Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Bombardement op Dresden

Uit Wikisage
Versie door Wvanrosm (overleg | bijdragen) op 8 feb 2020 om 18:18 (typo)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
De restanten van cultuurmetropool Dresden. De met vluchtelingen volgestroomde stad verandert door een geallieerd bombardement in februari 1945 in een vlammenzee. Tienduizenden slachtoffers liggen onder de puinhopen

De Duitse stad Dresden was - in tegenstelling tot de meeste andere Duitse steden die langzaam veranderd waren in rokende puinhopen - begin 1945 verschoond gebleven van geallieerde terreurbombardementen, zodat zich langzamerhand onder de bewoners van de met vluchtelingen voor de Russische opmars volgestroomde cultuurmetropool, het "Florence aan de Elbe" - naar schatting bevonden zich binnen de stadsgrens meer dan een miljoen mensen - het geloof had gevestigd dat Dresden voor onheil gevrijwaard zou blijven. Maar in de nacht van 13 op 14 februari 1945 werd de stad getroffen door de zwaarste luchtaanval die een stad in de Tweede Wereldoorlog tot nog toe te verduren had gehad. In drie fasen binnen 14 uur werd Dresden door een regen van brisant- en brandbommen over een oppervlakte van 28 km² nagenoeg volledig verwoest. Nadat de eerste aanval op 13 februari van 22 tot 22.30 uur door ongeveer 245 RAF-bommenwerpers, die luchtmijnen, brisant-, brandbommen en fosfor afwierpen, de stadskern in een vuurzee had veranderd, werden bij de tweede Britse aanval, 14 februari van 1.20 tot 1.50 uur door 529 vliegtuigen nog eens 650.000 brandbommen afgeworpen en richtte de aanval zich vervolgens met bommen en boordwapens op het stadspark, de "Grosse Garten", waar de weinige overlevenden van de binnenstad een toevlucht hadden gezocht. De derde aanval, op 14 februari van 11.30 tot 12 uur (volgens andere bronnen van 12.uur tot 12.30) door 300 à 400 "Vliegende Forten" van de 8ste Amerikaanse luchtvloot, had het voorzien op de voorsteden en de uitvalswegen en voltooide de ondergang van de weerloze stad, een ondergang die geen enkel militair-strategisch doel diende.

De schattingen van het aantal slachtoffers van het Brits-Amerikaanse bombardement op Dresden lopen sterk uiteen en zijn tot op de huidige dag onderwerp van felle discussies. Wel is er een tendens te bespeuren om het aantal slachtoffers voortdurend naar beneden bij te stellen.

Toen de Duitse media in februari 1945 voor het eerst over de aanvallen berichtten, werden geen cijfers genoemd. Intern hield de Wehrmacht het op "ca. 60.000 doden". De Neue Zürcher Zeitung vermoedde op 17 februari 1945 in een bericht van zijn Berlijnse correspondent 50.000 tot 70.000 doden, terwijl op dezelfde dag Svenska Morgonbladet ongeveer 100.000 doden vermeldde.

In oktober 1954 publiceerde de Wehrwissenschaftliche Rundschau een bijdrage van generaalmajoor van de brandweer b.d. Hans Rumpf, die 60.000 doden schatte, wat hij in zijn boek "Das war der Bombenkrieg", de eerste poging van Duitse kant om de luchtoorlog te boek te stellen, herhaalde. In 1955 verklaarde de plaatsvervangend voorzitter van de ministerraad van de DDR, Hans Loch, dat er "meer dan 300.000 Dresdenaars" bij de luchtaanvallen gedood werden. Desalniettemin noemde het "Referat für Fremdenverkehr beim Rat der Stadt Dresden" in de jaren 1960/61 "35.000 geïdentificeerde lijken". In 1961 kwam generaalmajoor Rumpf terug van het door hem eerder genoemde getal en hield 250.000 doden voor mogelijk. De 17de druk van de Brockhaus-encyclopedie noemde halverwege de Jaren Zestig een aantal van 60.000 doden.

1963/64 citeerde David Irving in zijn boeken "Und Deutschlands Städte starben nicht" en "Der Untergang Dresdens" instemmend Hanns Voigt, chef bij het bureau "Doden en vermisten" in Dresden, die sprak van 40.000 geïdentificeerde doden en van mening was, dat in totaal 135.000 doden ongeveer wel het juiste getal zou zijn. Irving corrigeerde dit echter voor de eerste maal op 10 december 1964 in een ingezonden brief aan de literatuurbijlage van Die Welt, waarin hij stelde dat hij de onverkorte dagorder van de politie in Dresden van 22 maart 1945 had onderzocht en de echtheid van dit document niet in twijfel trok. Daarin werden tot 2 maart 1945 in totaal 202.040 doden vastgesteld. Anderhalf jaar later kwam Irving daarvan terug. Op 1 juli 1966 verscheen in de Londense Times een nieuwe ingezonden brief van Irving, waarin hij toegaf, dat er in Dresden maar 25.000 doden waren gevallen.

Dit weersprak op 2 december 1974 de auteur Rolf Hochhuth in een interview voor de Duitse televisie. Hij ging van 202.000 doden uit. Drie jaar later noemde de "Sovjetskaja Wojennaja Enzyklopedija", Moskou, een aantal van "meer dan 120.000 doden". Toen in 1977 het boek van de journalist Götz Bergander "Dresden im Luftkrieg" verscheen (herziene herdruk 1994) kon men lezen dat er volgens zijn onderzoek in feite niet meer dan 35.000 doden waren; de bewering dat de straten van de binnenstad van Dresden bevolkt waren met talloze vluchtelingen, zou niet kloppen. Alleen rond het hoofdstation bevonden zich vele vluchtelingen uit het oosten.

Albert A. Stahel: noemde in het boek "Luftverteidigung - Strategie und Wirklichkeit" uit 1993 een getal van 135.000 doden als een door diverse auteurs aanvaardbaar geacht gemiddelde van vele berekeningen.

Op die manier wisselden de sterftecijfers de afgelopen jaren voortdurend. Opmerkelijk daarbij was de verklaring van de voormalige 1ste officier van de generale staf van de defensieorganisatie van Dresden, de latere luitenant-kolonel van de Bundeswehr, Eberhard Matthes, die indertijd de verliescijfers moest bijhouden. Volgens die cijfers waren 35.000 lijken "volledig geïdentificeerd", en 50.000 "vermoedelijk geïdentificeerd" aan de hand van trouwringen enzovoorts. Bovendien meende hij, dat er 168.000 slachtoffers waren, die niet meer identificeerbaar waren.

Ernstig in onderlinge tegenspraak waren de eerste communiqués van de gemeente Dresden na de Duitse hereniging. In brieven uit de jaren 1992, 1993 en 1994 aan burgers van de stad stelde het gemeentebestuur, dat het onderzoek naar het aantal slachtoffers weliswaar nog niet was afgesloten, maar dat "250.000 tot 300.000 doden" reëel zou zijn. Er zijn echter ook brieven waarin de gemeente zegt dat minstens 35.000 mensen, mogelijk aanzienlijk meer, de dood hebben gevonden. Toen in 1995 in Dresden een officiële tentoonstelling over de luchtaanvallen werd gehouden, viel in de catalogus van deze expositie, "Verbrannt bis zur Unkenntlichkeit. Die Zerstörung Dresdens 1945" getiteld, te lezen dat de verliezen tussen 13 februari en 17 april 1945 slechts ongeveer 25.000 mensen hebben bedragen.

Een commissie van historici onder leiding van Rolf-Dieter Müller, die in opdracht van de gemeente Dresden een onderzoek instelde naar het aantal slachtoffers, bracht de cijfers in 2010 nog verder omlaag tot "minstens 18.000 en hoogstens 25.000 doden". De commissie oogstte veel kritiek, kreeg het verwijt de ernst van het bombardement te bagatelliseren en werd politieke vooringenomenheid verweten.

In feite kennen we het exacte cijfer van de slachtoffers niet. Ambtelijke documenten over het definitieve getal, die betrouwbaar zouden zijn, ontbreken. Van de steeds weer aangehaalde "dagorder nr. 47" van de commandant van politie is geen origineel beschikbaar, alleen een onbetrouwbare schrijfmachinekopie. Of er een origineel is, en zo ja waar, is onbekend. Of de Sovjetbezettingsmacht, die ongeveer drie maanden na de bombardementen in Dresden neerstreek, documenten van het stadsbestuur of andere autoriteiten in beslag heeft genomen en naar Rusland heeft overgebracht, is onbekend, maar valt niet uit te sluiten. In ieder geval gebruikte zowel de DDR als de Sovjet-Unie de aanvallen op Dresden in de jaren van de Koude Oorlog als propagandawapen tegen de Britten en Amerikanen. Daar staat tegenover dat de daders van deze oorlogsmisdaad (velen beschouwen het als zodanig) begrijpelijkerwijs geen belang hadden bij hoge verliescijfers en vermoedelijk hun invloed uitoefenden.

Toen verslaggevers in de laatste maanden van de Duitse deling de gelegenheid hadden om in Hamburg met de toenmalige laatste DDR-burgemeester van Dresden, Wolfgang Berghofer, over deze zaak te spreken, bevestigde deze, dat het bij het getal van 35.000 ging om slachtoffers waarvan de identiteit absoluut vaststond, terwijl het aantal niet meer te identificeren doden onbekend zou zijn. Dit getal schijnt realistisch te zijn, wanneer men dit ongeveer vergelijkt met de slachtoffers van "Operatie Gomorrha" tegen Hamburg eind juli 1943. Ook daar werd een vuurstorm veroorzaakt, die echter een groter oppervlak dan in Dresden aantastte. Hamburg werd getroffen door in totaal vier zware aanvallen en verscheidene lichtere binnen een week. Ook daar betrof het vooral dicht bebouwde en dichtbevolkte stadswijken. Het exacte getal van de slachtoffers in Hamburg is niet bekend, maar zou in de buurt liggen van het officiële aantal van 45.450 doden.

Een van de uitvoerigste boeken over de luchtoorlog boven Duitsland is het omvangrijke en onpartijdige, in 1963 verschenen verzamelwerk "Der Zivile Luftschutz im Zweiten Weltkrieg", onder redaktie van Erich Hampe. Het gaat, evenals de officiële publicatie van de Duitse overheid, "Wirtschaft und Statistik", aflevering 3 van maart 1962, uit van 60.000 doden in Dresden; men heeft dus bij de 35.000 geïdentificeerde doden de vermoedelijk 25.000 niet meer te identificeren doden opgeteld, echter zonder daarvoor bewijs te hebben.

De vergelijking met Hamburg maakt het getal van minstens 35.000 en hoogstens 60.000 in Dresden waarschijnlijk.

Lit.: Spetzler, E.: Luftkrieg und Menschlichtkeit. Die völkerrechtliche Stellung der Zivilpersonen im Luftkrieg (1956); Friedrich, J.: De brand. De geallieerde bombardementen op Duitsland, 1940-1945 (2004).