Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Andreas Oxner
De ’zalige’ Andreas Oxner, ook Anderl von Rinn, (Rinn bij Innsbruck, november 1459–12 juli 1462) was een Oostenrijks kind dat als martelaar werd beschouwd en waarvan beweerd werd dat het door Joden werd gedood. Volgens historisch onderzoek en het decreet van de bisschop waarmee de verering werd beëindigd, was het ’martelaarschap wegens rituele moord’ een fictie.[1][2][3] Dit soort gruwelverhalen over joden die christelijke kinderen vermoorden, werd eeuwenlang gebruikt om het antisemitisme aan te wakkeren.
Leven en ontstaan van de legende
Op tweejarige leeftijd werd Andreas wees. Hij werd toegewezen aan zijn oom Mayer. Spoedig daarop werd Andreas’ lichaam met vreselijke meswonden teruggevonden aan een boom. Mayer werd hiervoor gearresteerd en vertelde dat hij het kind verkocht had aan Joodse voorbijtrekkende kooplui. Toen dertien jaar later, in 1472, een groep Joden nabij Trente onder strenge folteringen ’toegaf’ dat zij een christelijk jongetje (Simon van Trente) zouden hebben vermoord, was de bevolking van Rinn er zonder formele bewijzen van overtuigd dat deze Joden op 12 juli 1462 Andreas hadden gedood. Het gebeente van het kind werd daarop overgebracht naar de parochiekerk van Rinn en daar herbegraven.
Meer dan 150 jaar later, in 1620, werd het gebeente opnieuw opgegraven en onderzocht door Hyppolyte Guarinoni, een dokter die werkte voor een begijnhof voor edelvrouwen in Hall in Tirol. Volgens zijn beschrijving zou het kind twintig wonden hebben gehad. Pas in het door hem uitgegeven werk begon het verhaal de vorm te krijgen van een rituele moord. Mogelijk hoorde hij over de moord via geruchten, en schreef daarop in 1642 het boek Triumph Cron Marter Vnd Grabschrift des Heilig Unschuldigen Kindts (vertaald: Martelaars-overwinningskroon en grafinschrift van het heilige onschuldige kind). In zijn verhaal werd het bloed van het kind afgetapt om ze voor joodse riten te gebruiken. De oudere versie van het verhaal, zoals die te vinden is in de inscriptie uit 1575 in de kerk van Rinn, bevat heel wat fabelachtige elementen, zoals, dat het geld dat men aan Anderls oom had betaald, veranderde in bladeren, en dat er een lelie bloeide op zijn graf.[4]
Ontwikkeling van de verering
In 1671 werden de resten naar het hoogaltaar van de kerk van Judenstein bij Rinn gebracht. De kerk was gebouwd op de vermeende plaats van de misdaad. Rinn ontwikkelde zich dankzij de verering van Andreas van Rinn tot een belangrijke bedevaartsplaats.
In 1753 ging paus Benedictus XV er officieel mee akkoord dat Andreas werd vereerd, en met de pauselijke bul „Beatus Andreas” van 22 februari 1755 werd Anderl officieel als zalige („beatus”) gecanoniseerd. Maar Benedictus XV stemde niet in met een heiligverklaring. Door de zaligverklaring kon deze antisemitische legende zich verspreiden, bijvoorbeeld via volkstheaterstukken, gebaseerd op de geschriften van Guarinoni. In 1815 namen de Gebroeders Grimm het verhaal op in het eerste deel van hun werk over Duitse legenden. In 1893 verscheen het boek Vier Tiroler Kinder, Opfer des chassidischen Fanatismus (Vier Tiroolse kinderslachtoffers van chassidisch fanatisme), van de hand van de Weense priester Joseph Deckert. Het verhaal werd hierin gepresenteerd in een vorm waarin ook het moderne antisemitisme er gebruik kon van maken.
Afschaffing en verbod van de verering
Andreas’ feestdag werd in 1953 van de heiligenkalender geschrapt door de bisschop Paul Rusch van Innsbruck. In 1961 werden de gedenkplaten en de beeldengroep die de vermeende moord voorstelde uit de parochiekerk verwijderd.[5] In 1985 werd ook het gebeente verwijderd. Hetzelfde jaar verordende paus Johannes XXIII de stopzetting van de verering van Anderle. Toen de Weense hulpbisschop Kurt Krenn in 1987 terug over de verering sprak, kreeg hij heftige kritiek van de bisschop van Innsbruck, Reinhold Stecher.[6]
In 1994 verbood bisschop Stecher de verering van „het kind van Judenstein” officieel en schafte de bedevaart af.[7] Een fresco met een voorstelling van de vermeende rituele moord liet hij bedekken en hij gaf de kerk een nieuwe naam: „Mariä Heimsuchung”, de Maria-Visitatie-kerk.
Toch vindt nog jaarlijks op de zondag na 12 juli een besloten bedevaart plaats naar Judenstein, die wordt bijgewoond door rechtse extremisten. Mede-organisatoren waren de afgezette en in 1998 in Oostenrijk voor opruiing veroordeelde kapelaan Gottfried Melzer en Robert Prantner, theoloog en lid van Engelwerk, een katholieke groepering die zich inzet voor de verering van engelen.
Verwijzingen
- º Scherer, Die Rechtsverhältnisse der Juden in den Deutsch-Oesterreichischen Ländern, Leipzig, 1901. p. 594-596.
- º (en) Innsbruck, in: Jewish Encyclopedia, New York: Funk & Wagnalls, 1901-1906. (vertaal via: )
- º Bisschof Reinhold Stecher, Dekret zur Beendigung des Kultes des Seligen Anderle von Rinn, In: Verordnungsblatt der Diözese Innsbruck. Nr. 6, 15. Juli 1994.
- º (en) Blood accusation, Thirteenth Century, in: Jewish Encyclopedia, New York: Funk & Wagnalls, 1901-1906. (vertaal via: )
- º Wolfgang Benz, Handbuch des Antisemitismus – Ereignisse, Dekrete, Kontroversen (Band 4), Verlag Saur, 2011, p. 3
- º Melanie A. Sully, A contemporary history of Austria. Routledge, London/ New York 1990, ISBN 0-415-01928-1, p. 88, S. 104.
- º Rinn op tirol-infos.at