Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Tiemen Helperi Kimm
Tiemen Helperi Kimm (Augustinusga, 27 september 1930 – Dalfsen, 16 januari 2017)[1][2] was een Nederlandse directiesecretaris[3], conservator van het Niemeyer Tabaksmuseum, directeur van Openluchtmuseum Het Hoogeland en het Noordelijk Scheepvaartmuseum.
Levensloop
Kimm was de zoon van het onderwijzersechtpaar Hindrik Helperi Kimm (1896-1971) en Sietske Jager (1896-1991[4] en studeerde na Gymnasium bèta enige jaren Nederlands recht in Groningen. Vanaf eind jaren vijftig van de vorige eeuw, toen het besef doordrong dat roken belastend voor de roker, de medemens en de omgeving was, heeft Kimm zich sterk gemaakt voor een betere omgang met tabak en roken in relatie tot gezondheid. In die tijd werd het vooral uit commerciële motieven niet gewaardeerd om kritiek te leveren op de gevaren van het roken. Voor veel van wat in de afgelopen decennia algemeen geaccepteerd is – in eerste instantie de vermelding van teer- en nicotinegehalten op pakjes sigaretten tot en met de huidige waarschuwingen en foto’s – heeft Kimm de eerste aanzet gegeven. Hij heeft zowel tijdens zijn carrière in het bedrijfsleven als in de museale wereld van Noord-Nederland veel tot stand gebracht voor het behoud en de uitbreiding van cultureel erfgoed. Dat deed hij voortvarend, soms ook op een eigenzinnige manier.
Loopbaan
In 1955 trad Kimm in dienst van het toenmalige familiebedrijf Theodorus Niemeyer N.V., waar hij gelijktijdig in opleiding ging voor een hogere bedrijfsfunctie. In 1963 werd hij secretaris van de directie en van 1966 tot 1981 was hij secretaris van de raad van bestuur en van de raad van commissarissen en aandeelhouders. Toen het in de stad Groningen gevestigde Niemeyer behoefte kreeg aan bedrijfsuitbreiding, bewerkstelligde hij een bestemmingsplanwijziging van de aangrenzende Piet Heinstraat, ondanks het feit dat de destijds verantwoordelijke wethouder (PvdA) zich er fel tegen verzette. Door nauwe samenwerking met de gemeente (burgemeester J. Tuin en wethouder Max van den Berg) en door onderhandelingen met eigenaars en bewoners gelukte het de gehele Piet Heinstraat ten behoeve van bedrijfsuitbreiding in handen te krijgen. Na aankoop en ontruiming werden de huizen aan tijdelijke bewoners overgedragen, die uit juridische overwegingen geen huur betaalden, maar een vergelijkbaar bedrag in een stichtingspot stortten, waarmee later een honderdtal jeugdwoningen werd gesubsidieerd, waarvoor een lagere huur kon worden bereikt. Dit kan een vorm van ‘legaal kraken’ in volledige harmonie tussen betrokken partijen worden genoemd. In 1969 werd op initiatief van Kimm een viering van het 150-jarig bestaan van Theodorus Niemeyer N.V. op touw gezet en werd ter gelegenheid daarvan het uit de 14de eeuw daterende ‘Gotische Huis’ in de Brugstraat in Groningen aan de gemeente Groningen geschonken. In 1981 gaf Kimm zijn baan van secretaris van de raad van bestuur op, maar bleef in dienst van Niemeyer als conservator van het Niemeyer Tabaksmuseum en directeur van het Noordelijk Scheepvaartmuseum in Groningen. In de loop der jaren ontstond evenwel wrijving tussen het museumbestuur, dat zijn directeur beschuldigde van mismanagement, en Kimm, die het bestuur desinteresse verweet en meende dat er onvoldoende financiële middelen ter beschikking werden gesteld. Eind 1989 gaf Kimm zijn functie op.[5][6]
Roken en gezondheid
Op initiatief van Kimm heeft Niemeyer een duideijke rol gespeeld in de roken- en gezondheidsproblematiek in Nederland. Hij introduceerde het zogenaamde stippenetiket: een vorm van informatieve etikettering, goedgekeurd door de Consumentenbond, ter aanduiding van de mate van teer en nicotine in sigaretten.[7][8][9][10] De rest van de Nederlandse tabakproducerende industrie nam het stippensysteem aanvankelijk niet over. Ook was Kimm de enige van deze industrie, die met dr. Meinsma (1923-2008) – directeur van het Koningin Wilhelmina Fonds, arts en leider van de ‘Actie Niet Roken’ – het debat op televisie aanging (1973) dat, aldus een commentaar in de pers, opviel doordat er zelden – ondanks uitgedeelde “rake klappen” – “op zo beschaafde toon en zo zonder dissonanten” een discussie werd gevoerd.[11][12][13]
Achtergrondinformatie
Vanaf het eind van de jaren vijfig van de vorige eeuw werden berichten, vooral uit Amerika, over de schadelijke gevolgen van roken voor de gezondheid steeds sterker. De tabaksindustrie was hiervan op de hoogte, maar wilde zich nadrukkelijk niet mengen in een discussie over gezondheidsaspecten. Daarom sloten de Nederlandse tabaksproducenten in 1965 een ‘herenakkoord’ om te voorzien in een situatie dat er een sigaret op de markt zou komen, die als ‘veilig(er) voor de gezondheid’ kon worden aangeprezen. Naar zo’n sigaret zou immers veel vraag zijn, waardoor een oneerlijke concurrentie kon ontstaan. Niemeyer produceerde al rond 1962 een sigaret met lagere teer- en nicotinegehalten: Roxy. Nadat onderzoek van de Consumentenbond uitwees dat dit merk inderdaad laag scoorde, nam de vraag naar Roxy direct snel toe. Vervolgens bracht Niemeyer in 1971 het merk Kelly Halvaret met de aanduiding ‘nicotine-arm’ op de markt. De concurrentie protesteerde met het ‘herenakkoord’ in de hand, waarop Niemeyer uit dat akkoord stapte. In een door Kimm opgesteld persbericht van november 1972 stelde Niemeyer als eerste tabaksproducent in Nederland dat roken de gezondheid schaadt: “Dat het roken van sigaretten schadelijk kan zijn, is een feit dat zo langzamerhand wel tot alle consumenten is doorgedrongen. Het is struisvogelpolitiek van de industrie daar nog langer omheen te draaien.”
Niemeyer streefde er derhalve naar de consument zo goed mogelijk te informeren over zijn producten in de veronderstelling dat louter de vermelding van teer- en nicotinegehalten in cijfers geen duidelijke informatie bood. Het stippensysteem – hoe minder stippen er op het pakje vermeld stonden, hoe lager de teer- en nicotinegehalten van het betreffende sigarettenmerk – zorgde opnieuw voor een sterke stijging van sigaretten die door Niemeyer werden geproduceerd. In 2000 evalueerde Kimm deze kwestie in een artikel in Trouw en wordt daarin als volgt geciteerd: “Ik blijf erbij, al die milligrammen op de verpakking zegt niemand iets, die stippen zijn een uitstekende methode om consumenten te informeren. Vreemd dat het ministerie er nooit aan wilde. En dom van de industrie, heel dom. Waarschijnlijk heb ik met dat stippenplan wel geholpen om in Nederland het teer- en nicotineniveau in sigaretten naar beneden te krijgen. Want toen wij met nicotine-arme sigaretten kwamen, moesten de anderen wel mee.”[14]
Museale activiteiten
Niemeyer Tabaksmuseum
Rond 1956 kocht Niemeyer een particuliere collectie tabacologica waarvoor Kimm binnen Niemeyer de verantwoordelijkheid kreeg. In 1964 werd het kleine museum dat in de fabriek in Groningen was ondergebracht, verplaatst naar het pand Amstel 57 in Amsterdam. Kimm voerde een restauratie van dit pand door, waarna het museum door burgemeester Gijs van Hall (1904-1977) werd geopend. In 1978 werd de collectie inmiddels sterk uitgebreide en verbeterde collectie ondergebracht in het ‘Gotische Huis’ in de Brugstraat in Groningen.
Museum ‘Het Hogeland’
In 1969 werd het ‘Vrouw Fransensgasthuis’ (daterend uit 1668) door Niemeyer aan de provincie Groningen geschonken en op het terrein van de Stichting Het Landbouwkundig, Oudheidkundig en Kunstminnend Museum ‘Het Hogeland’ in Warffum, in de al eerder opgerichte Oudheidkamer herbouwd. Dit geschiedde in samenwerking met de Rijksdienst voor Monumentenzorg, waarbij de totale herbouw en de complete museale inrichting door Kimm werden begeleid.
Rond 1971 werd hij voorzitter van deze stichting. Het gelukte hem de Rijksdienst voor Monumentenzorg te interesseren voor, en samen te werken in een opzet tot restauratie van een deel van de terp in het dorp en het daarbij ontwikkelen van een streek- en openluchtmuseum. Om reden van exploitatie zouden de gerestaureerde panden kunnen worden bewoond. Deze opzet werd in de periode 1971-1985 onder algehele supervisie van Kimm uitgevoerd met inbegrip van de herbouw en complete museale inrichting. Bij zijn vertrek bestond het complex uit ten minste tien gebouwen, alle in gerestaureerde staat. De Rijksdienst voor Monumentenzorg bleek zeer tevreden over de kwaliteit van de restauraties, mede vanwege de door Kimm daarvoor aangehouden ‘consolidatie’-gedachte. In een artikel in het Nieuwsblad van het Noorden vertelde Kimm dat het ‘Vrouw Fransensgasthuis’ in een erbarmelijke staat verkeerde toen het vanuit de stad Groningen werd verplaatst naar Warffum. Zo bleek een authentiek beddenschot wel tienmaal overgeschilderd te zijn. Kimm: “Dat is een van onze specialiteiten: we restaureren alles op practisch onzichtbare manier. Daar hebben we bij Monumentenzorg ook een geweldig grote naam in. Je moet niet de hele boel overhoop scheuren, afbreken en dan weer opbouwen. Het moet heel behoedzaam, consoliderend gebeuren, waardoor je het authentieke beeld behoudt.”[15]
Het Woonhuismonument
In 1977 werd de Stichting Het Woonhuismonument opgericht, die zich ten doel stelt monumentale gebouwen in de provincie Groningen – in het bijzonder woonhuizen van ‘gewone burgers’ (rijk of arm), boerderijen en fabrieken – te restaureren. Voorzitter van de stichting werd een econoom met een grote belangstelling, net als Kimm, voor monumenten: Mijnard Scheers. Door toedoen van Scheers en met behulp van zijn echtgenote Grietha financierde de stichting de restauratiekosten in de meeste gevallen middels een combinatie van de verwachte verkoopopbrengst en de te verwerven subsidies, waaronder die van de provinciale en de landelijke overheid, bijvoorbeeld in het kader van leerwerktrajecten. Anno 2018 heeft de stichting conform eigen opgave zo’n vijftig restauraties afgerond en daardoor sterk bijgedragen aan de – niet alleen in monumentaal opzicht – verfraaiing van Groningse dorpen.
Het ‘Gotische Huis’ & het Noordelijk Scheepvaartmuseum
Na de schenking door Niemeyer van het ‘Gotische Huis’ aan de gemeente Groningen werd de restauratie ter hand genomen, die in 1978 gereedkwam. De pand kreeg met goedkeuring van de gemeente een museale bestemming en het bestuur van het destijds noodlijdende Noordelijk Scheepvaartmuseum werd overgehaald zijn collectie erin onder te brengen. Door de geringe bestuurskracht en het gebrek aan museale kennis nam Kimm de realisering van het gehele project op zich en werd de collectie compleet gerestaureerd en nog verder uitgebreid. Het ‘Gothische Huis’ bleek evenwel al snel te klein, zodat het naastgelegen ‘Canterhuis’, daterend uit de tweede helft van de 15e eeuw, er bij werd verworven. Middels plaatsing op de Monumentenlijst kon na de restauratie van het ‘Canterhuis’ het gehele complex in 1982 definitief voor het publiek worden opengesteld. Het totale ontwerp was tot in details grotendeels het werk van Kimm en een zielsverwant, de vroeg overleden Diederik Perdok (1947-1980), en in 1981 werd Kimm de directeur van het museum. Tot zijn vertrek in 1989 organiseerde hij er jaarlijks een kunst- en antiekbeurs met antiquairs uit het gehele land. Tevens richtte hij regelmatig, meer dan eens de aandacht trekkende, tentoonstellingen in, onder andere een overzicht van het oeuvre van kunstschilder, aquarellist, etser en lithograaf H.W. Mesdag (1831-1915), over de walvisvaart en over de Hugenoten in Nederland. Soms tegen beter weten in spande Kimm zich in voor het behoud van voor de stad Groningen beeldbepalende en in bouwkundig opzicht belangrijke gebouwen, zoals de Martinuskerk aan het Broerplein. Tot op het allerlaatst bleef hij zich verzetten tegen de nieuwbouw van de Universiteitsbibliotheek, wat immers de afbraak van deze magistrale kerk zou betekenen.[16]
Restauraties
In 1969 betrok Kimm, die tot dan toe in de stad Groningen gewoond had, een kleine, oude bakkerij in Middelstum, die door de toenmalige eigenaar Hendrikus Mendels voor een symbolisch bedrag was afgestaan aan de gelijknamige Stichting Bakkerij Mendels. Met financiële steun van deze stichting en van anderen kon het uit 1689 daterende pand van de bakkerij in oude glorie worden hersteld met veel inbreng van de nieuwe eigenaar, waardoor er gedurende de jaren dat Kimm er woonde, regelmatig officiële ontvangsten van de provincie Groningen plaatsvonden.
In 1975 ontdekte Kimm in het buurtschap Bedum, ten noorden van de stad Groningen, aan het dijkje Ellerhuizen de bouwval van een 18e-eeuwse boerderij met de naam ‘Blauwbörgje’: een pand zonder verdieping met een hoog pannen dak dat aan de ene zijde tegen een puntgevel met vlechtingen aansluit, en aan de andere zijde met een dakschild gesloten is.
Bij de op inititatief en deels ook eigenhandig uitgevoerde restauratie werden de vensters met zesruitsschuiframen voorzien van luiken, en in het interieur balkenzolders, betimmering, tegelschouwtjes en deuren, ten dele van elders afkomstig. Het ‘Blauwbörgje’ is een van de oudste panden in het buurtschap Bedum, dat volgens kenners met respect, smaak en inzicht in de historie is gerestaureerd. Over de geschiedenis van dit monument is weinig bekend, maar het is een goed voorbeeld van een eenvoudig huisje zoals dat in de 18e eeuw op het Groningse platteland werd gebouwd. Na terugkeer in de stad Groningen begon Kimm met de restauratie van het bekende pand Oude Kijk in ’t Jatstraat 18, in de lengte langs de straat gebouwd en aldus een van de weinige ‘dwarshuizen’ die nog uit de zeventiende eeuw over waren. De aanwezige kopgevel, vermoedelijk van rond 1640, suggereert echter het tegendeel. Datering van het pand was mogelijk op basis van de ‘Stadscaerte Groeningen’ (vogelvluchtkaart van Groningen, tweede uitgave) uit 1643 van Egbert Haubois (ca. 1610-1654). Het zeventiende-eeuwse interieur bleef tot 1869 nagenoeg onaangetast, daarna werd het pand, aanvankelijk bewoond door weduwen van Waalse predikanten, totaal ‘uitgekleed’.
Tussen 1940 en 1975 fungeerde het pand als studentenhuis van de typische hospita Tetje Hemmen,[17] die er ook een tabakswinkel uitbaatte. Kimm pakte de twee jaar durende restauratie drastisch aan: zo werden de beide zeventiende-eeuwse vertrekken exact in stijl gerestaureerd door de plavuizen vloeren in ere te herstellen en de ooit verwijderde schouwen en bedsteden weer aan te brengen met originelen die elders konden worden verworven. Latere stijlelementen in het pand, zoals een jugendstil interieur in de hal, werden zoveel mogelijk hersteld.
IJzeren klok
Naast zijn intensieve bemoeienis met het bewaren van monumentale en historische panden restaureerde Kimm zelf graag antieke voorwerpen, een vaardigheid die hij zich had aangeleerd door bestudering van de literatuur en het afkijken van de kunst van vakmensen. Op het laatst restaureerde hij een hakkebord, daterend uit de eerste helft van de 17e eeuw, dat waarschijnlijk achterop een sloep was aangebracht en in verband stond met het Oostenrijks-Habsburgse bewind over de Zuidelijke Nederlanden. De top ontbrak, maar de traditionele voorstelling van het ‘Oordeel van Salomo’ werd aan de hand van oude afbeeldingen van soortgelijk scheepssier aangevuld met uit cederhout gesneden oudtestamentische verspieders en vervolgens door hem bijgeschilderd. Kimms grote belangstelling golden meubels uit de middeleeuwen en de 17e eeuw; uit diezelfde periode kocht hij op veilingen in slechte staat verkerende schilderijen, die hij onder aanwending van originele verfstoffen weer toonbaar maakte. Een bijzonder project van KImm was het ‘terugbouwen’ van een ijzeren klok uit het tweede kwart van de 17e eeuw, waarschijnlijk afkomstig uit Groningen of Noord-Duitsland (zie foto). Bij aankoop was de klok voorzien van een slingeruurwerk. Het casco verkeerde in redelijke staat, waar voor de ombouw veel gegevens uit konden worden gehaald, maar als geheel verkeerde de klok in erbarmelijke staat. Bijzonder aan de klok was het twee-assige gangwerk. Op grond van uitvoerig onderzoek naar, overigens schaarse, pendanten werden verfraaiingen toegevoegd, zoals het torentje met een caroussel, waar bij elke belslag een zinnebeeldige dame tevoorschijn komt. Uiteindelijk kon met behulp van klokkenmaker Chris Veenstra in Usquert het oorspronkelijke foliotuurwerk in ere worden hersteld.
Verzamelaar
Door zijn voorliefde voor antieke meubels en schilderijen werd Kimm een verwoed verzamelaar. Het zwaartepunt van zijn collectie vormde eveneens de 17e eeuw, die een uitgebreide verzameling zilver en glas omvatte, en voorts tegeltableaus. Vanuit zijn belangstelling voor de zeevaart verzamelde hij gebruikswerpen afkomstig uit de walvisvaart, zoals harpoenen, en met betrekking tot de zeevaart in het algemeen onder meer een zeldzaam astrolabium, een Daviskwadrant en slavenkettingen van het eiland Goedereede (Dakar). Voorts verzamelde hij middeleeuws houtsnijwerk, zoals kunstig bewerkte messcheden en pelgrimsinsignes, en uit de latere tijd Noord-Hollands slibaardewerk. Kimm interesseerde zich in het bijzonder voor ‘volkskunst’, met als Nederlands centrum: (West-)Friesland en Noord-Holland, en legde daarvan een grote collectie aan, die uiteenliep van meubels (fraai beschilderde bankjes en tafels) tot en met houtsnijkunst (schooltassen, stoven, mangelplanken) alsook typisch handwerk, zoals merklappen en knipprentkunst. Ook legde hij zich toe op het bijeenbrengen van kledingstukken en sieraden van Hindelooper oorsprong, die hij ook tentoonstelde in musea waarmee hij banden had. Voor hem representeerden deze objecten en voorwerpen een afzonderlijke cultuurstroming die onder meer gestoeld is op de emblemataliteratuur, en die volgens hem naast en tegen de officiele West-Europese stijlen heeft bestaan en gedeeltelijk nog bestaat.
Archeologie
In zijn middelbare schooltijd kwam Kimm in contact met Assien Bohmers (1912-1988) die als medewerker verbonden was aan het Biologisch-Archeologisch Instituut (B.A.I.) van de Rijksuniversiteit Groningen. Deze wakkerde Kimms belangstelling voor geschiedenis en het verzamelen van oudheden aan en samen gingen zij regelmatig op onderzoek uit, onder andere naar ‘verdronken steden’ in de Lauwerszee, waaronder Ezonstad, die werden genoemd in de vroeg-middeleeuwse kroniek van ene Ocko Scharlensis – al waren beiden ermee bekend dat het hier ging om een fictieve, geromantiseerde kroniek die aan het einde van de zestiende eeuw was vervaardigd. Ook werden vroeg-archeologische vondsten uit de wijde omgeving van het ouderlijk huis van Kimm verzameld voor de Oudheidkamer Veenklooster op Fogelsangh State. Van de meest uiteenlopende onderwerpen op (kunst)historisch gebied begon Kimm in deze periode documentatie aan te leggen: van genealogie en schilderkunst tot en met architectuur en orgels. In een wereld waar controverses gemeenlijk hoog kunnen oplopen, nam Kimm het bij de ‘zaak-Vermaning’ op voor het ten onrechte door het B.A.I. verspreide gerucht van betrokkenheid van Bohmers. Een gelijkgestemde vriend was de Friese amateur-archeoloog Jan Zijlstra (1941- 2018), deelgenoot in de verwikkelingen met het Fries Museum rond de ‘Vikingschat van Winsum’, met wie hij zijn hartstocht voor de vroege Friese geschiedenis kon delen.
Boek Onder Roma, Ravenna en Roskilde (2008)
Rond 1998 begon Kimm te werken aan een publicatie over een uitgebreid en breed opgevat onderwerp: het bewijzen dat er een samenhang bestaat tussen de historiografie, de ontwikkeling van de talen van, en de archeologische vondsten in Noordwest-Europa van de Romeinse tijd en de eerste eeuwen daarna. Kimm, die zich een half leven lang met deze materie heeft beziggehouden, kon zich niet verenigen met geijkte visies binnen de geesteswetenschappen, noch met beschikbare vertalingen van velerlei klassieke teksten en de daarop gebaseerde conclusies. In wezen ging het hem om een andere manier van geschiedschrijving: meer en duidelijker stellingname op basis van bronteksten om tot meer waarheid te komen. Dit streven noodzaakte hem tot een uiterst nauwkeurige filologische benadering van bronteksten, waarvoor hij altijd te rade kon gaan bij ter zake deskundige geestverwanten. Het boek kent qua belangrijkste onderwerpen een indeling in drie groepen. 1. Voorgeschiedenis van de verovering door Julius Caesar (100-44 v.Chr.) en keizer Augustus (63 v.Chr.-14) van het huidige Noordwest-Europa, in het bijzonder onderzoek naar de destijds aldaar wonende volken. 2. Systematische voorbereidingen voor de verovering, de eigenlijke verovering en de mathematische inrichting onder keizer Augustus en zijn vriend Marcus Vipsanius Agrippa (ca. 64 v.Chr.-12), gevolgd door de gang van zaken en het deficit onder de Romeinse keizers in de periode 12 v.Chr. tot 406. 3. Periode onder de ‘god-koningen’ van de Gothonen en het ontstaan van de eerste nationaalstaten. In 20 hoofdstukken komt de periode vanaf 58 v.Chr., die Julius Caesar in zijn De bello Gallico beschrijft, tot 1122, het Concordaat van Worms, aan de orde, voor de beschrijving waarvan een groot corpus van teksten in klassiek-Latijn en middeleeuws-Latijn behandeld en in vertaling gegeven wordt. Binnen dit corpus is Tacitus’ Germania (geschreven in 98) van groot belang. Als geboortige Fries besteedt Kimm in zeven hoofdstukken, die tezamen ongeveer de helft van zijn boek beslaan, veel aandacht aan de geschiedenis van Noordwest-Europa – een gebied dat thans min of meer Scandinavië, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Nederland en het noordwestelijke deel van Duitsland omvat. De zogenoemde god-koningen van Geatas, die heersten over Scandinavië en Oost-Europa, bestuurden vanaf circa 400 tot in de regeringstijd (768-814) van Karel de Grote ook West-Europa. Van invloed hierop zijn de herhaalde pogingen van het Oost-Romeinse Rijk (Byzantium) om gebieden van het dan al verzwakte West-Romeinse Rijk in handen te krijgen. Kimm schenkt veel aandacht aan de geschiedenis van Frisia, Chaucia en Germania Inferior, dat later het ‘koninkrijk Frisia’ wordt genoemd. In chronologische volgorde bespreekt hij 15 heersers in de periode 405, als Godwulf aan de macht komt, tot circa 780, het vermoedelijke sterfjaar van Radboud II (tijdens wiens regering Bonifatius in 754 in Dokkum werd vermoord). Een deel van het koninkrijk Frisia (Occidentalis) was toen al in handen van de Franken onder Karel de Grote, in 785 gevolgd door het andere deel (Orientalis). Daarmee kwam er een definitief einde aan het koninkrijk Frisia. Voor zijn onderzoek verdiepte Kimm zich ook grondig in het vroegmiddeleeuwse verhalende heldendicht Beowulf (genoemd naar de hoofdpersoon) dat rond 700 in Angelsaksische stafrijmen is opgeschreven en zich in de periode vóór 600 voornamelijk afspeelt in het huidige Scandinavië, en in het middeleeuwse heldenepos Nibelungenlied, waarvan de overgeleverde tekst uit het begin van de 13e eeuw dateert, maar dat een veel oudere geschiedenis beschrijft. Voor de methodologie van zijn boek is van belang dat Kimm vaststelt dat foutieve vertalingen van Tacitus’ Germania en van andere teksten, alsmede verkeerde interpretaties van enkele bronnen door Tacitus zelf, tot misverstanden aanleiding hebben gegeven. Door nauwgezet eigen vertalingen van belangrijke historische bronteksten te maken – van onder anderen Dio Cassius (ca. 155-235) en Procopius (ca. 500-ca. 554) –, ontstonden nieuwe interpretaties. Er worden geen nieuwe theorieën opgesteld, maar op basis van tekstanalyse wel andere conclusies getrokken. Het boek, dat in 2008 in een oplage van 250 exemplaren in eigen beheer werd uitgegeven, is in de meeste universiteitsbibliotheken in Nederland te raadplegen.[18]
Bronvermelding
Bronnen, noten en/of referenties:
Voor dit artikel is gebruikgemaakt van nieuws- en opiniërende artikelen in het Nieuwsblad van het Noorden (11.10.1969, 26.9.1973, 24.11.1973, 16.8.1975, 24.3.1982, 23.4.1983, 17.8.1988), Trouw (1.8.2000), Vrij Nederland (3.2.1973, 10.4.1976) en Viva (9.12.1977), van tv-uitzendingen van Hier en Nu (25.9.1973), Nova (4.8.2000) en Andere Tijden (2001), en voorts van mondelinge informatie van de familie van Tiemen Helperi Kimm.
- º Nieuwsblad van het Noorden, 29-09-1930
- º Mensenlinq, Dagblad van het Noorden
- º Leeuwarder courant 3 mei 1969
- º Huwelijksregister Grootegast 1922
- º Nieuwsblad van het Noorden, 12.4.1989, N.N., Chaos Scheepvaartmuseum door wanbeleid bestuur
- º Nieuwsblad van het Noorden, 28.9.1989, N.N., Directeur verlaat Scheepvaartsmuseum
- º https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011236702:mpeg21:a0174 De Tijd, 25.9.1973, Economie, N.N., Stippencode geeft het gehalte van teer en nicotine aan. Niemeyer start met informatief etiket]
- º Trouw, 25.9.1973, N.N., Niemeyer zet nicotinegehalte op produkten
- º Nieuwsblad van het Noorden, 26.9.1973, N.N., Minder stippen, minder schade
- º de Volkskrant, 27.9.1973, N.N., Stippen
- º Nieuwsblad van het Noorden, 26.9.1973, N.N., Kastje Kijken
- º De Tijd, 26.9.1973, Herman Hofhuizen, Gezien, Een hartelijke poging
- º Trouw, 26.9.1973, Ton Hydra, China
- º Trouw, 1.8.2000, Joop Bouma, Niemeyer liep voor de muziek uit
- º Nieuwsblad van het Noorden, 23.4.1983, Henk J. Meijer, Ware schoonheid in Kleine Kamertjes. Openlucht Museum Het hoogeland
- º https://www.dekrantvantoen.nl/vw/article.do?v2=true&id=NVHN-19820324-AE0011001&vw=org&lm=stad%2Cstrek%2CNVHN%2C0 Nieuwsblad van het Noorden, 24.3.1982, N.N., Verwijderen van ramen aangevochten]
- º Over deze destijds spraakmakende vrouw is helaas geen nadere informatie gevonden.
- º T. Helperi Kimm: Onder Roma, Ravenna en Roskilde. De resultaten van een onconventioneel onderzoek in de authentieke bronnen naar de ordening en de geschiedenis van Noordwest-Europa, Amsterdam: UBE F&N Eigen Beheer, 2008 – ISBN 978907867353 8 – gebonden met stofomslag, 608 pagina’s.