Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Gerard von Meijenfeldt
Gerhardus Willem (Gerard) von Meijenfeldt (Buitenzorg, Nederlands-Indië, 19 januari 1915 - Utrecht, 6 maart 1992) zat in het verzet in de Tweede Wereldoorlog, was Procureur-Generaal in Hollandia, Nieuw-Guinea, Officier van Justitie in Utrecht en Voorzitter van de Werkgroep Gevangeniswezen van het College van Advies van de Anti-Revolutionaire Partij.
Gerard was een zoon van Carl von Meijenfeldt (1886-1944), rechter in Nederlands-Indië en gemeenteraadslid in Heemstede en van Maria van Apeldoorn (1887-1965), onderwijzeres. Hij was gehuwd met zijn buurmeisje in Heemstede, Nelly Goverdina Boelhouwer (Heemstede, 9 november 1913 - Utrecht 17 april 2003). Zij hadden geen kinderen.
Gerard bracht zijn schooltijd door in Nederlands-Indië en kwam in 1933 met zijn familie in Nederland aan. Hij rondde zijn studie rechtsgeleerdheid aan de Vrije Universiteit Amsterdam af in 1938, ging aansluitend in militaire dienst in Nederlands-Indië en keerde in 1940 terug met groot verlof. Hij gaf gehoor aan de oproep van de Nederlandse regering in ballingschap om de Duitse bezetter heimelijk tegen te werken en trad in dienst van de gemeentepolitie Amsterdam. Na een incident over de Jodenvervolging dook hij in 1943 onder met behulp van de illegale groep van prof.dr. Jan Coops. Daarna deed hij zelf aan het illegale werk mee. Januari 1944 verzorgde hij onder de schuilnaam Wim de Ridder in het geheim zijn ernstig zieke vader thuis in Heemstede. Hij vermomde zich met zijn vader's bril, die hij vanwege de sterkte op het puntje van zijn neus moest zetten. Op 15 maart 1945 had Gerard als Chef-Staf Gemotoriseerde reserve K.P. Amsterdam de leiding over een transport per bakfiets van 103 overalls en 85 helmen, waarbij hij door toeval gewapend was. Doordat het afleveradres achter de Marnixstraat 202 in Amsterdam draalde met het in ontvangst nemen van de goederen ontstond vertraging. De onderscharleider der Landwacht Berend IJpelaar kwam aanlopen, trok zijn wapen en gelastte de vier mannen op een rij te gaan staan. Van een moment van onoplettendheid maakte Gerard gebruik om zijn wapen te trekken. Zij schoten gelijk op elkaar; ook twee van de anderen schoten. Gerard vluchtte met de bakfietsrijder en werd achternagezeten en beschoten, waardoor de anderen konden wegkomen. Uiteindelijk bleek IJpelaar met vier kogels te zijn neergeschoten; de Duitse Sicherheitsdienst wist de zaak niet op te lossen.
Na de bevrijding volgde rechtsherstel in functie. Gerard von Meijenfeldt werd gedetacheerd als Militair Commissaris voor Inbewaringstelling en Vrijlating van politieke delinquenten bij het parket van het Bijzonder Gerechtshof van Amsterdam. Een jaar later volgde detachering als Officier Fiscaal bij hetzelfde parket. Het volgende jaar verruilde hij de Gemeentepolitie met het Openbaar Ministerie te Alkmaar. De militaire dienst deed weer een beroep op hem en hij vertrok zomer 1948 als kapitein naar Nederlands-Indië, waar hij Auditeur-Militair bij de Krijgsraad te velde te Bandoeng (Java) werd en vervolgens Hoofd-Auditeur in Jakarta. Toen de officieren in de mess zijn neef sergeant Wim de Vries negeerden, loodste Gerard hem naar zijn aangrenzende kamer, keerde even terug naar de mess en op hun wandeling terug door de mess stond iedereen netjes op ter begroeting. In 1950 volgde Europees verlof en benoeming in de rang van reserve eerste luitenant. Tien jaar later werd hij eervol uit militaire dienst ontslagen. Hij keerde als Hoofd Parket Openbaar Ministerie terug in Alkmaar en werd daar later benoemd tot waarnemend Substituut Officier van Justitie. In 1959 werd hij benoemd tot Substituut Officier van Justitie in Utrecht.
Eind 1959 nam Gerard von Meijenfeldt de weinig begeerde functie aan van Procureur-Generaal van Nieuw-Guinea. Hij werd verondersteld vooral de Indonesische infiltratie aan te pakken, maar al na een maand bleek hij zich te storen aan de lage juridische moraal van het bevoegde gezag, vooral in verband met illegale briefcensuur. Toen hieraan geen einde kwam besloot hij - mede gelet op Amerikaanse druk om het Nederlandse gezag op te geven - naar Nederland terug te keren. De katalysator voor zijn vertrek was de affaire Gonsalves[1], een 26-jarige Controleur Eerste Klasse in de Baliemvallei op Nieuw-Guinea, een ontoegankelijk gebied met circa 60.000 Dani (een Papoeastam). Hij vermoordde en martelde Dani en verbrandde hun hutten omdat zij betrokken waren bij varkensdiefstal of onvoldoende werkten aan de landingsbaan van het vliegveld. Tegen hem liep al een bestuurlijk onderzoek, maar Gerard besloot ook een strafrechtelijk onderzoek in te stellen. Het werd hem door gouverneur Platteel, directeur Binnenlandse Zaken Boendermaker en Resident Eibrink Janssen zakelijk en persoonlijk uiterst moeilijk gemaakt. Hij kreeg steun in de rug van het Gerechtshof, dat bemoeienis van het bestuur met strafvervolging verbood, maar Gerard ging wel met tijdelijke bevriezing van zijn onderzoek akkoord. De tegenstellingen liepen verder op, zodat Gerard besloot alle processtukken alsnog naar Platteel te sturen en het strafonderzoek voort te zetten. Platteel kreeg vanuit Den Haag het advies zijn persoonlijke relatie met Gerard te verbeteren, maar in plaats daarvan eiste hij opnieuw bevriezing van het strafonderzoek; uiteindelijk zwichtte hij, maar verzocht Den Haag om Gerard direct of na afloop van het onderzoek te ontslaan. Toen Gerard daar achter kwam, schreef hij Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken Bot: "Wie als hoogste gezagsdrager het vertrouwen in justitie opzegt, stort zich zondermeer in het misdadig avontuur van een autoritair regime.".
Gerard wilde Gonsalves zelf verhoren, die voor zijn groot verlof en bruiloft in Nederland zat. Gonsalves is bij terugkeer van zijn huwelijksreis geschokt door de tegen hem ingestelde bestuurlijke en strafrechtelijk onderzoeken. Na veel tegenwerking kwam Gerard ook in Nederland aan en verhoorde Gonsalves eind november samen met de Rijksrecherche gedurende drie dagen. Gonsalves ontkende niets en verklaarde uit noodzakelijke afschrikking en soms uit noodweer te hebben gehandeld. De pers was inmiddels ook goed op de hoogte van de affaire. De katholieke pers was sterk op de hand van Gonsalves en duwde de kwestie in de hoek van de eeuwige competentiestrijd tussen bestuur en openbaar ministerie. De protestante en socialistische pers berichtten neutraal. In zijn eindoordeel concludeerde Gerard dat Gonsalves schuldig genoeg was aan strafbare feiten om er de rechter over te laten oordelen, maar dat zelfs een geringe straf de eerlijke, hardwerkende en idealistische ambtenaar onevenredig zwaar zou treffen; hij zou hem zelfs graag bij zijn parket inlijven. Gerard adviseerde tot sepot, onder voorwaarde dat er iets zou gebeuren aan de ernstige bestuurlijke aansprakelijkheid voor het op zijn post laten van deze overspannen en daardoor te gewelddadige ambtenaar.
Hoewel er enerzijds opluchting was, raakten de bestuurders danig geïrriteerd. Staatssecretaris Bot schreef aan de Tweede Kamer: “Deze gang van zaken versterkt de reeds eerder gewekte indruk, dat deze procureur-generaal in zijn brieven en rapporten, aan een gebrek aan objectiviteit tevens een gebrek paart aan zorgvuldigheid in zijn formuleringen.” In structurele zin bewerkstelligde Gerard een verbetering, omdat Boendermaker al zijn Residenten aanschreef dat alleen Nederlandse straffen toelaatbaar zijn en het toedienen van lijfstraffen het risico op strafrechtelijke vervolging inhoudt. Persoonlijk waren er vooral verliezers: Gonsalves werd tegen zijn zin naar de Vogelkop overgeplaatst, kreeg in 1962 opnieuw een onderzoek tegen zich toen hij (op Gerard's wens) naar het Openbaar Ministerie wilde overstappen en in 1994 nog eens toen hij tot Voorzitter van het College van Procureurs-Generaal zou worden benoemd, hetgeen opnieuw de landelijke pers haalde. Tegen Eibrink Jansen werden bestuurlijke maatregelen getroffen. Aan Gerard werd eervol ontslag verleend met benoeming tot Officier van Justitie in zijn laatste standplaats Utrecht tot zijn pensionering in 1980. Gerard is nimmer gerehabiliteerd, hoewel vooraanstaande juristen als de hoogleraar strafrecht prof.mr. C. Rüter er op wezen dat niet justitie of de rechter, maar de politiek Gonsalves destijds van vervolging heeft vrijgesteld. Ook werd Gerard niet meer gepromoveerd, maar daarover heeft hij zich bij niemand beklaagd.
De ambtenaren hielden er wel een rancune aan over, zoals A. Mulder, sinds 1965 secretaris-generaal op Justitie, die aan de media kwijt moest dat Gerard "niet helemaal serieus werd genomen omdat hij overal complotten zag. Hij was een niet-evenwichtige beoordelaar." Gonsalves heeft - ook 40 jaar later nog - persoonlijke grieven, maar zijn memoires staan dan ook vol grieven tegen de vele mensen waarmee hij in zijn loopbaan in aanvaring kwam. Over zijn eerste contact met Gerard schreef hij: “Het viel mij op dat Von Meyenfeldt over alles een mening had en sprak of hij een groot kenner van Nieuw-Guinea en de Papoea’s was”, ofschoon hij er aan toevoegde dit alles van zijn dienstmeisje te weten. Hoewel Gonsalves erkende dat het oordeel van Gerard in de strafzaak “niet onverdeeld ongunstig” voor hem uitviel, beschuldigde hij hem toch van machtsspelletjes, roddel en lekken naar de pers, waardoor hij niet langer te handhaven was. Dat hij zelf ook niet in de Baliem werd teruggeplaatst was volgens hem alleen uit opportuniteit overwogen. In de zeker 100 bladzijden van zijn memoires over de Baliem beschreef hij wel zijn succesvolle opbouwende werk, maar bleef de inhoud van het kritische bestuurlijke rapport achterwege en zegde hij niet te weten of het overplaatsingsbesluit van de gouverneur iets met de affaire te maken had gehad. Overigens repte hij nog wel van een ontmoeting met Gerard tijdens de Molukse treinkapingen in 1977, die van beide zijden beleefd was verlopen.
Aan het einde van zijn loopbaan in 1979 werkte Gerard von Meijenfeldt aan het zogenaamde Turkenproces. De Utrechtse advocaat Bots bracht naar buiten dat een «meester X» aan diens cliënt Kees C. - verdacht van uitlokking tot moord - strafvermindering in ruil voor informatie uit de Turkse gemeenschap zou hebben toegezegd. Bots had onmiddellijk spijt: "Ongewild wekte ik de indruk van een grove misstand. Maar daar was geen sprake van. Hij deed wel iets wat volgens mij niet kon, maar dat kwam eerder voort uit impulsiviteit. Hij kon soms wat onberekenbaar zijn, maar nooit op de louche tour. Daar was hij veel te eerlijk voor." Het kwaad was echter geschied. Hoofdofficier Van Dijken en zijn beoogde opvolger Herstel wekten de indruk dat de zaak te gecompliceerd was geworden voor Gerard en besloten dat hij tot zijn pensioen met ziekteverlof zou blijven. Hoewel Gerard zelf ontkende dat hij enige toezegging had gedaan, werd zijn als te lankmoedig ervaren optreden tegen de criminaliteit in de media aangehaald. Zijn bijnaam «mr. Sepot» was wel heel zuur in verband met de affaire Gonsalves. Velen meenden dat hij te naïef en emotioneel was voor zijn functie, maar iedereen sprak van een achtenswaardige of aimabele man.[2]
Bronnen, noten en/of referenties
|