgde als graaf in het graafschap Mark. Die sloot met de aartsbisschop van Keulen op 25 april 1393 De “Westfaalse Landvrede”, dat werd mede gezegeld door zijn ridderschap , waaronder graaf Diederik III van Limburg en broer Johan Van Limburg, heer van Hardenberg, een heerlijkheid gelegen tussen Ruhr en Wupper. Toen Diederick van Mark enige jaren later overleed volgde broer Adolf hem ook op in het graafschap Mark. Jongere broer Gerhard van Kleef claimde het graafschap Mark voor zichzelf. Met als gevolg een jarenlange vete waarbij ook de graven van Limburg - Broich en vooral de heren van Limburg Hardenberg, militair betrokken raakten.
Tweede Abdissenstijd om de opvolging
In 1413 werd opnieuw een van Mark, Margaretha, nicht van de hertog Adolf I van Mark-Kleef, abdis van het sticht Essen. Na haar overlijden in 1426 ontstond een geschil tussen de stichtdames en kanunniken. Van oorsprong stonden die getalwijze in de verhouding 50 en 20 maar ten nadele van de dames was die verhouding geslonken ten voordele van de kanunniken uit gegoede burgerfamilies. Dat leidde tot de zg. Tweede Abdissenstrijd van 10 stichtdames tegen 11 stichtheren. De stichtdames kozen voor Elisabeth van Beeck, dochter van de Kleefse ridder Walter Stecke van Beeck. En de stichtheren kozen voor Margareta van Limburg, stichtdame in Essen en tevens proosdis in Rellinghausen. Zij was de zuster van graaf Diederick IV van Limburg, heer van Broich, die voogd van Rellinghausen was. Er speelde bij de tweede abdissenstrijd een politiek element een rol. Het graafschap Limburg, met de burcht de Hohenlimburg, was van oorsprong een leen van het hertogdom Berg. Maar hun kasteel Broich en heerlijkheid Broich viel onder invloedssfeer van het aartsbisdom Keulen. Berg en Keulen probeerden de machtsuitbreiding van het hertogdom Kleef-Mark terug te dringen. Pas in 1437 na jarenlange strijd trok de Kleefse fractie met de benoeming van Elisabeth van Beeck als abdis aan het langste eind. In diezelfde periode werd Margaretha’s volle neef, Johan van Limburg in het nabije benedictijnenklooster van Werden opgeleid tot proost. Bijna 40 jaar lang, van 1436 tot 1470, was hij proost van Werden. In 1460 na het overlijden van zijn tante Margaretha vervulde hij de rol van executeur testamentair met als mede erfgenamen zijn broers de elkaar opvolgende graven Diederick IV van Limburg en Hendrick.
Stoppenbergse koorvrouwen pikken het niet
Wanneer het ging om de aantasting van rechten stonden de dames hun mannetje. De religieuze dames van het nabije Premonstratenzer klooster Stoppenberg hadden in 1224 als echte vrij-wereldse kloosterlingen het recht gekregen om zonder sluier als koorvrouwen bij de mis koordiensten te mogen verzorgen. De nieuwe abdis van Essen Sophia van Gleichen, (zuster van de abt van Werden), was in 1460 op 14 september in Stoppenberg aanwezig bij de kruisomgang. Ze eiste van de kloostervrouwen om de sluier te dragen. Hun overste weigerde dat op basis van het oude recht zonder sluier deel te mogen nemen aan mis en processies. De Abdis van Essen werd kwaad, bezette met enkele haar volgzame zusters met de sluier de voorste gelederen bij de omgang. Tijdens de dienst gooide de prediker nog wat heilige olie op het vuur, door vanaf de kansel over gesluierde vooraan en niet gesluierde nonnen achteraan te spreken. Daarop werd hij bij zijn preek voortdurend onderbroken. Over en weer werd er geroepen door voor en tegenstanders waarop er tumult uitbrak. Er volgde een proces voor het pauselijk gerecht dat 11 jaren duurde. Met als uitkomst dat de dames van Stoppenberg, vrij wereldlijke dames, van de paus per oorkonde hun oude recht behielden om geen nonnensluier te hoeven dragen. Sophia lukte het ook niet in dezelfde periode om haar broer Konrad van Gleichen, Abt van Werden weer op een fundamentalistisch spoor te krijgen. Die gedijde goed in de vrije levenswijze van zichzelf en mede kapittelbroeders en liet die onaangetast.
De Derde Abdissenstrijd
Na de dood van abdis Sophia van Gleichen volgde in 1489 opnieuw bij haar opvolging een nog veel heftiger tweespalt. De “derde abdissen strijd” genoemd. Wederom stonden beide kapitelen, stichtdames en kanunniken tegenover elkaar. De kanunniken en enkele stichtdames kozen voor Meyna van Oversteyne. Geen toeval overigens dat haar broer toen Dom scholaster van Keulen was (de latere aartsbisschop van Keulen) zich in Essen ophield. De meerderheid van de stichtdames kozen voor de scholaster van het sticht proosdis Irmgard van Diepenholt. Zij was in 1442 geboren uit een adellijke familie in Nedersaksen. Zijdelings verwant aan de herentak Van Limburg-Stirum. Zij vocht de verkiezing van Meyna als abdis aan en stoorde zich niet aan het feit dat de keus voor Meyna al door de keizer en paus was bevestigd. De residentie van de abdis, indertijd Borbeck, bood Elisabeth de kans om in Essen de Abdij met het koor van de kerk te bezetten. Ze werd op de achtergrond fanatiek gesteund door tante Elisabeth van Bronkhorst, de feitelijk drijvende kracht achter de ongeregeldheden. Als proosdis had Elisabeth voordien al invloed binnen het sticht. Meyna die van buiten het sticht kwam had dat niet. De stadsraad van Essen en afhankelijke beambten van het sticht, waaronder raadslid en onderrechter Johan Schriver, hielden zich angstvallig buiten het conflict. Het politieke element speelde duidelijk weer een rol. De Kleefs markse partij ervoer dat het sticht en stad hun voogdijrecht niet meer erkende en organiseerde een actieve en luidruchtige weerstand tegen de Keulse fractie achter Meyna. Sinds 1427 waren er al sociale spanningen in Essen. Een deel van de burgerij zette zich af tegen de Kleefse partij en de gemeenteraad. Dat leidde tot oproer in 1490. Het stadvolk verzette zich tegen de fractie achter Meyna en haar raadsheer Herman Scholle. Later zou hij door de keizerlijke fiscaalrechter voor het Hofgerecht worden beschuldigd van verkiezingsfraude, door ten gunste van Meyna van Oversteyne het protocol en de stemverdeling te veranderen. Ook zijn persoonlijke levenswandel als geestelijke werd hem daarbij verweten.
Opstand in het Sticht van Essen
Bij onlusten in 1492 wilde proosdis Elisabeth van Bronkhorst, tweede in de hiërarchie in het sticht Essen, een bewapende troep op het abdissen hof Nienhausen afsturen om de daar aanwezige bezetting te neutraliseren en daarmee de bezitname door de gekozen abdis Meyna van Oversteyne, die op Borbeck verbleef, te blokkeren. De raad van Essen voorkwam dat door de stadspoorten dicht te houden. De avond van Maria Hemelvaart, een maandag, trok Elisabeth bij het begin van de avond onder halve maan, met haar aanhang waaronder veel burgers uit Essen, onder het voor dat tijdstip ongewone klokgelui en Ave Maria gezang (de tegenpartij zei stormklokgebrul) de Markt op en stookte het gepeupel op tegen de Keulse afgevaardigde. Het huis van Scholle en van de dekan Arnold Platte, die als vertegenwoordiger van de Keulse aartsbisschop naar Essen was gestuurd om het conflict te sussen, werd geplunderd. Opmerkelijk was dat toen raadsman Johan Schriver de leiding van de opstandige burgerij had onder de aanroep, “wie een goed burger wil zijn, volg mij”. Hij kondigde een vorm van Bartholomeus nacht aan tegen medestanders van de gekozen abdis Meyna van Ovesteyne. In de stad zong men spotliederen op Meyna maar ook op Elisabeth vanwege het uitblijven van pauselijke steun.
Troepen van Frederik van Bronkhorst
Elisabeth mobiliseerde daarop haar broer graaf Frederik van Bronkhorst. Een groep van zijn soldaten uit Gelderland drongen met plaatselijke helpers het sticht binnen en plunderden het huis van de abdis. Geld, zilver en kostbaarheden werden gestolen. Toen raasde het oproer verder door het hele sticht en werd in 1493 huis Borbeck, de door Meyna inmiddels verlaten residentie, binnen gevallen. De volgende nacht in Steele barricadeerde de troep de kerk met het kerkhof. Dat zelfde jaar brak de pest uit in Essen en de burgers ontvluchten de stad. Verstopten hun waarde papieren en kostbaarheden. Met moeite gelukte het de stadsraad om het volk uit de abdij te krijgen. Tenslotte wendde Meyna zich tot de gewezen voogd Hertog Johan II van Kleef om hulp. In 1481 als opvolger van zijn vader, zou hij stichtvoogd zijn geworden. Ware het niet dat hij toen uitdrukkelijk door Sticht Essen, was afgekondigd. Hertog Johan wilde slechts gewapende hulp te bieden, onder de uitdrukkelijke voorwaarde als erfelijk voogd van de voogdij onverlet te worden herbevestigd.
Veranderende Tijden
Al deze sentimenten in de stad vielen samen met kritiek op kerkelijke instituties in de begindagen van de hervormingen. Er was groeiende kritiek dat veel kloosters een bestemming was geworden voor leden van de adel. Die echter claimden dat het uitgebreide grondbezit, de stichting van kloosters en Vicaria met schenkingen voor levensonderhoud van vicaris te danken was aan hun adellijke voorouders. Het recht om als adellijke nazaat, (veelal een niet direct als stamvolger gekwalificeerde), geplaatst te worden voor een goede opleiding en carrière als kanunnik in zo’n klooster was daar van oudsher op gebaseerd.
De Kleefse hertog weer voogd van Essen
Op 21 oktober 1495 koos abdis Meyna van Oversteine eieren voor haar geld. Zij en haar Kapittel bevestigden Hertog Johan II als erfvoogd en beschermheer van het sticht Essen. Op 23 oktober onderschreef ook het stadsbestuur van Essen dat verdrag met de volgende bepalingen.
- De hertog van Kleef Mark blijft als enige de beschermheer van de stad.
- Hem en zijn vrienden moeten bij bezoek onderdak worden verleend.
- Hij heeft open toegang tot de stad,
- Dat betekende in tijd van oorlog ongestoord toegang met zijn troepen om de stad als militair steunpunt in de kunnen inrichten.
- Vijanden van de hertog wordt de toegang ontzegd. (duidelijk gericht tegen het aartsbisdom Keulen).
- Wederzijde bijstand door de Stad en door de hertogdom Kleef.
- Bij vorderingen kan geen beslaglegging worden gelegd maar binnen drie dagen moet rechtsgang volgen.
- De stad belooft bij stadverdediging dienstplicht van zoon op zoon.
- Bij langere dienstplicht gebeurt dat op kosten van de hertog.
- Jaarlijks wordt als vergoeding de voogdbede aan de hertog uitgekeerd plus datgene wat hem verder als billijk toe mocht komen.
Zo was feitelijk de middeleeuwse positie van de voogdij van het Sticht Essen weer terug bij af. Afgezien van landsheerlijke bevoegdheid en het grondbeheer, dat bij de abdis bleef, was de militaire en daarmee ook de politieke macht weer bij de voogd komen te liggen. Met de stad werd een afzonderlijk verdrag gesloten, waarbij echter niet van een onafhankelijke positie van de stad sprake was.
Rust voorlopig teruggekeerd
De stad bleef in een ondergeschoven positie binnen het landsheerlijke stichtbestuur met als vorstin de abdis. De tegenkandidaat van abdis Meyna, Irmgard van Diepenholt bleef scholaster met de toezegging van kandidatuur bij de eerst volgende abdiskeuze. Ze kreeg een ruime geldelijke vergoeding en stief in 1505. Meyna van Oversteyne overleefde haar 20 jaar lang en overleed in 1525. Adolf van Limburg, wettigde zoon van proost Johan van Limburg en Anna Bockhartz was in 1508 in Essen Rutger van Gahlen als rechter opgevolgd. Zo stelt hij op 18 augustus 1514 een proces verbaal op met getuigenissen van betrokkenen die ruim tien jaar eerder gewapenderhand bij de campagne van graaf Frederik van Bronkhorst betrokken waren. Op 2 maart 1520 krijgt Adolf van abdis Meyna van Oversteine volmacht om als rentmeester voor de goederen van het sticht op te treden met beheer over renten, gelden en tienden. De historische wortels van Adolf, zelf directe afstammeling van Frederik van Isenberg ooit voogd van Sticht Essen, volle neef van de toenmalige graaf Johan van Limburg Broich, achterkleinzoon van een Van Wisch-Van Bronkhorst, zal niet onbekend zijn geweest. Bovendien had Adolf een gepaste scholing gehad. Op de stichtschool in Essen gezeten, mogelijk ook in Keulen school gegaan. Als wiltforster in het Saarner woud, bekend met grondbeheer en land- en grondrecht.
Sticht Essen en de Reformatie in de 16e eeuw
Hertog Johan van Kleef spon het meeste garen bij die episode. De stadsschrijver vermeldt dat 400 ruiters en 300 van zijn soldaten in 1495 in de stad verbleven. Voor een politieke rol van de abdis was er sindsdien geen plaats meer. Ze was een onderdeel van de politiek van het hertogdom Kleef geworden. Bij de wederom voortdurende controverse tussen abdis en Stad om de machtsverdeling speelden in de 16e eeuw de godsdienst perikelen de hoofdrol. De strijd tussen de katholieke geloofsleer en de hervormingsbewegingen, Lutherse. Reformatorische, Dopers die elkaar ook onderling beconcurreerden. Het stadbestuur zocht naar een compromis en garandeerde vrijheid van godsdienst. Daar tegenover stond dat de abdis het katholieke geloof als enige in haar Sticht Essen en Stad Essen duldde. En wederom de rol daarbij van de voogd, de hertog van Kleef. Dat duurde voort totdat in Duitsland de donkere tijd van de 30 jarige oorlog uitbrak.
Literatuur
- JAHN, R. “Essener Geschichte.” Die geschichte Entwicklung im Raum der Groszstadt Essen. 1952. Drück W.T. Webels, Essen
- WISPLINGHOFF, E.: Der Kampf um die Vogtei des Reichsstiftes Essen im Rahmen der allgemeinen Vogteientwicklung des 10. bis 12 Jahrhunderts. Aus Geschichte und Landeskunde. Festschrift Franz Steinbach. Bonn 1960
- KLEIJ, S. Zeitschrift fur Bergische Geschichtsvereins dl. XXXV (1970) "Der Besitz der Stiffer, Essen und Rellinghausen"
- KOHL, W. Monastisches Westfalen. “Kloster und Stifte 800-1800.” Münster 1982.
- LACOMBLET, TH. Urkundenbuch für die Geschichte des Niederrheins oder des Erzstift. Köln der Fürstentümer Jüllich und Berg, Geldern, Kleve und Mark und der Reichsstifte Elten, Essen und Werden Band I: 779-1200, Düsseldorf 1840 Band II 1201-1300, Düsseldorf 1846, Neudruck Aalen 1966. Band III: 1300-1400, Nr. 463 Düsseldorf
- INSTITUT MAX PLANCK ”Germania Sacra.” Die Bistümer der Kirchprovinz Köln 1987. Redaction. Irene Crusius. Drück: Walter de Gruyter, Berlin, New York.
- WEIGEL, H. “Die Grundherschaften des Frauenstiftes Essen” 1960. Beitrage zu Geschichte von Stadt und Stift Essen nr. 76.
- KAHSNITZ. “Reliefplatte 11e Jahrhundert. “ Werden/Essen. Kataloge 1999. Nr 376. Blatt 512.
- WESENBERG, R. “Frühe mittelalterliche Bildwerke.” Düsseldorf 1972
- WEDGWOOD, C.V. Der 30 Jahrige Krieg. ISBN 3-471-79210-4. Sudwest Verlag GmbH & Co KG Munchen 1990