Cadens
Onder cadens (toonval, vroeger cadans geheten, uit het Latijn: cadere = vallen) wordt in de muziektheorie verstaan: een opeenvolging van tonen of akkoorden, die de toonsoort definieert en daarmee een voorlopig of definitief rustpunt in de muziek betekent. In geval van tonen spreekt men van een melodische cadens, bij akkoorden van een harmonische cadens. Om een toonsoort hoorbaar te maken, wordt gebruikgemaakt van drie belangrijke tonen:
- tonica (T),
- dominant (D) en
- subdominant (S)
of hun harmonische functie in de drieklanken op deze tonen: tonica-drieklank (I), dominant-drieklank (V) en subdominant-drieklank (IV).
De tonica is de grondtoon van de toonsoort, de dominant het spanningspunt, de subdominant het ontspanningspunt. Wanneer een subdominant door een bijbehorende dominant wordt gevolgd, is de tonica al in de voorstelling aanwezig, als oplossing 'op afstand'. In feite is het dus mogelijk, een toonsoort hoorbaar te maken, zonder de feitelijke grondtoon te spelen; een merkwaardig verschijnsel, dat in de zwevende tonaliteit wordt gebruikt.
Men verdeelt cadensen in
- volledige, waarin alle drie de functies voorkomen en
- onvolledige, waarin er slechts twee voorkomen.
De muziektheorie onderscheidt de volgende cadensen:
- authentiek, of volledig slot: T-S-D-T of I-IV-V-I,
- plagaal: T-S-T of I-IV-I,
- bedrieglijk slot: na de D of V volgt niet T of I, maar een daarop lijkende toon of akkoord
- open einde, of halfslot: T-D of I-V.
Een veelvoorkomende variant op de authentieke cadens is ook:
- I - IV - I 6/4 - V - I, waarin de overgang van IV naar V wordt onderbroken door de tweede omkering ( I 6/4 ) van de eerste trap.
Cadensen kunnen worden uitgebreid door bijvoorbeeld gebruik van tussendominanten.
- Voorbeeld: I - (V 7 ->) - IV - I 6/4 - (V 7 ->) V - I , wat in C-groot de volgende progressie oplevert: C - C 7 - F - C 6/4 - D 7 - G - C
Genoteerde voorbeelden

Soloconcert
Naast de bovenstaande betekenis wordt met cadens of cadenza ook de meestal vrije improvisatie aangeduid door de solist tegen het einde van het eerste gedeelte van een soloconcert. Waar deze solocadenzen aanvankelijk 'vrije' passages waren die de virtuositeit van de solist ten gehore kon brengen in geïmproviseerde vorm, werden allengs in de laat-klassieke tijd en de romantiek de cadensen steeds meer door de componisten zelf uitgeschreven.