Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Het historisch werk van Martien van Asseldonk

Uit Wikisage
Versie door O (overleg | bijdragen) op 9 okt 2017 om 13:02 (https://nl.wikipedia.org/w/index.php?title=Het_historisch_werk_van_Martien_van_Asseldonk&oldid=50023314 -1- Martien van Asseldonk 25 sep 2017)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Martien van Asseldonk (historicus) ==

'Mathias Maria Pius (Martien) van Asseldonk werd op 11 juli 1954 geboren te Zijtaart in de gemeente Veghel. Na een opleiding als elektrotechnicus werkte hij van 1981 tot 1985 aan een technische school in de krottenwijken van Nairobi (Kenia) en van 1986 tot 1998 voor verschillende plaatselijke organisaties in Sri Lanka. Vanaf 1998 werkte hij voor MDF, een management adviesbureau, in een twintigtal Aziatische en Afrikaanse landen. Daarnaast werkte hij van 2001 tot 2009 voor de afdeling noodhulp van Cordaid. Voor die organisatie was hij programmadirecteur in Afghanistan en betrokken bij noodhulp missies in Afghanistan, Pakistan, Suriname, Palestina en Soedan. Martien van Asseldonk publiceerde drie verhalenbundels, een aantal artikelen over zijn ervaringen in de derde wereld, en schreef van 2001 tot 2003 een wekelijkse column in het Brabants Dagblad over Afghanistan.

Zijn historisch werk

Vanaf 1984 publiceert Martien van Asseldonk over de geschiedenis van zijn dorp, Veghel. Vanaf 1986 bestuurde hij de landsheerlijke cijnzen, de jaarlijkse betalingen aan de hertog van Brabant voor het in gebruik nemen van delen van de wildernis. Dit vormde de basis voor een proefschrift over de ontwikkeling van het lokaal bestuur in de Meierij van 's-Hertogenbosch vanaf rond 1200. Andere studies behandelden onder andere tolwegen, landmaten en de gemene gronden. In 2016 publiceerde hij een reconstructie van het grondbezit van Veghel vanaf de vroege middeleeuwen.


De heerlijkheid Jekschot

In de periode 1985-1987 werden aspecten van de geografie en geschiedenis van de heerlijkheid Jekschot, gelegen tussen Sint-Oedenrode en Veghel aan de grens met Lieshout, door Martien van Asseldonk beschreven. De uitgifte van de heerlijkheid in 1311 komt aan bod in zijn proefschrift, terwijl hij in 2016 de gang van zaken rond een 'oorlog' die de boeren in 1363 tegen de heer voerden uitgebreid toelicht.


Het graafschap Rode

Een artikel in 1988 in Vehchele legt de basis voor veel van het latere werk van Van Asseldonk. Hij legt een verband tussen de cijnskring Peelland en het toen nog mysterieuze graafschap Rode (Sint-Oedenrode). De inzichten in het graafschap Sint-Oedenrode hebben zich in de loop der jaren geleidelijk verder verdiept, wat zijn weerslag vindt in een aantal opeenvolgende publicaties. Na artikelen in Vehchele (1988 en 1990), schreef Van Asseldonk over het graafschap in Helmonds Heem (1994), Brabants Heem (1996), het Noordbrabants Historisch Jaarboek (1999), zijn proefschrift (2002), Heemschild (2003) en ten slotte in Rondom [Sint-Oeden] Rode, Macht, religie en cultuur in de Meierij (2016).

De publicatie in Helmonds Heem trok de aandacht van collega-historicus Arnoud-Jan Bijsterveld, die een publicatie over Sint-Oda en Sint-Oedenrode begon voor te bereiden, maar door omstandigheden kwam van publicatie voorlopig niets. Tussen 2003 en 2007 werd in Sint-Oedenrode het terrein van de voormalige burcht van de heren van Rode opgegraven, want de aandacht voor de 'heren van Rode' hernieuwde. Uiteindelijk werd het boek over Sint-Oedenrode in december 2016 uitgebracht, met daarin ook een bijdrage van Van Asseldonk.


De landsheerlijke cijnzen

In de periode 1996-1997 analyseerde Martien van Asseldonk het oudste bewaard gebleven cijnsboek van de hertog van Brabant voor de Meijerij van 's-Hertogenbosch, dat uit 1340 dateert. In 1999 verschenen de resultaten van dit onderzoek in het Noordbrabants Historisch Jaarboek. Naast het graafschap Rode maakt hij ook een reconstructie van de - eveneens mysterieuze - 'eninge van de Kempen'. Ook legt hij een verband tussen de hoogte van de cijnsbedragen en de status van een plaats als vrijheid en schrijft hij over de machtsverhoudingen in plaatsen waar de hertog van Brabant zijn cijnzen met een ander deelde.


De Meierij van 's-Hertogenbosch

De rechterlijke en bestuurlijke organisatie van de Meierij van 's-Hertogenbosch werd door Martien van Asseldonk vanaf 1998 verder bestudeerd, wat op 21 juni 2002 leidde tot zijn promotie bij Prof. dr. Arnoud-Jan Bijsterveld en prof. dr. P.C.M. Hoppenbrouwers aan de Universiteit van Tilburg.

In zijn dissertatie herziet Van Asseldonk op basis van de cijnsregisters en de schoutsrekeningen de rechterlijke en bestuurlijke indeling van de hele Meierij rond 1200. Behalve voor het graafschap Rode en de eninge van de Kempen leverde dit ook voor veel andere plaatsen nieuwe inzichten op. Voor alle plaatsen onderzocht Van Asseldonk hoe en wanneer de plaatselijke schepenbank (of burengerecht) ontstond: of de hertog daar de hand in had, de plaatselijke heer, beiden, of - in enkele gevallen - de plaatselijke inwoners.

Hierna volgde Van Asseldonk de ontwikkeling van die rechterlijke indeling tot aan de indeling in gemeentes in het begin van de negentiende eeuw. Hier deed zich de noodzaak voor om het begrip 'eenheid van plaatselijk openbaar bestuur' opnieuw te definiëren. In aansluiting op bestaande opvattingen stelt Van Asseldonk dat het oudste openbaar bestuurlijk orgaan gevormd werd door de dorpsvergaderingen in de rechterlijke ressorten, omdat de inwoners op die vergaderingen eigen rechtsregels voor het ressort of dorp maakten, de zogenoemde keuren. Maar dan ontstaat er een ontwikkeling die door andere historici over het hoofd gezien was. Vanaf 1438 mogen dorpen zelf bepalen hoe ze de belasting over de inwoners verdelen, en binnen grote rechterlijke ressorten ontstaan op veel plaatsen meerdere 'fiscale eenheden', veelal gemeenschappen met een eigen kerk. De vele oorlogen in de vijftiende en met name de zestiende eeuw leidden tot schulden en rentebetalingen en daarmee tot het ontstaan van dorpskassen en functionarissen voor het beheer van die kassen: ellende als motor van de vooruitgang. Zo ontstonden binnen grote rechterlijke ressorten meerdere plaatsen met een eigen financiële huishouding en een zekere mate van eigen bestuur. Vanaf rond 1600 worden in die plaatsen ook regenten genoemd. Veel van die plaatsen werden op den duur zelfstandige gemeentes.

Tot aan het proefschrift van Martien van Asseldonk was er nagenoeg niets bekend over 'gemeentegrenzen' vóór rond 1800. Van Asseldonk toont aan dat de gangbare kaarten met grenzen van 'schepenbankgebieden' deels kadastrale gemeentegrenzen zijn die terug in de tijd geprojecteerd worden. Zelf spreekt hij liever over rechtelijke ressorten, rechterlijke macht uitgeoefend over mensen en huizen. Van Asseldonk bespreekt de ontwikkeling van allerlei grenzen, die van de vrijheden, parochies, polders, heerlijkheden, rechterlijke ressorten, gemene gronden en de grenzen ten behoeve van de belastingen. Er wordt uit de doeken gedaan wanneer en in hoeverre deze grenzen bestonden. Over het algemeen gingen de bevolking, plaatselijke en centrale overheden alleen dan over tot het vaststellen van grenzen als hun belangen in het geding waren. Ook beschrijft van Asseldonk hoe die verschillende grenzen bijgedragen hebben tot de gemeentegrenzen in het begin van de negentiende eeuw.

Deze dissertatie is de eerste wetenschappelijke bronnenstudie naar de plaatselijke instellingen en bestuursorganen op het platteland van het hertogdom Brabant op een dergelijke chronologische en geografische schaal.


De tolweg door de eninge van de Kempen

In zijn proefschrift beschrijft Martien van Asseldonk een middeleeuwse tolweg die van Ravels via Eersel naar de Kattenrijt liep, en hij plaatse Ravels en de Kattenrijt op de kaart. Karel Leenders gebruikte het grenspunt Ravels om de Turnhoutervoorde in Turnhout opnieuw te lokaliseren, en maakte duidelijk dat de tolweg door de eninge aansloot bij een tolweg van Antwerpen tot aan de Turnhoutervoorde. Aan de andere kant liep de oude handelsroute vermoedelijk verder naar Roermond. Dit leidde in 2003 tot een gezamenlijk artikel met Karel Leenders in het Noordbrabants Historisch Jaarboek.


De tol van Venloon

In het Noordbrabants Historisch Jaarboek (2005-2006) publiceerde Martien van Asseldonk over een tweede middeleeuwse tolweg. Hij legt een verband tussen de zogenoemde Tol van Venloon (het latere Loon-op-Zand), het verloop van deze tolweg, het huis van Dirk van Altena te Drunen tot 1232 en de oudste gegevens betreffende de schepenbanken in de regio waar Dirk van Altena gerechtigd was.


Texandrië in de elfde en twaalfde eeuw

In zijn proefschrift verwijst Van Asseldonk kort naar de conflicterende pretenties van de hertog van Brabant en de graaf van Gelre op (de eninge van) de Kempen. Dit thema werd in een afzonderlijke publicatie verder uitgewerkt en in 2002 in België gepubliceerd in Taxandria, Jaarboek van de Koninklijke Geschied- en oudheidkundige kring van de Antwerpse Kempen. In dit artikel worden eerst de bestaande opvattingen over de gouw Texandrië beschreven. Arnoud-Jan Bijsterveld veronderstelt dat de bisschop van Luik in die regio met wereldlijke macht bekleed kan zijn, welke macht hij in 1122 weer verloor. Bas Aarts gelooft niet dat de bisschop van Luik zich in Texandrië tot een wereldlijk vorst ontwikkelde. Hij wijst er op dat in 969 waarschijnlijk een Ansfried graaf in Texandrië was. In 995 werd Ansfried bisschop van Utrecht. Van Asseldonk sluit zich aan bij de opvattingen van Aarts en legt een verband met een bron uit 1178-1196 die stelt dat de Kerk van Utrecht leenheer was voor de hertog van Brabant voor de hele Kempen tot aan de Turnhoutervoorde. Hij wijst op de mogelijkheid dat de graaf van Gelre zich als voogd rechten van de kerk of bisschop van Utrecht toegeëigend kan hebben. Kort na 1200 leidde dat tot een oorlog tussen de twee pretendenten die de hertog van Brabant won, waarbij de graaf van Gelre afzag van zijn gepretendeerde rechten op de eninge van de Kempen. Meer recente schrijft ook Bijsterveld dat de bisschop van Luik geen wereldlijk gezag in Texandrië gehad heeft.


Bergeijk in de Middeleeuwen

De aanleiding van de studie van Martien van Asseldonk naar de middeleeuwse situatie in Bergeijk was een getuigenverklaring in 1415 afgelegd voor de schepenen van Pelt. Het stuk werd gevonden door Vic Mennen tussen nooit geïnventariseerde stukken. Daarin wordt verhaald over een schermutseling tussen de hertog van Brabant en de graaf van Loon die zich eerder had afgespeeld. Daniël Vangheluwe en Martien van Asseldonk werkten op basis van deze bron enige tijd aan een gezamenlijk artikel. Nadat hun opvattingen onverenigbaar bleken werd - in goede verstandhouding - besloten ieder een eigen verhaal te schrijven. Vangheluwe publiceerde zijn versie in Het Land van Loon en Van Asseldonk in 2010 in het Noordbrabants Historisch Jaarboek.

In zijn artikel schetst Van Asseldonk de ontwikkeling van de rechterlijke macht en het gezag over de gemeenschappelijke gronden van de graaf van Loon en de hertog van Brabant te Bergeijk. De schermutseling tussen Brabant en Loon wordt door Van Asseldonk gedateerd op 1328-1330 en ontstond nadat de inwoners van Lommel met toestemming van de hertog van Brabant percelen van de gemene gronden verkochten, die gelegen zouden zijn onder de jurisdictie van de graaf van Loon. Deze protesteerde. Hierna werden de grenzen opnieuw beschreven.


De gemene gronden

In 2011 promoveerde Hein Vera op een proefschrift over de gemene gronde in de Meierij van 's-Hertogenbosch. Op enkel punten verschilt dit proefschrift met de inzichten van Van Asseldonk, met name wat betreft Vera's opvatting dat vanaf minstens de elfde eeuw plaatselijke heren privaatrechterlijk gezag uitoefenden over het grootste deel van de wildernis in de Meierij en dat de indeling in gemeintes hieruit grotendeels voortgekomen is. De visie van Martien van Asseldonk werd in 2013 gepubliceerd in het Noordbrabants Historisch Jaarboek.

Eerst toont Van Asseldonk aan dat de redenering van Vera ruimte laat voor andere opvattingen. Daarna schrijft hij zijn eigen verhaal. Tot nu toe is de discussie over de ontwikkeling van de rechten op en het gezag over de wildernis voornamelijk gevoerd door rechtshistorici; de dissertatie van Vera past in die traditie. In plaats van veranderingen in het recht, benadrukt Martien van Asseldonk de demografische en sociaaleconomische ontwikkelingen als de motor achter de veranderingen. In zijn visie pasten de heren en overheden de regulering veeleer aan aan een veranderende werkelijkheid, dan dat zij die samenleving door regulering vooraf vorm gaven. De bevolkingsgroei leidde tot behoefte aan meer bouwland en een intensiever gebruik van de wildernis. Het economische belang van de wildernis voor de heren en boeren werd groter, wat enerzijds de toe-eigening van rechten op de wildernis door heren ten koste van de keizer gestimuleerd kan hebben, en anderzijds ook leidde tot meer regelgeving door en voor de plaatselijke gebruikers. Deze ontwikkeling leidde zowel tot het invoeren van cijnzen op nieuwe uitgiften door de heren en het ontstaan dan wel in grotere mate vaststellen van grenzen van gemeintes. De belangrijkste drijvende kracht bij het ontstaan van de gemeintes waren volgens Van Asseldonk de boeren, waarbij de heren over hun belangen waakten. Hij betoogt dat in de twaalfde eeuw - en ook daarna - slechts een klein deel van de wildernis privé-eigendom was, en dat de meeste boeren en heren gebruikt maakten van gemeenschappelijke wildernis zonder deze als privé-eigendom te beschouwen.


Veghel, de ontwikkeling van het grondbezit en de samenleving

De conclusie van Van Asseldonk dat de landsheerlijke cijnzen op nieuw uitgegeven percelen rond 1190 ingevoerd werden, impliceert de mogelijkheid om met behulp van de cijnsboeken historische kaarten vanaf rond 1190 te reconstrueren. Martien van Asseldonk werkte met tussenpozen van 1988 tot 2013 aan de reconstructie van Veghel. In 2016 werd het boek Veghel een goet ende vet dorp gepubliceerd, waarnaast naast het grondbezit ook de ontwikkeling van de samenleving beschreven wordt.

In dit boek worden nieuwe instrumenten aangereikt om de geschiedenis van het landschap te bestuderen. Er wordt uitgelegd hoe men de administratie van de cijnzen van de landsheer kan gebruiken om het areaal aan privégronden vanaf rond 1190 te reconstrueren. Nieuw is ook de reorganisatie van het stelsel van de landmaten en het invoeren van het landmeten, dat Van Asseldonk op de elfde eeuw dateert. Er worden richtlijnen gegeven voor het herkennen van het werk van het landmeten op een historische kaart. Als derde vestigt de auteur de aandacht op het gebruik van kamp- en andere toponiemen voor de reconstructie van het landschap en voegt hij nieuwe dateringmogelijkheden toe aan het gebruik van veldnamen. Hij maakt duidelijk dat de zogenoemde 'langrepelakkers', die door Kakebeeke op de vroege middeleeuwen gedateerd werden, van veel recentere datum zijn en het gevolg zijn van een geleidelijke ontwikkeling vanwege de voorkeur om percelen in de lengterichting op te splitsen vanwege het gemak bij het ploegen. Interessant is ook hoe de omslag van de zogenoemde ballingcijnzen voor de gemeint in Veghel een boeiend beeld oplevert van de plaats van de huizen en de welstand van de eigenaren of bewoners rond 1310.

Het resultaat van de toepassing van deze instrumenten, samen met de suggestie van Frans Theuws om te letten op de ligging van oude bosgronden en de resultaten van archeologisch onderzoek, levert de eerste gedetailleerde reconstructie op van de ontwikkeling van het landschap van een Meierijs dorp vanaf circa 600 tot aan 1832. Uit de bronnen komt de omvang van een vroegmiddeleeuws domein naar voren en daarnaast ontstond een groeiend aantal kleinere geïsoleerd gelegen hoeven, gevolgd door een ontginningsgolf in de elfde, twaalfde en dertiende eeuw, het uiteenvallen van het domein en het verplaatsen van de kerk, waarmee de kiem gelegd werd voor de latere gemeente Veghel. Het boek maakt ook duidelijk wanneer de beemden verkaveld en verkocht werden.

Een belangrijke bevinding die in dit boek toegelicht wordt, is dat in Veghel door de eeuwen heen de hoeveelheid privégrond per boerderij geleidelijk afnam. De achterliggende oorzaken als bevolkingsgroei en terughoudendheid om gemene gronden aan individuele boeren te verkopen, golden ongetwijfeld ook voor andere Meierijse plaatsen, zodat we hier waarschijnlijk met een algemene trend te maken hebben.

Tot op heden werd het inzicht dat de gehuchten er het eerst waren, en dat deze uitgroeiden tot dorpen of samenklonterden tot dorpen, breed gedragen door historici. De reconstructie van Veghel levert het omgekeerde op: de parochiegemeenschap was er het eerst. In plaats van gehuchten waren er aanvankelijk geïsoleerd gelegen Einzelhöfen die pas later geleidelijk uitgroeiden tot gehuchten of buurtschappen met een geleidelijk sterker wordende eigen identiteit. Er was veeleer sprake van desintegratie dan van integratie.

Het gegeven dat in Veghel de schepenen tot in het midden van de zestiende eeuw over het algemeen tot aan hun dood in functie bleven is een nieuw gegeven in de geschiedschrijving van de Meierijse dorpen. Een andere vraag is of de sterke terugloop van het aantal civiele zaken voor de Veghelse schepenbank in de achttiende eeuw deel is van een bredere trend of niet. Nieuw zijn verder onder andere de ritualisering van het mesvechten in de decennia na 1700, de toename van de kinderarbeid in dezelfde periode, de introductie van de hoogkar in het tweede kwart van de zeventiende eeuw, de gestage terugloop van het aantal paarden in de zeventiende en achttiende eeuw, de opkomst van het gebruik van trekossen na rond 1760 en de terugloop ervan ongeveer een eeuw later.


De ontwikkeling van de landmaten in de Meierij

Van Asseldonk trof in het Veghelse archief een stuk aan waarin de landmaten in de Meierij beschreven wordt. Met behulp van Karel Leenders werd de tekst geanalyseerd. Hieruit blijkt dat in de Meierij een roede van 20 voeten lang in gebruik was, die in verschillende plaatsen anders werd omgerekend in andere maten. Van Asseldonk schetst de volgende chronologische ontwikkeling, die voor West-Brabant onderzocht werd door Leenders.

Er loopt een lijn door de Meierij. In het zuidoosten gaan 12 lopensaet in een mudsaet, in het noordwesten zijn dat er 16. Deze lijn gaat vermoedelijk terug op de periode van de kolonisatie van de regio in de zesde eeuw. De lijn komt nagenoeg overeen met de kolonisatie vanuit het zuidoosten en het noordwesten die Frans Theuws voorstelt op basis van veldnamen. Het systeem van meten van landmaten met de hoeveelheid gezaaid koren wordt in de Meierijse bronnen vanaf 815 vermeld. Voor het zuidoostelijke deel gold:

1 mudsaet = 12 lopensaet 1 maldersaet = 6 lopensaet 1 sestersaet = 2 lopensaet

Deze landmaten zijn afgeleid van de inhoudmaten voor koren: 1 mud = 12 lopen, 1 malder = 6 lopen en 1 sester = 2 lopen. 'Lopen' was synoniem voor 'vat'. In de elfde eeuw tijdens de grote ontginningsgolf voldeed dit systeem niet meer. Het was niet erg nauwkeurig en ongeschikt om er nieuw verkavelde percelen mee op te meten. Daarom werden toen de roede en de bunder (1 bunder is 400 vierkante roeden) ingevoerd. Deze werden op verschillende plaatsen op een andere manier aan het oude al bestaand systeem gekoppeld. Als deze hypothese correct is, dan kan men aanwijzingen voor het werk van een landmeter gebruiken als aanwijzing dat de betreffende percelen niet ouder zijn dan de elfde eeuw.


Bronnen

De publicaties van Martien van Asseldonk waarnaar verwezen wordt zijn:

  • ‘De Helmondse cijnsregisters en de balkcijns’, in: van Vehchele tot Veghel 8 (1988) nr. 24, 3-14.
  • ‘Het Graafschap Rode’, in: van Vehchele tot Veghel 10 (1990) nr. 31, 3-13.
  • ‘Licht op Peellands Verleden. Het graafschap Rode en de cijnskring Peelland’, in: Helmonds Heem 1994, dubbelnummer 1-2, 7-131
  • ‘Het Graafschap Rode. Bouwsteen van het middeleeuwse kwartier Peelland’, in: Brabants Heem 48 (1996), 59-66.
  • ‘Census domini ducis. De cijnzen van de hertog van Brabant in de Meierij van ’s-Hertogenbosch 1340-1351’, in: Noordbrabants Historisch Jaarboek 16 (1999) 33-95.
  • De Meierij van ’s-Hertogenbosch. De evolutie van plaatselijk bestuur, bestuurlijke indeling en dorpsgrenzen ca. 1200-1832(dissertatie, Oosterhout, 2002).
  • De Meierij ontrafeld. Plaatselijk bestuur, dorpsgrenzen en bestuurlijke indeling in de Meierij van ’s-Hertogenbosch (1200-1832) (Oosterhout 2003).
  • ‘Texandrië in de 11e en 12e eeuw’, in: Taxandria, Jaarboek van de Koninklijke Geschied- en oudheidkundige kring van de Antwerpse Kempen (2002) 5-15.
  • ‘De ontwikkeling van bestuur en dorpsgrenzen in de meierij van ’s-Hertogenbosch (ca. 1200-1832)’, in: Taxandria, Jaarboek van de Koninklijke Geschied- en oudheidkundige kring van de Antwerpse Kempen (2002) 223-234.
  • De ontwikkeling van het plaatselijk bestuur: De Meijerij van ’s-Hertogenbosch, (1200-1832), in: Brabants Heem 55 (2003) 57-68.
  • Met Karel Leenders: ‘Een Hoogmiddeleeuwse IJzeren Rijn? De route Antwerpen - Roermond’, in: Noordbrabants Historisch Jaarboek 20 (2003) 53-92.
  • 'Het graafschap Rode', in: Heemschild 37 (2003) 85-104.
  • 'De Tol van Venloon en het gezag in de regio Drunen - Dongen omstreeks 1230', in: Noordbrabants Historisch Jaarboek 22-23 (2005-2006) 235-288.
  • ‘Bergeijk in de late middeleeuwen. Aspecten van heerlijk gezag en het ontstaan van grenzen’, in: Noordbrabants Historisch Jaarboek (2010) 10-55.
  • 'De laatmiddeleeuwse transitie en de oorsprong van gemeintes en heerlijke rechten op de wildernis in de Meierij van ’s-Hertogenbosch', Noordbrabants Historisch Jaarboek 30 (2013) 12-50.
  • 'De boerenopstand op Jekschot in 1363', in: G. van den Eynde en L. Toorians (red.). Op zand, veen en klei. Liber amicorum Karel Leenders bij gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag (Hilversum en Tilburg 2016) 202-225.
  • Veghel, een goet ende vet Dorp. Het ontstaan van Veghel, de ontwikkeling van landschap en samenleving, 600-1810. Nieuwe instrumenten voor de historische geografie (Woudrichem 2016).
  • 'Het graafschap Rode', in: Arnoud-Jan Bijsterveld en Véronique Roelvink (red.), Rondom [Sint-Oeden] Rode, Macht, religie en cultuur in de Meierij (Woudrichem 2016) 65-77.
  • Met Karel Leenders: 'Die mate van den lande ende beemden'. De ontwikkeling van de oppervlaktematen in de Meierij van 's-Hertogenbosch', in: Noordbrabants Historisch Jaarboek 33 (2016) 12-49.