Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Frederik Willem Conrad sr.
Frederik Willem Conrad (Delft, 23 december 1769 - Halfweg, 6 februari 1808) was een Nederlands inspecteur-generaal van Rijkswaterstaat.
Loopbaan
Conrad was als leerling zeer goed in de wiskunde en werd in 1787 te Sluis bij de genie aangesteld, om toezicht te houden op de sluizenbouw, dijk- en rijswerken. In 1788 slaagde hij voor het examen voor adjunctlandmeter bij de rivieren in Holland, en kwam hierdoor te dienen onder de dan beroemde Brunings. Conrad verkreeg een aanstelling, in dienst van Rijnland, waarbij Brunings de technicus was, en kwam zodoende in Spaarndam te wonen. In het begin van 1796, toen het vak van de waterstaat evenals alle andere takken van dienst in de Bataafse Republiek opnieuw georganiseerd werd, werd Conrad voor de rivieren onder de onmiddellijke orders van adjunct-inspecteur-generaal Krayenhoff gesteld. Brunings wist te bewerkstelligen dat Rijnland Conrad in november 1796 tot adjunct-generaal-opziener benoemde. Bij de zogenaamde eerste reorganisatie van de Waterstaat van 24 mei 1798, toen Brunings president van de Waterstaat werd, werd Conrad aan hem toegevoegd met de rang van commies. In deze tijd werden onder zijn orders grote sluis- en dokwerken uitgevoerd, in het belang van de militaire verdediging te Hellevoetsluis, alsmede een in 1798 uitgegeven kaart van het Land van Heusden en Altena. Ook werd Conrad in 1798 tot lid der commissie voor de droogmaking der Nieuwkoopse- en Zevenhovense plassen en die tot vervening der Krimpenerwaard benoemd.
Bij de tweede reorganisatie van de Waterstaat, waarvan de benoemingen plaats hadden op 26 juli 1800, werd Brunings eerste commissaris-inspecteur en Conrad een der vier commissarissen-inspecteur in de departementen Amstel (hoofdstad: Amsterdam) en Texel (Hoofdstad: Alkmaar). In 1802 schreef hij een verhandeling over de Rijnlandse slaperdijk, een verlaagd dijkvak langs het IJ, dat aan een groot deel van het Rijnland schade berokkende, door telkens, soms twee maal in een jaar te overstromen. De ophoging daarvan was een gevolg van deze verhandeling. Bij de derde reorganisatie werden onder de directeur-generaal (weer Brunings) bij besluit van het Staatsbewind van 14 oktober 1803 een aantal inspecteurs aangesteld. Conrad werd toen inspecteur van 's lands zeehavens en zeegaten voor het tweede district, zijnde het Noorderkwartier van Holland. In 1804 werd aan Conrad het directeurschap van de aanleg van een uitwatering van Rijnland te Katwijk opgedragen. Hij had als ondergeschikte de ingenieurs A. Blanken jz. en S. Kros en dit voor die tijd moeilijke werk werd zo snel uitgevoerd dat het in 1807 gereed was. Op 21 oktober van datzelfde jaar werd het door koning Lodewijk plechtig geopend. Op een steen in de gevel stond vermeld dat de Rijn dientengevolge weer naar zee stroomde en dit denkbeeld bleef aanwezig in de aardrijkskundige werken tot A.A. Beekman het gegeven aan de kaak stelde in zijn werk Nederland als polderland. In 1804 werd Conrad lid van het Bataafs Genootschap te Rotterdam, in 1805 van het Zeeuws Genootschap en in 1806 van het Provinciaals Utrechts Genootschap.
Toen Brunings op 15 mei 1805 plotseling overleed werd Conrad onmiddellijk in zijn plaats tot generaal opziener van Rijnland benoemd, maar het duurde tot 20 januari 1807 eer hij ook zijn opvolger in rijksdienst werd. Waarschijnlijk was dit het gevolg van politieke omstandigheden, waarin Nederland in deze tijd verkeerde. Conrad verkreeg toen, bij de vijfde reorganisatie, de nieuw geschapen rang van inspecteur-generaal en stond dus op de leeftijd van 37 jaar aan het hoofd van het korps van Rijkswaterstaat. Een jaar na zijn benoeming overleed hij aan roodvonk, na een kortstondig ziekbed. Zijn werk werd verdeeld tussen twee ambtgenoten. Conrad schreef onder meer Verhandeling over de Rijnlandse sloperdijk (1792) en Rapport over Katwijkse uitwatering. (met A. Blanken Jz en S. Kros). Een door Conrad in het begin van 1807 ingeleverde levensbeschrijving van Brunings, als antwoord op een prijsvraag. werd met goud bekroond en heruitgegeven in 1827, met een voorwoord door hoogleraar J.H. van der Palm. Conrad had een aantal zonen, die ook waterstaats-ingenieur werden: Jan Willem Conrad (1795-1853), Martinus Hendrik Conrad (1798-1854) en Frederik Willem Conrad (1800-1870) waren hoofd-ingenieur en hoofd-inspecteur van de waterstaat. Kleinzoon, (zoon van Jan Willem), Jan Frederik Willem Conrad (1825-1902) was inspecteur van de waterstaat. Een dochter van Jan Frederik Willem Conrad trouwde met Ph.W. van der Sleijden, hoofdingenieur van de Waterstaat en later Minister van Waterstaat.
Bronvermelding
Bronnen, noten en/of referenties:
- 1912. P.C. Molhuysen en P.J. Blok. Nieuw Nederlands Biografisch Woordenboek. Deel 2. Bladzijde 313-314.