Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Julius Barmat

Uit Wikisage
Versie door Lidewij (overleg | bijdragen) op 7 jan 2012 om 12:14 (http://nl.wikipedia.org/w/index.php?title=Julius_Barmat&oldid=28626668 Eerste bijdrage van Gebruiker:KeesKnoest)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Julius Barmat

Judko (Julius) Barmat (Umanj (Oekraïne,150 km ten zuiden van Kiev), 18 december 1889 – Brussel, 8 januari 1938)) was een in Nederland woonachtige ondernemer van Joodse afkomst die in 1924 bij een groot corruptieschandaal betrokken raakte, dat tot het grootste proces uit de Duitse geschiedenis leidde. Verder was hij betrokken bij corruptieschandalen rond de Belgische regering. Hij had nauwe contacten met Nederlandse inlichtingendiensten en was een prominent figuur binnen de sociaal-democratie. Volgens sommigen hebben de Duitse affaires geleid tot de machtsovername door Hitler.

Julius was zoon van een rabbijn en groeide met zijn broers Solomon, Herschel (die zich later Henri noemde), Isaak en David op in het Poolse Lodz, waar hij een technische school doorliep. In 1906 kwam hij op goed geluk naar Rotterdam. Hij was ziekelijk en koud en werd door de Joodse familie De Winter voor een paar maanden in huis opgenomen, waar hij herstelde. In 1908 kwam hij te werken bij het Rotterdamse bedrijf Winterling & Co, dat handelde in Russische staatsloten; een soort van premieobligaties. De eigenaren werden in Duitsland gearresteerd vanwege het vervalsen van Russische staatsloten en vervolgens op borgtocht vrijgelaten. Ze kwamen naar Nederland, maar vluchtten weer naar Duitsland toen er een politieonderzoek werd ingesteld. Eerst werd een veertienjarige jongen als zetbaas aangesteld en vervolgens verkocht aan de uit Duitsland afkomstige Adolf Bohlander die het bedrijf omdoopte in Barmat & Co. Via de Russische consul kwamen bij de politie klachten binnen vanuit tsaristisch Rusland dat het bedrijf veel geld in Rusland ophaalde met de verkoop van loten, maar dat er nooit werd uitbetaald. Naast deze activiteit was hij ook tolk-vertaler; hij sprak verschillende talen: Pools, Oekraïens, Russisch, Duits, Jiddisch.

Op 2 februari 1908 huwde Julius de dochter Rosa van zijn weldoener, scheidde van haar op 1 september en kort daarop huwde hij haar opnieuw. Op 1 juni werd hun enige kind geboren. Julius’ broer Henri trouwde in 1921 met een zuster van Rosa.

Julius begon een levensmiddelenhandel, waarmee hij veel geld verdiende; verhuisde zijn bedrijf naar Amsterdam en richtte in 1913 de Holland-Balkan Handelsvereeniging op met diverse vestigingen op de Balkan. Tegelijkertijd was hij leraar talen aan een Berlitz-school. Julius werd samen met zijn zakenpartner Czopp veroordeeld; daarnaast werden er door twee bedrijven aanklachten tegen hem ingediend wegens oplichting. Een aanvraag tot naturalisatie werd afgewezen. Julius was vanwege de sterk antisemitische politiek van tsaristisch Rusland fel anti-Russisch; desondanks hield hij zich bezig met de bevordering van de handel op Rusland.

Aan het begin van de Eerste Wereldoorlog vestigde hij zich samen met drie broers opnieuw in Lodz, terwijl zijn bedrijven in Nederland gewoon doorliepen. In Lodz hielden zij zich bezig met zwarte handel in voedsel, wat vanwege de voedselschaarste veel geld opleverde. Toen de politie dreigde in te grijpen, vluchtten zij naar Nederland. Zij hielden zich vervolgens bezig met handel op Duitsland, waarmee de Britse zeeblokkade van Duitsland omzeild werd. In 1916 voegden de broers hun respectieve bedrijven samen in de Amsterdamsche Export en Import Maatschappij (Amexima). Kort daarop zette de Britse regering het bedrijf op een zwarte lijst vanwege zijn leveringen aan Duitsland. Hij kreeg een contract voor levering van tabak aan Zweden en liet die maken van rabarberbladeren. Toen dit uitkwam ontsnapte Julius aan een veroordeling, omdat hij had geleverd volgens ‘monster’.

Julius hield zich ook bezig met hulp aan Russische geïnterneerden in Bergen, meest zeelieden die vanwege de oorlog niet terug naar Rusland konden en politieke vluchtelingen. Op deze manier kwam hij in contact met socialistische en communistische kringen.

Waarschijnlijk werden deze antitsaristische contacten bevorderd door de Duitse zaakgelastigde Adolf Maltzahn, die tevens voor de Duitse spionage actief was. Na de Russische revolutie noemde Julius zich de officieuze vertegenwoordiger van het communistisch regime; in Nederland stond Julius in contact met de communistische voormannen Willem van Ravesteyn en David Wijnkoop. Julius bemiddelde bij de overdracht van 400.000 roebel van de Russische regering aan de Communistische Partij Holland. De dubbelspion Jacob Eskens die voor zowel Nederland als Duitsland werkte, tipte de coördinator Karel Broekhoff van de Nederlandse inlichtingendiensten, waarna deze een telegram van Karl Radek, die in Berlijn over de vredesvoorwaarden onderhandelde, aan Wijnkoop wist te onderscheppen. Het lijkt er op dat het geld nooit is aangekomen, mogelijk werd het onderschept. Verder stond Julius in schriftelijk contact met de volkscommissaris (minister) van Buitenlandse Zaken Leon Trotski.

In 1918 brak Julius met de communisten. Het heeft er alle schijn van dat hij toen activiteiten voor Broekhoff ging verrichten. Julius ging nauwe betrekkingen met Broekhoff onderhouden: Broekhoff ging wonen in een pand waar Julius de eigenaar van was en toen Julius enige jaren later in Berlijn woonde kwam Broekhoff er tot en met 1924 regelmatig logeren en participeerde in wilde feesten die er werden gegeven. Broekhoff was homoseksueel en het heeft er alle schijn van dat het nauwe contact met Julius ook van die aard was. Julius liep over naar de socialisten en gaf grote sommen geld voor de Nederlandse en Belgische bladen Voorwaarts en het Duitse blad Vowärts. Julius was tot dan toe nooit genereus met geld geweest; het lijkt op een operatie van de Centrale Inlichtingendienst om door verbeterde socialistische propaganda de communisten de wind uit de zeilen te nemen.

Julius raakte nauw bevriend met Pieter Jelles Troelstra. Deze socialistische voorman introduceerde Julius bij de liberale ministers Loudon en Posthuma. Het was de bedoeling dat Julius een groot graancontract met de Oekraïne zou afsluiten; het oogmerk van Troelstra was een graantje mee te pikken om zijn verkiezingskas te spekken. Maar het contract ging niet door.

Via zijn socialistische netwerk kreeg Julius persoonlijke contacten met de socialistische politici als de Belg Camille Huysmans (later minister-president van België), de extreemlinkse Tsjechische partijleider Vilem Brodecký, de Britse premier Ramsay MacDonald, de Duitse Reichspresident Friedrich Ebert, diverse Duitse ministers van de SPD en de Deutsche Zentrumspartei en Tsjechische ministers. De socialistische Tweede Internationale vestigde zijn bureau in de woning van Julius aan het Oosterpark 77-78, waar de Belgische secretaris Camille Huysmans ook kwam te wonen. Vanwege dat bureau kwamen de Duitse Reichspresident Friedrich Ebert, de Duitse Reichskanzler Gustav Bauer en diverse Duitse ministers regelmatig bij Julius over de vloer. Julius fêteerde al deze lieden, betaalde hun hotelrekeningen en gaf ze zogenaamde ‘Liebesgaben’. In 1923 betaalde Julius zelfs een wekenlange hotelrekening in Zandvoort van Philipp Scheidemann, die in 1918 nog minister-president was. Bauer kreeg een commissariaat binnen het Amexima-concern en de zoon van Ebert kreeg een baan binnen dat bedrijf.

De activiteiten van Julius trokken de aandacht van de Amsterdamse politie. Mogelijk wilde Broekhoff er op die manier achter komen of Julius voor zijn inlichtingenwerk betrouwbaar was. De hoofdcommissaris liet een onderzoek in de boeken van het bedrijf doen, waar Julius volledig aan meewerkte. Er bleek dat Julius via de Duitse regering een bankkrediet van 600 miljoen Mark (vergelijkbaar met 3 miljard Euro nu) van de Staatsbank had gekregen tegen een betrekkelijk lage rente van 1½%. Daardoor was Julius in staat allerlei handelscontracten voor voedsel en legerbenodigdheden met de Duitse regering af te sluiten, waarbij hij krediet kon verlenen. Hij bracht daarbij een hogere rente in rekening (5%) en kon bovendien een 10-20% hogere prijs dan de concurrentie bedingen. Toen enige jaren later de hyperinflatie in Duitsland toesloeg, kon Julius grote winsten maken, omdat hij schulden met inmiddels waardeloos geworden geld kon aflossen.

In 1920 vestigde Julius zich in Berlijn. Hij onderhield via de Nederlandse en Duitse sociaaldemocratische partij goede contacten met regeringskringen van de sociaaldemocratische regering en via mensen uit die hij uit de inlichtingendienst kende, zoals Maltzahn, die staatssecretaris van Buitenlandse Zaken was geworden. Hij kreeg zo voorinformatie over allerlei regeringsbesluiten die invloed hadden op beurskoersen. Het Amexima-concern groeide als kool en telde binnen enkele jaar 60 bedrijven: handelsondernemingen, staalbedrijven, banken, scheepvaartondernemingen. Het gigantische concern was gebaseerd op kredieten, waarbij verschillende onderdelen circulair in onderpand voor andere bedrijfsonderdelen werden gegeven, zodat er eigenlijk geen onderpand was. Ondanks al deze kredieten was Julius een van de rijkste mensen van Europa geworden.

Na op verschillende adressen in Berlijn gewoond te hebben, kocht Julius een luxueuze villa op het eiland Schwanenwerder in de Kleinen Wannsee. Op dat eiland woonden vele zeer rijke zakenmensen, die veelal van Joods Oekraïense afkomst waren. In de volksmond heette het eiland de Judenrepublik en door de antisemitische Joseph Goebbels werd het ‘Schweinenwerder’ genoemd. Ook hier kwam Broekhoff logeren. De wilde feesten waren tevens zakelijke contactpunten tussen de Oekraïense handelaren. Het was een wereld waarin veel corruptieaffaires en fraude speelde. De villa van Julius zou in 1935 via afpersing van een nieuwe Joodse eigenaar in handen van Joseph Goebbels komen.

Eind 1924 werd Iwan Kutisker gearresteerd wegens omkoop en zwendelpraktijken. Julius had veel zakelijke contacten met Kutisker, ze bezaten samen o.a. een veerdienst tussen Hamburg en Helgoland. De volgende die gearresteerd werd was Julius. Daarvoor was een politiemacht van 300 man opgetrommeld. Ook Julius’ broers Henri en David en zijn veertienjarige zoon werden gearresteerd. Kort daarop vonden nog meer arrestatieacties plaats tegen vijf broers Sklarz, de broeds Ciprut, de broers Leo, Max en Willy Sklarek, de broers Alfred en Fritz Rotter, Michael Holzmann, Ludwig Katzenellenbogen en Israel Helphand (beter bekend als Alexander Parvus die de legendarische reis in 1917 van Lenin naar Rusland financierde). De meesten waren Joden van Oost-Europese afkomst. Bij de diverse politieonderzoeken kwamen uitgebreide omkooppraktijken in Duitse regeringskringen aan het licht. Reichspresident Ebert werd ook beschuldigd en kwam in grote politieke moeilijkheden. Hij overleed echter plotseling, zodat de meeste beschuldigingen niet meer onderzocht werden. Reichskanzler Bauer moest aftreden omdat hij honderdduizenden mark (voor de hyperinflatie) van Julius als geschenk had aangenomen. Reichspostminister Anton Höfle werd ook gearresteerd.

Als gevolg van de arrestatie van Julius droogden de kredieten op. Er ontstond een kredietcrisis en vele onderdelen van het Amexima-concern gingen failliet. Het concern moest ontmanteld worden. Julius had het Nederlandse blad Voorwaarts niet alleen met giften, maar ook met een overgewaardeerde hypotheek en aankoop van preferente aandelen gefinancierd. Op deze manier kon een greep op de inhoud worden gehouden, iets wat van redactionele zijde ontkend werd. De leningen werden tegen een klein bedragje aan Voorwaarts terugverkocht, wat een indirecte subsidie was door Julius die in grote financiële moeilijkheden verkeerde. De terugverkoop moest heimelijk gebeuren, omdat het niet bij de communisten bekend mocht worden, die anders veel publicitaire winst konden maken door in hun blad De Tribune uit te weiden over de financiële relatie tussen de sociaal-democraten en de in die tijd door de kranten in heel Europa als grootste zwendelaar aller tijden bestempelde en tevens schatrijke kapitalist Julius.

In de loop van 1925 werden de diverse arrestanten verhoord. Sommige verhoren vonden publiekelijk in een rechtszaal plaats. Ook Julius werd publiekelijk verhoord; hij was daarbij vrolijk en humorvol. Enkele weken later was hij doodziek en moest voor verhoor op een brancard naar de rechtszaal gebracht worden. In de rechtszaal riep Julius dat hij in de gevangenis vergiftigd werd. Ook Julius broer Henri, Kutisker en Höfle waren ernstig ziek en leden aan dezelfde symptomen. Er kwam uit dat gevangenen gedrogeerd werden met grote doses van het slaapmiddel pantopon, maar het is niet uitgesloten dat het de toediening van een ander vergif moest maskeren. Julius en Henri herstelden, maar Reichspostminister Anton Höfle overleed en enkele maanden later overleed de inmiddels krankzinnig geworden Kutisker. Behalve deze waren er binnen de kring van betrokkenen bij het schandaal rond het Amexima-concern nog een paar sterfgevallen, die als zelfmoord of natuurlijk gekwalificeerd werden. Het aantal sterfgevallen was echter zo hoog dat het statistisch erg onwaarschijnlijk is, dat ze alle natuurlijk waren. In combinatie met dit gegeven wordt ook de dood van Reichspresident Ebert verdacht. Hij had een blindedarmontsteking opgelopen, maar weigerde zich te laten opereren; hij wilde doorwerken (volgens anderen zich zijn verweer tegen corruptiebeschuldigingen voorbereiden). Toen de ziekte onhoudbaar werd, liet hij zich toch opereren en na afloop verklaarde de chirurg dat de operatie geslaagd was. Twee dagen later verslechterde de situatie van Ebert opeens drastisch en hij overleed. De autoriteiten wantrouwden de situatie en bevalen een autopsie. Na de autopsie werd als doodsverklaring een niet eerder geconstateerde ileus (darmverlamming) gegeven; deze kwaal kan van de operatie afkomstig zijn, maar kan niet binnen twee dagen tot de dood leiden (wel na enkele weken).

De nationaal-socialisten organiseerden een felle antisemitische campagne naar aanleiding van corruptieschandalen. De nationaalsocialistische pers werd onrechtmatig door de onderzoekrechters van informatie voorzien.

Er volgden een reeks van rechtszaken. De zaak tegen Julius is nog steeds de grootste uit de Duitse justitiële geschiedenis. Er bleek dat Julius onder valse voorwendsels met ongedekte wissels zeventig miljoen Reichsmark had geleend tegen 18-24% rente, die hij onrechtmatig tegen 126% uitleende. De staat was voor 30 miljoen goudmark benadeeld. Ook had Julius de sociaaldemocratische verkiezingskas met 20.000 mark gepekt. Er werd vijf jaar gevangenisstraf en 400.000 mark boete tegen Julius geëist. Na een rechtszaak van meer dan een jaar en meer dan 200 getuigen telde het vonnis in 1928 meer dan 1500 bladzijden. Julius werd uiteindelijk veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf wegen het omkopen van de douaneambtenaar Bruno Stachel met een opblaasbaar popje voor zijn zoontje. Kennelijk kon de rest niet bewezen of had Julius op de rand van de wet gebalanceerd. Wel werden de bezittingen van Julius in Duitsland in beslag genomen. De Nederlandse bezittingen bleven buiten bereik van de Duitse autoriteiten. Waarschijnlijk zat een flink deel van het vermogen van Julius in Nederland, want hij had via zijn broer Henri al in 1923 een apart bedrijf buiten het Amexima-concern om in Nederland laten oprichten, waarvan Henri formeel eigenaar was. Henri werd in hetzelfde proces tot drie maanden veroordeeld. Zowel Julius en Henri als de officier van Justitie gingen in beroep. Daardoor konden Julius en Henri Duitsland niet verlaten. Een paar maanden later trokken alle partijen hun beroep in; voor de broers gold dat ze weinig te winnen hadden aangezien ze hun straf al ruimschoots uitgezeten hadden: een eventuele verkorting van de straf of vrijspraak zou hooguit tot een schadevergoeding kunnen leiden die in beslag zou worden genomen. Julius en Henri werden Duitsland uitgewezen en werden in Nederland juichend verwelkomd door prominente leden van de SDAP. De vrouw van Julius bleef echter tot in 1933 in Berlijn wonen; ze onderhield een intensieve correspondentie met Troelstra, die er ook op bezoek kwam.

In Duitsland werd door de nationaal-socialisten de antisemitische campagne sterk opgevoerd. Vanwege de schandalen die in de rechtszaken aan het licht kwamen, sloeg de propaganda aan. In al die schandalen kwamen de meeste van de volgende componenten voor: omkoping, fraude, snel verworven enorme rijkdom, wilde feesten, connecties met de sociaaldemocratische partij, connecties met leden van de regering, tijdens de Eerste Wereldoorlog werken voor de Duitse inlichtingendiensten en contacten met de bolsjewieken in de Sovjet-Unie. En het betrof voornamelijk Oost-Europese Joden. De sociaaldemocratische regering werd verweten dat ze permanente verblijfsvergunningen hadden gegeven aan 25 verwanten van Julius. In de antisemitische film Der ewige Jude werd een aantal hoofdverdachten uit de processen, waarbij Julius, verbeeld. Tijdens de verkiezingscampagne in 1932 stond er op verkiezingsaffiches van de NSDAP: ‘Immer wieder prophezeite Hitler, Dass die Erfüllungspolitik, die Misswirtschaft des Barmat- und Sklarek-Systems, der Steuer-Bolschewismus einst zum furchtbaren Zusammenbruch führen müsse.’ Op 12 juni 1934 blikte De Telegraaf terug op de verkiezingsoverwinning van Hitler en schreef vol leedvermaak: ‘Barmat is het ongeluk der Duitsche joden geweest, want zijn naam was de strijdkreet, die Hitler tot de overwinning bracht.’ En ook andere Nederlandse kranten hadden een antisemitische ondertoon; zo schreef de Nieuwe Rotterdamsche Courant op 9 januari 1925: ‘Barmat heeft voor een Israëliet een zeer goed uiterlijk.’ De Telegraaf weidde veel aandacht aan Julius en kwam met niet volledig correcte citaten uit de rechtszaak, waarna een proces wegens smaad volgde dat Julius won en een schadevergoeding kreeg. In reactie daarop plaatste De Telegraaf wederom een groot artikel over Julius, waarbij een Franse krant geciteerd werd; om te vermijden dat er weer een aanklacht wegens fout citeren kwam, was de halve bladzijde in het Frans geschreven, een taal die de meeste lezers niet beheersten.

In Frankrijk speelde in 1933-34 een soortgelijk fraudeschandaal met 235 miljoen Franc rond Serge Stavisky. Volgens de Franse pers was Stavisky een neef van Julius en de boekhouder van Stavisky beweerde dat Barmat adviseur in bankzaken was geweest en betrekkingen met de Franse veiligheidsdienst onderhield. De Franse oud-ministerpresident André Tardieu noemde later voor een enquêtecommissie Julius een ‘spion-flessentrekker’. Toen een grote zwaarbewapende politiemacht op 7 januari 1934 een inval in zijn chalet bij Chamonix deed werd Stavisky onder geheimzinnige omstandigheden dood gevonden. Volgens een Franse krant had Stavisky ‘zelfmoord’ gepleegd door ‘zichzelf van drie meter afstand met een geweer dood te schieten’. Stavisky en Julius hadden op een gegeven moment dezelfde advocaat.

Na zijn terugkeer uit Duitsland gingen Julius en Henri beurtelings in Nederland en België wonen. De broers richtten in Nederland en België bedrijven op en kochten legen NV’s op. In België onstonden affaires rond de steenkolenmijn Flora, waarbij als onderpand gegeven schilderijen (mogelijk vervalsingen) verdwenen waren, en de bank Goldzieher en Penso via welke hij met ongedekte wissels 36,1 miljoen goudfrank aan de Kredietbank onttrokken had. Henri werd in Zwitserland beschuldigd van oplichting van de Kantonale Bank Appenzell; toen Zwitserland uitlevering vroeg betaalde Julius de schade vanuit Goldzieher en Penso. In januari 1933 wees België beide broers uit en ze vestigden zich in Nederland. Ze kregen een zogenaamde Nansenpas voor stateloze vluchtelingen; op de pas stond dat ze na het verlaten van Nederland niet meer terug mochten keren, maar Julius kon rustig meerdere keren naar Brussel reizen en terugkeren. Na een paar maanden vroeg België uitlevering van Julius en ook Litouwen wilde Julius horen in verband met een zwendelzaak rond de bouw van een handelsvloot en de aanleg van een trambaan. In mei 1933 wees Nederland de broers uit; Henri vertrok naar Oostenrijk en verkreeg snel de Oostenrijkse nationaliteit, maar Julius vocht het bevel aan en minister Jan Donner trok het op het laatste moment in. Ook België trok het uitwijzingsbevel in. In een rapport van de Vreemdelingendienst uit 1937 werd gemeld dat Julius er zich op beriep bevriend te zijn met Broekhoff en de voormalige Haagse hoofdcommissaris Van ’t Sant die beiden nauw bij de Centrale Inlichtingendienst betrokken waren. Toen Julius een visum voor Italië aanvroeg antwoordde de Amsterdamse commissaris Van IJsendijk dat er niets nadeligs over Julius bekend was.

In 1937 startte in België een rechtszaak tegen Julius vanwege frauduleuze bankroeten van de Noorderbank en Glodzieher en Penso, maar Julius bleef uit vrees gearresteerd te worden weg. Er bleek dat Julius zijn zaken geregeld had via de Belgische president van de Nationale Bank Paul van Zeeland, die ondertussen minister-president was geworden. Er waren rapporten van de Belgische Veiligheidsdient over Julius , maar die mochten niet openbaar gemaakt worden. Tern tijde van de rechtszaak pleegde de voormalige directeur van Goldzieher en Penso generaal Etienne zelfmoord. Tijdens de rechtszaak werden de transacties toegeschreven aan de in 1934 overleden directeur van de Noorderbank René Timont. België vroeg opnieuw uitlevering van Julius aan. De Duitse overheid vroeg om nadere informatie, wat doet vermoeden dat Julius zijn bescherming van Broekhoff had verloren; Broekhoff was inmiddels nauw bevriend geraakt met het hoofd van de Duitse Gestapo Heinrich Müller. De bij de schandalen betrokken directeur van de Belgische Nationale Bank Louis Franck overleed op zijn laatste werkdag 31 december aan een hartaanval; deze dood is in het kader van alle doden die ook weer in deze affaire vielen ook verdacht en er werd dan ook beweerd dat het zelfmoord was. Ook het bij de affaires betrokken Brusselse gemeenteraadslid Armand Anspach-Puissant kwam om het leven.

Op 30 december 1937 werd Julius toch aan België uitgeleverd. Hij ging gezond de grens over, werd in Antwerpen ziek, maar kon volgens de begeleidende rechercheurs best doorreizen naar de St. Gilles-gevangenis in Brussel. Daar verergerde zijn toestand; de symptomen leken sterk op die tijdens zijn verblijf in de Berlijnse gevangenis. Hij overleed op 8 januari in de armen van zijn vrouw. Ook de dagbladen wantrouwden deze dood in combinatie met alle andere doden die in de affaires gevallen waren; de Leeuwarder Courant schreef cynisch: ‘En nu is het de beurt aan Barmat zelf.’ De autoriteiten bevalen autopsie en lieten organen verwijderen om naar eventuele vergiften te zoeken. Er werd officieel niets gevonden. Julius werd in Amsterdam begraven.

Henri werd bij verstek tot vijf jaar veroordeeld, wat na hoger beroep tot vier jaar werd verminderd. België vroeg aan Oostenrijk uitlevering van Henri, maar die was ondertussen naar Polen gevlucht en had alweer de Poolse nationaliteit verkregen, waardoor hij niet uitgeleverd kon worden.

De zoon van Julius kwam tijdens de oorlog voor de Joodse Raad te werken. Zowel de zoon als de vrouw van Julius overleefden de oorlog ondanks een verblijf in Theresienstadt.

Na de oorlog, en nu nog steeds, werd Julius het mikpunt van antisemitische propaganda door neonazi’s.

Referenties

  • "Vuile oorlog in Den Haag", door Rudi Harthoorn. Uitgeverij Van Gruting, 2011.
  • De uitgeverij Van Gruting heeft de meeste informatie over Julius Barmat zonder instemming van de auteur uit het boek verwijderd; het deel van de tekst waar hier gebruik van wordt gemaakt kan ingezien worden bij het Haags Gemeentearchief.