Sacrament
Een sacrament werd door Augustinus gedefinieerd als „een uiterlijk teken van innerlijke genade, ingesteld door Christus voor onze heiliging”.[1] Deze definitie werd opgenomen in de Tridentijnse catechismus. Volgens de Rooms-katholieke kerk zijn er zeven sacramenten, met name: het doopsel, de eucharistie met de heilige Communie, het vormsel, de biecht (het sacrament van de verzoening), de ziekenzalving (het heilig oliesel), het priesterschap en het huwelijk.
Tijdens de reformatie bleven vele protestanten de definitie van Augustinus volgen, maar vonden dat enkel de doop en het avondmaal aan deze definitie voldeden. In de anglicaanse kerk zijn sacramenten „niet slechts tekens van de belijdenis van christelijke mannen, maar eerder zekere getuigen en werkzame tekenen van genade en Gods goede wil tegenover ons waardoor hij onzichtbaar in ons werkt, en niet slechts ons geloof in Hem opwekt, maar ook sterkt en bevestigt”[2]
Zwingli daarentegen vond dat sacramenten slechts symbolische gedenktekens van Christus en uitdrukkingen van het christelijke belijdenis zijn. Een beweging die in de noordelijke Nederlanden veel aanhang had, kreeg (als scheldwoord) de naam „sacramentariërs” toebedeeld omdat ze niet in de de sacramentele waarde van de doop en het avondmaal geloofden.
Zie ook
Weblinks
- [sacrament volgens de omroep van de RKK
- (en) Sacraments] in de Catholic Encyclopedia
Verwijzingen
![]() Mogelijk is de spelling of het taalgebruik ook niet in orde. U bent uitgenodigd om deze pagina aan te passen. — Meer informatie |