Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Overleg:Heinrich Heine: verschil tussen versies

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
(tekst)
 
(Leeg)
Label: Leeghalen
 
Regel 1: Regel 1:
Recensie Boeken  Maarten Doorman  3 februari 2022
*George Prochnik: Heinrich Heine. Writing the Revolution. Yale University Press, 319 blz.


* '''Zelfspot en ironie van de geestige Heinrich Heine nog altijd actueel'''
Biografie George Prochnik beschrijft hoe Heinrich Heine twee eeuwen geleden zijn schrijverschap nog moest bewijzen. Het in Duitsland woekerende antisemitisme en Heines eigen revolutionaire elan werkten tegen hem.
Precies tweehonderd jaar geleden debuteerde Heinrich Heine (1797-1856) met de bundel Gedichte. Niet lang daarvoor was hij bij de bescheiden uitgever Friedrich Wilhelm Gubitz binnen komen vallen met de woorden: ‘Voor u ben ik volkomen onbekend. Maar ik zal bekend worden – door u.’
Zijn poëzie werd welwillend ontvangen, alleen laat George Prochnik in een nieuwe biografie zien hoe de roem van zijn schrijverschap nog even op zich liet wachten. Niet in de laatste plaats door het overal in Duitsland woekerende antisemitisme en door Heines revolutionaire elan. Als kind placht hij vol vertrouwen naar de hemel te kijken. Die had echter weinig voor hem in petto, geen ‘diamanten oorbel of parelketting of zelfs maar een plak ananascake.’
Toch had hij dit vertrouwen als jong student nog niet helemaal opgegeven. Toen hij na een diner eens naast de gerenommeerde filosoof Hegel naar buiten staarde en vol verheven gevoelens de sterren ‘de woonstee van de gezegenden’ noemde, mompelde de geleerde dat ze slechts keken naar lichtgevende lepra op het aangezicht van de hemel. ‘Is er dan geen gelukzalige wereld boven ons,’ opperde Heine, ‘als morele beloning na de dood?’ De grote denker wendde zich met een vermoeide blik tot zijn pupil: ‘Dus jij wilt een fooi omdat je voor je zieke moeder hebt gezorgd en je broer niet hebt vermoord?’
Parijse Julirevolutie
Het is evident dat dit verhaal uit de koker van Heine zelf komt, net als het relaas over het effect van de door hem toegejuichte Parijse Juli-revolutie. In Leipzig verwoestten stakers de persen van de liberale uitgever Brockhaus; in Berlijn protesteerden mensen tegen hondenbelasting en het rookverbod in de Tiergarten en in Hamburg braken razzia’s uit tegen de joden. Zo zag revolutie er in Duitsland uit.
Ook in het verleden lieten veel andere biografen zich al door Heine op sleeptouw nemen. Hij schreef in gepubliceerde brieven en journalen vaak over zichzelf en hij deed dat zo geestig dat de verleiding om hem op de voet te volgen onweerstaanbaar wordt. Daarmee zijn zulke biografieën niet meteen onbetrouwbaar, maar Heines betoverende metafoor over ‘de schoorsteen van mijn hoofd, waarin de verbeelding op en neer gaat als een schoorsteenveger’ zou een oproep tot iets meer distantie mogen zijn.
Prochniks boek verschijnt in de reeks Jewish Lives en het ligt daarom voor de hand dat Heines worsteling met de Joodse en Duitse identiteit uitvoerig aan bod komt. Hij bekeerde zich zoals talloze Duitse Joden tot het christendom om niet van openbare ambten te worden uitgesloten. Het verslag van Heines weerzin jegens het eigen opportunisme, dat hem uiteindelijk niets op zou leveren, en van zijn lof op Luther (een antisemiet) is aangrijpend. Uiteindelijk gaf hij zelfs Napoleon de schuld. Als die zich niet in Rusland had vastgelopen, zou in Duitsland nog het republikeinse gelijkheidsbeginsel heersen dat hem tijdens de Franse bezetting als Joodse jongen in Düsseldorf nog in staat had gesteld een normale opleiding te volgen.
Prochnik laat goed zien hoe Heine worstelt met zijn identiteit: Jood in Duitsland en Duitse balling in Parijs. Doordat Heines reflecties, zijn superieure ironie en zijn zelfrelativering die identiteit voortdurend ondermijnen is zijn werk opnieuw actueel voor wie de bittere gevechten volgt over identiteit, waarin het gevoel voor ambivalentie nogal eens ontbreekt. Al waren Heines zelfspot en ironie misschien eerder een reactie op jodenhaat en Pruisische censuur dan het resultaat van een vrije keuze.
Als een ‘Heine in Parijs’
Vanaf 1831 leefde hij in vrijwillige ballingschap in Parijs, waar hij met componisten als Liszt, Berlioz en Chopin omging en met schrijvers als Victor Hugo, Georges Sand en Balzac. Ook raakte hij bevriend met een andere Duitse balling, de jonge Karl Marx, die als schrijver het nodige aan hem zou ontlenen. Heine voelde zich in de Franse metropool als een vis in het water, of beter nog, schreef hij een vriend, ‘wanneer een vis in zee een ander vraagt hoe het met hem gaat, zal die andere vis antwoorden: ik voel me als Heine in Parijs.’
Er bestaan veel perspectieven op Heine. Omdat Prochnik zich uitsluitend beroept op Engelse vertalingen van zijn werk en op Engelstalige literatuur over hem is zijn greep op de kwikzilverachtige schrijver beperkt. Was zijn huwelijk met de Franse Mathilde werkelijk zo idyllisch? Zelf las ik eens hoe hij op zijn langdurige sterfbed, zijn ‘matrassengraf’, tegen haar en een vriend verzuchtte dat ze zo snel mogelijk moest hertrouwen. Want, zo vervolgde hij opgewekt, dan zal er tenminste één iemand elke dag mijn dood betreuren.
Ter nagedachtenis van de Duitse dichter en revolutionair zijn verschillende monumenten opgericht. Om te beginnen was dat, aldus Heine, het nieuwe huis van zijn uitgever Campe, immers bekostigd uit de revenuen van zijn werk. Prochnik eindigt met een ander monument, het standbeeld van de Lorelei, naar Heines bekendste gedicht, over de sirene op de rots die menig schip in de Rijn deed vergaan. Het staat in een parkje in de Bronx in New York. Het standbeeld was oorspronkelijk gemaakt om bij Heines honderdste geboortedag in Düsseldorf te worden geplaatst, maar antisemitische activisten wisten dat te verhinderen.
Lees ook:deze column van Michel Krielaars over Heine
In de epiloog zoekt de biograaf het op. Het treft hem daar in het parkje plotseling dat Loreleis rechteroog open is en haar linkeroog gesloten, een prachtig beeld voor Heines schrijverschap dat graag droomt zonder de werkelijkheid te willen verdoezelen. Dat is mooi geformuleerd. Alleen, wie het beeld googelt ziet dat haar rechteroog gesloten is en het linker open.
Drie weken voor zijn dood, na een overdosis morfine, bericht Heine in een brief aan Mouche, de jonge vrouw die hem bijna dagelijks voorleest, hoe moeilijk het schrijven hem inmiddels valt omdat zijn rechterooglid telkens naar beneden zakt. Ik weet niet of de beeldhouwer, Ernst Herter, met dat dichte rechteroog naar deze brief heeft willen verwijzen. Maar het slechte kijken van de biograaf resulteert nu onbedoeld in de magnifieke knipoog van een groot, ongrijpbaar schrijver.
George Prochnik: Heinrich Heine. Writing the Revolution. Yale University Press, 319 blz. € 22,99
-----
==  De halvegaren van Harry Heine  ==
Opinie '''De halvegaren van Harry Heine '''  Michel Krielaars 12 januari 2018
Voor het geboortehuis van Heinrich Heine in de Bolkersstraat in Düsseldorf vraag ik me af waar de ironie in de literatuur is gebleven. In Duitsland zelf lijkt die sinds de dood van Joseph Roth, Kurt Tucholsky, Bertolt Brecht en Thomas Mann ver te zoeken. In Nederland vind je dit subtiele wapen hoogstens nog bij Arnon Grunberg of P.F. Thomése.
Heine (1797-1856) was een grootmeester in dat genre van de vermakelijke dubbelzinnigheid. Neem alleen al zijn beschrijving van het provinciale universiteitsstadje Göttingen met zijn zelfingenomen professoren in Die Harzreise: ‘In het algemeen worden de inwoners van Göttingen onderverdeeld in studenten, professoren, filisters en vee; vier standen die als weinig andere onderling streng gescheiden zijn. De veestand staat het hoogst in aanzien.’
Zoals Heine met die veestand de academische gewichtigdoenerij ridiculiseert, neemt hij in zijn werk allerlei idioten en halvegaren op de hak die zichzelf te serieus nemen. Reken maar dat hij de spot zou hebben gedreven met de in pidgin English gegeven colleges aan Nederlandse universiteiten. Waarschijnlijk had hij dan ook zijn hoed afgenomen voor de dichter Jean Pierre Rawie, die onlangs weigerde om aan de Rijksuniversiteit Groningen, ons eigen Göttingen, een lezing over zijn poëzie in het Engels te houden.
In de 19de eeuw viel Heine als geen ander op met zijn frisse, persoonlijke taal, waarmee hij het banale met het verhevene verenigde. Daarnaast stak hij de draak met zowel de romantiek als met de groten van zijn tijd. En ook de gezeten burgerij en het slaafse gewone volk konden rekenen op zijn spotzucht.
Heine, die socialistische en revolutionaire sympathieën koesterde, was evenmin bang om de adel, de kerk en de Pruisische staat te bekritiseren. In Parijse ballingschap gooide hij daar nog een schepje bovenop, wat hem in eigen land een publicatieverbod opleverde. Tot in de 20ste eeuw werd hij gehaat door Duitse nationalisten, met de nazi’s aan het einde van de rij. De ironie van het lot wil nu dat juist van hem de profetische uitspraak ‘Dort wo man Bücher verbrennt, verbrennt man auch am Ende Menschen’ is.
Op de benedenverdieping van Heines geboortehuis is sinds 1990 boekhandel Müller & Böhm gevestigd. Daarvoor was er een biertapperij. Ik loop er naar binnen en bewonder de meterslange kasten, waarin de hele wereldliteratuur is uitgestald. Daar waar vroeger het achterhuis met Heines wieg stond, bevindt zich nu een literair café, waar de groten uit de Duitstalige literatuur en Cees Nooteboom uit hun werk mogen voorlezen.
Om iets meer over Heines leven te weten te komen ga ik naar het Heinrich-Heine-Institut in de nabijgelegen Bilkerstraat. Daar wordt Heinrich Heine ineens Harry Heine, want zo heette hij voordat hij zich in 1825, in de hoop op een hoogleraarsaanstelling in de rechten in München, afstand deed van het jodendom en zich liet dopen. Twee jaar later, in augustus 1827, bracht hij driekwart dag in Leiden door, waar hij genoot van bokking en blonde vrouwen. De gelijknamige held uit zijn Memoiren des Herrn von Schnabelewopski studeert er theologie bij professor Van der Pissen, kenner van het Hooglied van Salomo, die met zijn aap, zijn poedel en zijn moriaan schijngevechten houdt. Behalve Groningen blijkt ook Leiden ineens een soort Göttingen te zijn.
Een versie van dit artikel verscheen ook in NRC Handelsblad van 12 januari 2018

Huidige versie van 25 mrt 2022 om 16:43