Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Artikel 23 van de Nederlandse Grondwet
Artikel 23 van de Nederlandse Grondwet regelt onderwijs in Nederland. Het behoort tot Hoofdstuk 1: Grondrechten van de Nederlandse grondwet.
Artikel 23 is regelmatig onderwerp van debat. Het meest controversiële is lid 7, dat de financiële gelijkstelling van openbaar onderwijs en bijzonder onderwijs bepaalt.[1]
Tekst
- Het onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der regering.
- Het geven van onderwijs is vrij, behoudens het toezicht van de overheid en, voor wat bij de wet aangewezen vormen van onderwijs betreft, het onderzoek naar de bekwaamheid en de zedelijkheid van hen die onderwijs geven, een en ander bij de wet te regelen.
- Het openbaar onderwijs wordt, met eerbiediging van ieders godsdienst of levensovertuiging, bij de wet geregeld.
- In elke gemeente wordt van overheidswege voldoende openbaar algemeen vormend lager onderwijs gegeven in een genoegzaam aantal openbare scholen. Volgens bij de wet te stellen regels kan afwijking van deze bepaling worden toegelaten, mits tot het ontvangen van zodanig onderwijs gelegenheid wordt gegeven, al dan niet in een openbare school.
- De eisen van deugdelijkheid, aan het geheel of ten dele uit de openbare kas te bekostigen onderwijs te stellen, worden bij de wet geregeld, met inachtneming, voor zover het bijzonder onderwijs betreft, van de vrijheid van richting.
- Deze eisen worden voor het algemeen vormend lager onderwijs zodanig geregeld, dat de deugdelijkheid van het geheel uit de openbare kas bekostigd bijzonder onderwijs en van het openbaar onderwijs even afdoende wordt gewaarborgd. Bij die regeling wordt met name de vrijheid van het bijzonder onderwijs betreffende de keuze der leermiddelen en de aanstelling der onderwijzers geëerbiedigd.
- Het bijzonder algemeen vormend lager onderwijs, dat aan de bij de wet te stellen voorwaarden voldoet, wordt naar dezelfde maatstaf als het openbaar onderwijs uit de openbare kas bekostigd. De wet stelt de voorwaarden vast, waarop voor het bijzonder algemeen vormend middelbaar en voorbereidend hoger onderwijs bijdragen uit de openbare kas worden verleend.
- De regering doet jaarlijks van de staat van het onderwijs verslag aan de Staten-Generaal.
Geschiedenis
Tot 1917
Zie Vrijheid van onderwijs#Nederland: geschiedenis voor het hoofdartikel over dit onderwerp. |
In vroeger eeuwen werd het onderwijs niet in de eerste plaats als aandachtsgebied van de overheid gezien. Wie het zich kon veroorloven, volgde privéonderwijs; daarnaast waren er dorps- en parochiescholen, maar leerplicht bestond niet. Vanaf de Bataafse Republiek (1806) ging de overheid onderwijs zien als een publieke taak en er wetgeving op baseren. Wat er precies wel en niet onderwezen moest en mocht worden, en aan wie, zou daarna onderwerp van aanhoudend debat zijn en aan verandering onderhevig. Met name de vraag in welke mate christelijke opvattingen via het onderwijs dienden te worden overgebracht was omstreden, waarover van 1840 tot 1920 de Schoolstrijd woedde. De Grondwetsherziening van 1848 garandeerde de vrijheid van onderwijs, dat wil zeggen dat iedereen scholen mag oprichten naar eigen levensbeschouwelijk en pedagogisch inzicht, als deze maar voldoen aan de kwaliteitseisen die de wetgever stelt.
Gaandeweg ontstonden er enerzijds openbare scholen, waarin het christelijk educatieve element beperkt werd, en anderzijds bijzondere scholen, waarin het onderwijs zo veel mogelijk werd vormgegeven volgens christelijke of andersgelovige doctrines of bepaalde pedagogisch-didactische beginselen. De laatsten eisten echter dat zij financieel gelijkgesteld zouden worden met openbare scholen en daardoor ook gesubsidieerd. Uiteindelijk werd deze eis van christelijke partijen bij de Pacificatie van 1917 geregeld, in ruil voor algemeen kiesrecht voor mannen (en twee jaar later ook vrouwen), een eis van seculiere partijen.
Van 1917 tot 2006
Na de Pacificatie van 1917 bleef de financiële gelijkstelling zorgen voor strijd, nu over de vraag of deze ook voor voortgezet en hoger onderwijs moest gelden.[2] Ook waren er zorgen over de snelle groei van lager bijzonder onderwijs, dat groeide van 45% in 1920 tot 69% in 1940 tot de piek van 71% in 1960. De overheid wilde juist bezuinigen op onderwijs en de financiële gelijkstelling van het voortgezet onderwijs uitstellen met het in 1924 afgekondigde 'stopwetje', dat pas in 1956 weer werd afgeschaft.[3]
Er is sinds de ontzuiling, vooral sinds in de jaren 1960, discussie over of deze situatie moet worden gewijzigd, om zowel praktische als principiële redenen.[4] Principieel menen sommigen dat de financiering of zelfs überhaupt het bestaan van religieus onderwijs een schending is van de scheiding van kerk en staat[1] en sociale segregatie veroorzaakt die integratie belemmert.[5][6]
Praktisch was er van 1989 tot 2006 discussie of bijzondere en openbare scholen konden fuseren tot samenwerkingsscholen. Deze vraag werd positief beantwoord. Om dit mogelijk te maken, werd Artikel 23 in 2006 voor het eerst sinds 1917 gewijzigd.[4] In lid 4 werd in de eerste volzin 'aantal scholen' vervangen door 'aantal openbare scholen' en aan de tweede volzin werd 'al dan niet in een openbare school' toegevoegd.[7] In 2011 benadruktde de Tweede Kamer dat dit alleen gold voor situaties waarin de betrokken scholen met een verschillende grondslag door een teruglopend aantal leerlingen dreigen te moeten sluiten, en dus een uitzondering op de regel is.[4]
Discussie na 2003
In 2003 laaide de principiële discussie opnieuw op, maar nu ging het om de moslimscholen die de laatste jaren waren opgericht. Het debat betrof ditmaal niet primair de financiën, maar de integratie en inburgering van minderheden, vooral van immigrantenkinderen uit niet-westerse landen. Door hun vorm van bijzonder onderwijs zouden zij onvoldoende in aanraking komen met Nederlandstalige leeftijdsgenoten met een Nederlandse cultuur. Voorstanders van het bijzonder onderwijs stelden daar tegenover dat vrijheid van onderwijs een belangrijk grondrecht is. Dit principe kon bovendien, argumenteerden zij, niet buiten kracht worden gesteld voor één bepaalde vorm van bijzonder onderwijs. Tevens laaide een debat op over de onderlinge verhouding van grondrechten, die immers altijd in relatie tot elkaar staan, en elkaars werking inperken. Een vraag was of de vrijheid van onderwijs, ook in verband met de godsdienstvrijheid, niet op gespannen voet stond met het antidiscriminatiebeginsel: mag men op grond van religie andermans opvattingen wel fundamenteel veroordelen, en die veroordeling in het onderwijs uitdragen? Anders geformuleerd: Hoe ver ging de vrijheid van onderwijs? [8]
Onder meer onderwijssocioloog Sjoerd Karsten waarschuwde dat het volledig afschaffen van Artikel 23 onverstandig zou zijn, omdat het ook de kwaliteit van onderwijs garandeert, en daarom zou aanpassen op onderdelen beter zijn.[1][9] Karsten adviseerde de PvdA in 2004 om toelatingsplicht in de Grondwet vast te leggen.[9] De VVD en andere partijen overwogen destijds vooral de groei van islamitisch onderwijs aan banden leggen.[9]
In 2005 raakte de VVD verdeeld over Artikel 23: Tweede Kamerlid Ayaan Hirsi Ali (VVD), Minister van Vreemdelingenzaken Rita Verdonk en fractievoorzitter Jozias van Aartsen wilden ervan af om islamitisch onderwijs te kunnen afschaffen, maar staatssecretaris Mark Rutte nam afstand van hun uitspraken: "Liberalen hechten aan particulier initiatief en aan pluriformiteit. De vrijheid een school te stichten van de eigen richting geeft toch uitdrukking aan die idealen?"[10]
In 2014 was er een debat in de Tweede Kamer, waarbij een ruime meerderheid aangaf Artikel 23 te willen moderniseren. Er moest toelatingsplicht komen voor bijzondere scholen, die niet meer leerlingen zouden mogen weigeren op basis van de religieuze achtergrond van hun ouders. Reissubsidies voor leerlingen van bijzondere scholen (kosten: ruim 20 miljoen euro per jaar) moesten ook worden afgeschaft (onder meer de SP en D66) of versoberd (PvdA en VVD). De christelijke partijen CDA, CU en SGP verzetten zich fel tegen de toelatingsplicht en ook de PVV was 'niet enthousiast'.[11] Een Grondwetswijziging is erg ingewikkeld en misschien niet eens nodig. Enkele doelstellingen zouden ook al kunnen worden bereikt door Artikel 23 ruimer te interpreteren, stelde staatssecretaris Sander Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in juli 2015, waarna hij met de partijen ging onderhandelen voor een wetsvoorstel "Meer ruimte voor nieuwe scholen", dat in januari 2016 werd gepubliceerd.[12]
Begin november 2016 lieten staatssecretaris Dekker en ook Minister van Onderwijs Jet Bussemaker weten tegen acceptatieplicht voor bijzondere scholen te zijn. "Als een school een heel sterke identiteit heeft, vind ik het niet zo heel gek dat die school vraagt dat je de identiteit van die school onderschrijft," beargumenteerde Dekker.[13]
Huidige situatie
Partijpolitieke standpunten
- Het CDA 'staat pal voor de vrijheid van onderwijs'. Het wil ouders de keuzevrijheid geven naar welke school zij hun kinderen sturen of om zelf een school te stichten. Echter, om te voorkomen dat scholen 'antidemocratische ideeën' verspreiden of slecht onderwijs geven, moeten plannen voor nieuwe scholen vooraf worden getoetst 'op hun bijdrage aan de ontwikkeling van de kinderen, integratie en burgerschap.'[14]
- De ChristenUnie wil Artikel 23 behouden zoals het nu is: bijzondere scholen behouden hun huidige subsidie en het recht om leerlingen te weigeren op basis van de religieuze achtergrond van hun ouders, wier 'keuzevrijheid' niet wordt beperkt.[5]
- D66 wil Artikel 23 'vernieuwen': het bijzonder onderwijs blijft intact, maar zal acceptatieplicht krijgen.[15][16]
- GroenLinks wil Artikel 23 'aanscherpen': staatsfinanciering van religieus onderwijs wordt stopgezet, maar ouders mogen wel 'vormen van bijzonder onderwijs aanbieden in de eigen tijd en door henzelf gefinancierd'.[6]
- Groep Bontes/Van Klaveren (VoorNederland, VNL) wil lid 6 en 7 van Artikel 23 schrappen:[17] staatsfinanciering van religieus onderwijs wordt stopgezet, ouders die dat willen moeten zelf religieuze scholen opzetten en financiëren, die door de Onderwijsinspectie worden gecontroleerd.[18]
- De SGP wil 'de vrijheid van onderwijs vesterken': bijzondere scholen behouden selectierecht, de onderwijsinspectie krijgt minder controlemacht, bij financieel wanbeleid verliezen scholen subsidie.[19]
- De Socialistische Partij (SP) wil Artikel 23 'moderniseren': bijzondere scholen mogen leerlingen niet meer weigeren op basis van de religieuze achtergrond van hun ouders en krijgen geen staatssubsidie meer.[5]
- De VVD vindt de vrijheid van onderwijs een 'groot goed' en dat het bij Nederland 'hoort'.[20]
Maatschappelijke discussie
De in 1866 opgerichte Vereniging Openbaar Onderwijs (VOO) is een koepel van openbaar onderwijs-organisaties (inclusief zo'n 2.000 openbare scholen) die hun belangen behartigt en streeft naar de afschaffing van religieus bijzonder onderwijs. Directeur Rob Limper beloofde in 2009 dat als het verzuilde onderwijsbestel zoals vastgelegd in Artikel 23 in 2017 wordt afgeschaft, de VOO zichzelf zal opheffen, omdat er dan school is voor ieder kind, 'ruimte voor ieders overtuiging' en 'actief aandacht voor de vele overeenkomsten en verschillen die onze samenleving en dus de school rijk is.'[21] Verus (tot 2014: Besturenraad), een werkgeversorganisatie voor katholiek en christelijk onderwijs in Nederland waarbij zo'n 4.000 religieuze scholen zijn aangesloten, is fel gekant tegen enige aanpassing van Artikel 23. Voorzitter Wim Kuiper zag er een bedreiging van de vrijheid van onderwijs in, waarvoor hij het draagvlak in de politiek zag afnemen.[22] Ook de Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs (VGS) is tegenstander van morrelen met Artikel 23. VGS-Voorzitter Pieter Moens repliceerde samen met Kuiper in december 2015 veertien argumenten uit het boek Inperking vrijheid van onderwijs (2014) van Carel Verhoef, historicus en oud-rector van een christelijke scholengemeenschap in Ede.[23]
- Satire
Presentator Arjen Lubach van de maatschappijkritische satirische talkshow Zondag met Lubach pleitte op 18 september 2016 voor het volkomen afschaffen van het religieus bijzonder onderwijs.[24]
Externe link
Nederlandse Grondwet, Hoofdstuk 1, Artikel 23 op Wikisource
Bronnen, noten en/of referenties
|