Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie en digitaal erfgoed, wenst u prettige feestdagen en een gelukkig 2025

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Ad Jansen verzetsstrijder Haarlem: verschil tussen versies

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
(https://nl.wikipedia.org/w/index.php?title=Ad_Jansen_verzetsstrijder_Haarlem&oldid=51728434 -1- 2 jun 2018 ‎ PAF Jansen)
 
(Enige herschikking)
Regel 1: Regel 1:
{{essay|Ad Jansen (PAF Jansen)}}


'''Ad Jansen''' verzetsstrijder te Haarlem spectaculair ontsnapt  
'''Ad Jansen''' verzetsstrijder te Haarlem spectaculair ontsnapt  
Regel 6: Regel 7:
25 juli 1945 Inleiding
25 juli 1945 Inleiding


Waarom dit in elkaar gedraaid is? Ik weet het niet, het idee is mijn hoofd binnengeborreld op een nacht, waarin Morpheus verstek liet gaan. En ziehier, enige dagen later, het begin van het resultaat. Ja misschien is er toch wel een reden, want altijd blijft er, al is het heel erg op de achtergrond, het begrip student, dat synoniem is met geldgebrek. Als nu een op de duizend Nederlanders zich hiervoor interesseert zijn we klaar….. Snapt u, edele lezer? Als iemand een dagje ouder wordt, behoort het tot de goede gewoontes, dat iemand een pen in zijn hand neemt, moderner: voor een schrijfmachine gaat zitten, zich voorover buigt en schrijft, en wel zijn mémoires. Ik ben niet oud, zelfs geen dagje, ergo geen mémoires. Dit is dus zoiets als een oorlogsbelevenis, die, nu we van de gehate onderdrukker bevrijd zijn, een verhaal om je krom te lachen geworden is, om geen erger woord te gebruiken. Op het moment kan men weer in het openbaar lachen en praten. Is dat geen wonder, als je vier jaar je mond hebt moeten houden? Op het moment dat dit oorlogsdocumentje ontstaat drukt het juk der vernedering en smaad, dat ons door de wreden bezetter werd opgelegd, zwaarder dan ooit. Alles wat mooi is, is ons ontnomen. Hoe zullen we de rijke betekenis van het woord “vrijheid” waarderen! Alea iacta est, of anders gezegd, we zullen ‘ns wat in ons geheugen gaan wroeten, op zoek naar alle bijzonderheden van een dag in juli, waarop de S.D. meende iets te pakken te hebben. Gelukkig was dat “iets” alleen maar lucht…. _______________
Waarom dit in elkaar gedraaid is? Ik weet het niet, het idee is mijn hoofd binnengeborreld op een nacht, waarin Morpheus verstek liet gaan. En ziehier, enige dagen later, het begin van het resultaat. Ja misschien is er toch wel een reden, want altijd blijft er, al is het heel erg op de achtergrond, het begrip student, dat synoniem is met geldgebrek. Als nu een op de duizend Nederlanders zich hiervoor interesseert zijn we klaar….. Snapt u, edele lezer? Als iemand een dagje ouder wordt, behoort het tot de goede gewoontes, dat iemand een pen in zijn hand neemt, moderner: voor een schrijfmachine gaat zitten, zich voorover buigt en schrijft, en wel zijn mémoires. Ik ben niet oud, zelfs geen dagje, ergo geen mémoires. Dit is dus zoiets als een oorlogsbelevenis, die, nu we van de gehate onderdrukker bevrijd zijn, een verhaal om je krom te lachen geworden is, om geen erger woord te gebruiken. Op het moment kan men weer in het openbaar lachen en praten.<br> Is dat geen wonder, als je vier jaar je mond hebt moeten houden? Op het moment dat dit oorlogsdocumentje ontstaat drukt het juk der vernedering en smaad, dat ons door de wreden bezetter werd opgelegd, zwaarder dan ooit. Alles wat mooi is, is ons ontnomen. Hoe zullen we de rijke betekenis van het woord “vrijheid” waarderen! Alea iacta est, of anders gezegd, we zullen ‘ns wat in ons geheugen gaan wroeten, op zoek naar alle bijzonderheden van een dag in juli, waarop de S.D. meende iets te pakken te hebben. Gelukkig was dat “iets” alleen maar lucht…. _______________


Het was die dag prachtig zonnig weer. Wat dat eigenlijk met de zaak te maken heeft, weet ik niet, maar ’t was prachtig weer.(1) Op het arbeidsbureau was een afspraak, ik zou enige Ausweisen halen, die daar gestempeld zouden worden.(2) Dat was het resultaat van een bezoek, de dag tevoren. De persoon waar de conferentie mee zou plaats hebben zat ergens boven in het gebouw en ik in een kamer met twee van de vuilste agenten, die Haarlem in die tijd kende. Schoon van buiten en vuil van binnen, slokdarmen en dergelijke. Iemand waarschuwde den persoon in questie en zo kreeg ik even later een enveloppe in mijn handen gestopt waar de bewuste A.W.s in zaten. “Stop gauw weg, ’t is gevaarlijk. De zaak is in orde.”(3) Illegale personen, dat zijn dus de van valse papieren voorzienen, zullen het Arbeidsbureau altijd met een gevoel van opluchting verlaten, zo ze het tenminste al bezoeken. Ook ik behoor tot de opluchtings-individuen. Dus stapte ik verlicht op mijn fiets. Dat wil dan zeggen op het rudiment van een fiets, want het apparaat was volkomen gedegenereerd tot iets prehistorisch: lekke resp. massieve band, geen spatbord. Op dit instrument sjokkerde ik voort, moeizaam, maar toch altijd vooruit. Op een zeker moment wist ik dat er iemand achter me aanreed en had alleen het idee: “als ik geschaduwd wordt, gebeurt het verduiveld slecht.” Harder rijden en wegkomen ging niet, wegens die ellendige leegte in mijn band. Zo kon het dan gebeuren dat ik enige seconden later op mijn schouder getikt werd en iemand me naar mijn persoonsbewijs vroeg, terwijl me een gele legitimatie van de staatspolitie onder de neus geduwd werd.(4) Het persoonsbewijs en het aanverwante Ausweis waren natuurlijk in orde. Ja, we zijn niet gek. Waarom ik niet op school zat? Vrij zielig, maar dat kan je van een S.D.-agent verwachten. Achteraf bleek het trouwens zelfs een inspecteur te zijn.(5) Hij was echter niet erg tevreden, en nodigde me uit om een bezoek af te leggen op de Nassaulaan, waar zich het hoofdkwartier van de Sicherheitsdienst (S.D.) bevond, om het zaakje toch ‘ns iets nader te onderzoeken.(6) Hetgeen natuurlijk helemaal niet leuk was, maar dat hield ik wijselijk voor me. Aldus zetten we onze karren weer in beweging. De tocht ging naar de Nassaulaan en niet naar het politiebureau, zoals ik verwachtte. Onderweg zocht ik naar een mogelijkheid om me van de enveloppen met A.W.’s te ontdoen, maar het lukte niet, want de kerel hield me voortdurend in de gaten. Zo liet hij me netjes voorgaan bij het bestijgen van de trap, ondanks het feit, dat ik hem voorstelde om voorop te lopen, omdat ik de weg niet wist. Boven in een kamer aangekomen, waar nog enige ongure individuen zaten, liet hij zijn vriendelijkheid varen, greep me beet en maakte mijn zakken leeg. Bij het ontdekken van de Ausweisen hoorde ik iets van “Goede vangst” en ”Kom maar ‘ns mee naar die andere kamer, dan zullen we het zaakje ‘ns nader onderzoeken.” Het volgende tafereel speelt zich af in de kamer er naast. Twee kerels, de een ziet eruit als een roofdier met grote lange tanden en een gemene grijns over zijn gezicht. De ander ziet er iets menselijker uit en schreeuwt ook niet zo hard als nummer een. Ze beginnen een plundering van mijn portefeuille, die vol interessante dingen zit. Een aanvraag voor een persoonsbewijs, voor een Ausweis. Een stel lui, die afgekeurd willen worden voor de arbeidsdienst, zegeltjes voor persoonsbewijzen, een hoekje van een stamkaart, een aantal rijwielkaarten van de spoorwegen. En dan natuurlijk de nodige privéspullen. “Voor wie zijn die spullen bestemd?(7) Van wie heb jij die Ausweisen gekregen. Wat zijn je relaties?” Eén van de eerste dingen die me opviel was het feit dat de A.W.’s ongestempeld waren, zodat ik meteen aan verraad op het Arbeidsbureau dacht. Ik had een vrij behoorlijk verhaaltje in elkaar gedraaid. Eén van mijn vrienden was gearresteerd, en zodoende zaten we allemaal in de knoop. Vandaar dat ik die aanvragen in mijn zak had en naar het G.A.B. geweest was, want we waren onze stempels kwijt. Maar op het Arbeidsbureau durfden ze het niet aan om een paar stempeltjes te zetten. “Je liegt, je moet een klap op je bek hebben”, het roofdier, “als je verstandig bent noem je een paar namen, dat zal je aanmerkelijk schelen in je straf”, de schijnmens. “Heus ik vertel precies wat ik weet, ik ken niemand, behalve die ene vriend die gearresteerd is.” “Hou je mond verder maar, we zullen je vanmiddag of anders morgen wel aan het praten krijgen. Zo niet, dan ga je naar Amsterdam, daar hebben ze niet zo veel geduld, maar daar wordt je uitgewalsd zodat de woorden vanzelf over je lippen komen. Erg gemakkelijk.” Ze ontdekken de kaart van Frankrijk (het was juist het begin van de invasie). “Je wilt zeker graag dat ze hier landen, hè.” “Ja, toch wel.” Nu, ik niet, niet voor mezelf, maar vooral voor jou, want je snapt wel, dat de Duitsers dan geen tijd en gelegenheid hebben om je naar een meer Oostwaarts gelegen kamp te vervoeren en loslaten zullen je ze ook wel niet. Je wordt natuurlijk tegen de muur gezet.” Moet ik nu roepen: “Laat asjeblieft de Engelsen en Amerikanen wegblijven?” Het is gewoon belachelijk. Een cijferlijst van mijn eindexamen: “Prachtig, prachtig; nu je bent hier ook schitterend geslaagd hoor, uitstekend gedaan. Je snapt zeker wel, dat er van je studie nu niets meer terecht komt, dat is natuurlijk verloren.” “O, die lag toch al lang in de war, dankzij de Duitse maatregelen.” Zwijgen, volgend voorwerp uit de portefeuille. Rijwielkaarten. “Wat moet dat?” “Die gebruik ik, als ik mijn fiets mee neem op reis.” “Nee, mannetje, nee, dat is heel ergens anders voor.” Verwondering van mijn kant. “Doe maar niet zo onnozel, lelijke dief.” Stomme verbazing. “Ja tuig van jouw soort is overal toe in staat. De ene misdaad of de andere is voor jullie hetzelfde. We begrijpen heus wel dat die kaarten gebruikt worden om op de stations aan fietsen te hangen en ze dan te stelen.” Ik moet inwendig brullen, ziel van een man…. Brieven van mijn meisje (8):“Wat leuk, laat ‘ns kijken; nou, het wordt steeds liever. Dit is zeker het toppunt “Allerliefste”. Ik kan hem wel aanvliegen. “Dit is privé en heeft niets met de zaak te maken.” Een hoekje van een stamkaart. “Wat is dat, van wie is dat?” “Van mij natuurlijk”. “Wat betekent dat dan, heb je geen stamkaart en geen bonnen?” “Nee, blijkbaar niet.” “Je bent dus nog ondergedoken ook, dat maakt de zaak alleen nog maar erger.”(9) De ‘experts’! Hadden niet eens ontdekt dat mijn papieren vals, dwz dat mijn collegekaart vals was.(10) “Hoe kom je dan aan je bonnen?” “ Dat is een beroerde geschiedenis, daar zorgt die vriend van me altijd voor en nu hij gearresteerd is, weet ik niet meer hoe ik daar aan moet komen.” “Ik heb er zin in om je een flink pak slaag te geven, misschien dat dat je geheugen wat zal opfrissen.” “Ik kan u heus niet anders vertellen, want ’t is waar wat ik vertel.” “Wat is dit voor een papiertje? Wie is die  ?” (11) “  ?” “Ja, hier staat dat het een goede zeilvriend van je is.” “O, ja natuurlijk.” Het geval was zo, dat ik aan den bewusten persoon op het GAB zou vragen of hij iets voor kon doen, want die was de vorige dag gearresteerd wegens onderduiken. Ik ken de goede man helemaal niet. “Wat moet daarmee?” het geval wordt uiteengezet dat het een goede vriend van me is, die ik probeerde zijn vrijheid terug te geven. ‘Men’ neemt hier genoegen mee. “En vertel nu maar ‘ns wat van je vrouwelijke relaties op het Arbeidsbureau.” “Vrouwelijke relaties?” “ Doe niet zo onnozel en vertel wat je weet, anders zal ik de woorden wel uit je bek slaan.” “Wat is dat nou voor onzin, ik ken geen enkel meisje op het Arbeidsbureau.” Natuurlijk ken ik er een meisje, maar die moet er in ieder geval buiten blijven.(12) “Wacht maar, we zullen je vanmiddag wel klein krijgen. We hebben geduld hoor. En waar heb je spullen thuis verborgen?” Ik heb thuis niets, daar zult U tevergeefs zoeken.” “Als je het niet vertelt scheuren we ’t behang van de muur en we plakken het er niet meer op als we weggaan. We gooien de hele boel overhoop, tot we vinden wat we zoeken.” “Gaat Uw gang, U zult niets vinden.” Mijn naam wordt in het arrestantenboek geschreven en ik kan naar een andere kamer verdwijnen, waar nog ’n stuk of zes stuks tuig zit. “Ja, ga maar zolang op ’n stoel zitten, dan gaan wij intussen wat eten. Nee, neem die leunstoel maar, dan heb je tenminste een steuntje, als je mocht flauwvallen.” Ik ga in een leunstoel zitten, zwaar, massief en wordt met mijn rechterhand vastgeboeid.(13) Iedereen verdwijnt. Ik begin te wurmen en te wrikken. Natuurlijk geen kans, ze gebruiken goed spul. Ik ben helemaal alleen, de kamerdeur is op slot, maar ’t raam is open. Nu nadenken, kalm nadenken. Wat zeggen bij het verhoor dat zonder twijfel vanmiddag zal plaats hebben. Hoe zal ik moeten liegen, dat ’t geloofwaardig klinkt? Het raam. Ja, het staat open, maar beneden zijn nog mensen. Eruit springen? Met een blauwe boon in je body. Enige kans, dus hetmoet. En daar sluip ik, de stoel meetrekkend, naar het raam. Geen kip te zien, zal ik? Daar klinkt beneden gestommel, ’t lijkt wel of er iemand naar boven komt, als een razende ren ik terug. Bots tegen de serredeuren aan, lawaai. Maar er komt niemand binnen. Het moet, nu heb ik nog de kans, dus weer terug naar het raam. Op de vensterbank, één seconde aarzeling, daar gaat ie! Langs het raamkozijn, tien centimeter breed, minstens 2 meter lang, zeer labiel evenwicht, stoel in mijn rechterhand, arm gestrekt. Even sta ik helemaal los, dan zwaait de stoel op het muurtje, dat de afscheiding vormt tussen de tuin van het gebouw en het er naast liggend straatje. Een tiende seconde later zit ik zelf op het muurtje en laat de stoel en dan mezelf vallen. Niets gebroken. Alleen rolt de stoelzitting op de grond. Nu die mogen ze houden, ik heb geen seconde te verliezen en laat hem dus liggen. Het zijstraatje uit. Naar de Spaarnestad; niemand hoort me, als ik op de deuren timmer. Het lawaai van de machines overstemt ieder ander geluid. Daar komt een heer aan: mijn enige kans. ’n Risico ik waag het. “help me in Godsnaam, zoeven ontvlucht aan de S.D. Help me.” Man zegt niets, loopt door, lijkt verbouwereerd, gaat ’n poortje in, komt weer terug. “Gauw mee, hierheen.” Ik ook ‘t poortje in, loop achter de S.D. gebouwen om, langs enige stomverbaasde arbeiders, die ik vergeefs om ’n zaag vraag en kom, steeds mijn redder volgend, in een kantoorgebouw aan de Nieuwe Gracht. De heer is daar plotseling verdwenen en ik sta voor de vrouw van de conciërge. “Ja, maar ik durf u niet te helpen, want ik weet niet of ’t wel goed is.” “Ik ben een politieke gevangene en geen misdadiger, dat ziet u toch wel!” “Ja maar, ik ben hier eigenlijk vreemd, enfin, ik zal de chef er maar bij halen, die weet beter wat er moet gebeuren.” Enfin, de chef komt. Ik kerm om ’n zaag. Hij zegt niet veel, en brengt 20 minuten zoek met zoeken naar ’n zaag, maar kan er geen vinden. In die tussentijd ben ik een keer ’n bibliotheek en later een kelder in gevlucht omdat er iemand aan kwam. Eindelijk daar komt de behulpzame chef me vertellen, dat hij een werkman ontdekt heeft die me zal losmaken. De werkman komt, kijkt en zegt dat hij een zaag zal halen. Intussen is ’t al ruim een half uur geleden dat ik uit ’t raam gesprongen ben! ’t Begint nu toch wel tijd te worden. Daar komt de werkman weer aan met ’n zaag, ’n ijzerzaag nog wel! Maar die man is zo zenuwachtig dat hij ’t zaagje niet in één gleuf kan houden; bovendien is hij bijziende. Ik help hem zo goed en kwaad als dat gaat. Keurig gaat het nu en een minuut later ben ik vrij! Dat wil zeggen bevrijd van die ellendige stoel, want om m’n pols zit nog steeds de boei. “Wat moet ik met die stoel beginnen?” “Tja wat met die stoel te doen. Ik gooi hem wel in de Nieuwe Gracht.” “Nee dat is veel te gevaarlijk, want dan zien ze direct waar je bent ontsnapt. Dat is te gevaarlijk voor ons.” “Maar wat moet ik er dan mee beginnen?” ‘Nu wij zullen hem wel verstoppen in ’t kolenhok er resp. brandhout van maken.” “Vindt U het dan goed dat ik er vandoor ga?” “ Ja dat is best, maak maar gauw dat je wegkomt.” “Ik bedank u reuzenhartelijk voor uw uitnemende hulp.”Tijd voor meer woorden is er niet. Ik vlieg de deur uit in een tempo dat alle records verre slaat. D.w.z alleen op de trajecten waar niemand me ziet zoals in ’t Bolwerk, zet ik er een dergelijk tempo. Op de andere stukken beoefen ik het snelwandelen…… Even voor tweeën arriveer ik op de Schotersingel, het dichtstbijzijnde illegale adres: Jan van Son. Hij doet open: “Maar kerel wat is er met jou gebeurd?” Ik laat mijn pols met aanhangsel zien. “Kom mee naar boven.” Hij haalt op zijn kamer sigaretten en thee, ik word verbonden, want ik heb blijkbaar mijn pink opengehaald. ’n Smid wordt gehaald, maakt me los.(14) Als U soms in moeilijkheden zit komt U maar bij mij om bonnen. Ik help al wel 20 mensen aan bonnen en er kan er nog best eentje bij.”Vriendelijke kerel. “’t is niet nodig hoor, maar van harte bedankt voor je aanbod.” Ik vertel, nadat Kees(15) de Jong gearriveerd, is mijn verhaaltje. We voelen ons huiverig als we merken dat er ’n meisje voor ’t huis staat en geregeld naar boven kijkt. Dus exit, door de achtertuin door de poort naar ’n huis op de Verspronckweg. Als ik daar een poosje gezeten heb, komt Jan vertellen dat de weg veilig is en dat ’t meisje doodgewoon op iemand stond te wachten. Daar gaan we dus naar Bloemendaal. Die eerste nacht zal ik bij P. slapen, dat brengt Kees even voor elkaar. Intussen ga ik zolang met hem mee, want ik eet voorlopig bij hem thuis. Slapen gaat niet, want ze slapen zelf niet thuis. Maar ’n kwartier voor spertijd komt P. me vertellen dat zijn vrouw vreselijk angstig is of ik geen ander adres weet. Ik ben al weg. Krijg gelukkig die eerste nacht onderdak bij ’n politieagent. Zo heb ik ongeveer 2 maanden gesukkeld de ene nacht hier een volgende nacht daar. Er is nog maar één gebeurtenis die de moeite van ’t vertellen waard is. Ik was weer ‘ns op ’n nieuw adres, een dag was ik er, niemand wist dat ik daar was. Vlak voor ’t eten ’s avonds wordt er gebeld, ’n jochie geeft ’n briefje af. Uit ’n krant zijn letters geknipt en naast elkaar geplakt er staat: Maak dat je wegkomt, er dreigt gevaar, een goede vriend, terwijl mijn naam boven het briefje stond. Weg over schuttingen en door tuinen, weg ………. Ik keerde naar huis terug op de dag dat Krist neergeschoten werd voor de kathedraal, maar dat was toeval.(16)
Het was die dag prachtig zonnig weer. Wat dat eigenlijk met de zaak te maken heeft, weet ik niet, maar ’t was prachtig weer.(1) Op het arbeidsbureau was een afspraak, ik zou enige Ausweisen halen, die daar gestempeld zouden worden.(2) Dat was het resultaat van een bezoek, de dag tevoren. De persoon waar de conferentie mee zou plaats hebben zat ergens boven in het gebouw en ik in een kamer met twee van de vuilste agenten, die Haarlem in die tijd kende. Schoon van buiten en vuil van binnen, slokdarmen en dergelijke. Iemand waarschuwde den persoon in questie en zo kreeg ik even later een enveloppe in mijn handen gestopt waar de bewuste A.W.s in zaten. “Stop gauw weg, ’t is gevaarlijk. De zaak is in orde.”(3) Illegale personen, dat zijn dus de van valse papieren voorzienen, zullen het Arbeidsbureau altijd met een gevoel van opluchting verlaten, zo ze het tenminste al bezoeken. Ook ik behoor tot de opluchtings-individuen. Dus stapte ik verlicht op mijn fiets. Dat wil dan zeggen op het rudiment van een fiets, want het apparaat was volkomen gedegenereerd tot iets prehistorisch: lekke resp. massieve band, geen spatbord. Op dit instrument sjokkerde ik voort, moeizaam, maar toch altijd vooruit. Op een zeker moment wist ik dat er iemand achter me aanreed en had alleen het idee: “als ik geschaduwd wordt, gebeurt het verduiveld slecht.” Harder rijden en wegkomen ging niet, wegens die ellendige leegte in mijn band. Zo kon het dan gebeuren dat ik enige seconden later op mijn schouder getikt werd en iemand me naar mijn persoonsbewijs vroeg, terwijl me een gele legitimatie van de staatspolitie onder de neus geduwd werd.(4) Het persoonsbewijs en het aanverwante Ausweis waren natuurlijk in orde. Ja, we zijn niet gek. Waarom ik niet op school zat? Vrij zielig, maar dat kan je van een S.D.-agent verwachten. Achteraf bleek het trouwens zelfs een inspecteur te zijn.(5) Hij was echter niet erg tevreden, en nodigde me uit om een bezoek af te leggen op de Nassaulaan, waar zich het hoofdkwartier van de Sicherheitsdienst (S.D.) bevond, om het zaakje toch ‘ns iets nader te onderzoeken.(6) Hetgeen natuurlijk helemaal niet leuk was, maar dat hield ik wijselijk voor me. Aldus zetten we onze karren weer in beweging. De tocht ging naar de Nassaulaan en niet naar het politiebureau, zoals ik verwachtte.<br> Onderweg zocht ik naar een mogelijkheid om me van de enveloppen met A.W.’s te ontdoen, maar het lukte niet, want de kerel hield me voortdurend in de gaten. Zo liet hij me netjes voorgaan bij het bestijgen van de trap, ondanks het feit, dat ik hem voorstelde om voorop te lopen, omdat ik de weg niet wist. Boven in een kamer aangekomen, waar nog enige ongure individuen zaten, liet hij zijn vriendelijkheid varen, greep me beet en maakte mijn zakken leeg. Bij het ontdekken van de Ausweisen hoorde ik iets van “Goede vangst” en ”Kom maar ‘ns mee naar die andere kamer, dan zullen we het zaakje ‘ns nader onderzoeken.” Het volgende tafereel speelt zich af in de kamer er naast. Twee kerels, de een ziet eruit als een roofdier met grote lange tanden en een gemene grijns over zijn gezicht. De ander ziet er iets menselijker uit en schreeuwt ook niet zo hard als nummer een. Ze beginnen een plundering van mijn portefeuille, die vol interessante dingen zit. Een aanvraag voor een persoonsbewijs, voor een Ausweis. Een stel lui, die afgekeurd willen worden voor de arbeidsdienst, zegeltjes voor persoonsbewijzen, een hoekje van een stamkaart, een aantal rijwielkaarten van de spoorwegen. En dan natuurlijk de nodige privéspullen. “Voor wie zijn die spullen bestemd?(7) Van wie heb jij die Ausweisen gekregen. Wat zijn je relaties?” Eén van de eerste dingen die me opviel was het feit dat de A.W.’s ongestempeld waren, zodat ik meteen aan verraad op het Arbeidsbureau dacht. Ik had een vrij behoorlijk verhaaltje in elkaar gedraaid. Eén van mijn vrienden was gearresteerd, en zodoende zaten we allemaal in de knoop.<br> Vandaar dat ik die aanvragen in mijn zak had en naar het G.A.B. geweest was, want we waren onze stempels kwijt. Maar op het Arbeidsbureau durfden ze het niet aan om een paar stempeltjes te zetten. “Je liegt, je moet een klap op je bek hebben”, het roofdier, “als je verstandig bent noem je een paar namen, dat zal je aanmerkelijk schelen in je straf”, de schijnmens. “Heus ik vertel precies wat ik weet, ik ken niemand, behalve die ene vriend die gearresteerd is.” “Hou je mond verder maar, we zullen je vanmiddag of anders morgen wel aan het praten krijgen. Zo niet, dan ga je naar Amsterdam, daar hebben ze niet zo veel geduld, maar daar wordt je uitgewalsd zodat de woorden vanzelf over je lippen komen. Erg gemakkelijk.” Ze ontdekken de kaart van Frankrijk (het was juist het begin van de invasie). “Je wilt zeker graag dat ze hier landen, hè.” “Ja, toch wel.” Nu, ik niet, niet voor mezelf, maar vooral voor jou, want je snapt wel, dat de Duitsers dan geen tijd en gelegenheid hebben om je naar een meer Oostwaarts gelegen kamp te vervoeren en loslaten zullen je ze ook wel niet. Je wordt natuurlijk tegen de muur gezet.” Moet ik nu roepen: “Laat asjeblieft de Engelsen en Amerikanen wegblijven?” Het is gewoon belachelijk. Een cijferlijst van mijn eindexamen: “Prachtig, prachtig; nu je bent hier ook schitterend geslaagd hoor, uitstekend gedaan. Je snapt zeker wel, dat er van je studie nu niets meer terecht komt, dat is natuurlijk verloren.” “O, die lag toch al lang in de war, dankzij de Duitse maatregelen.” Zwijgen, volgend voorwerp uit de portefeuille. Rijwielkaarten. “Wat moet dat?” “Die gebruik ik, als ik mijn fiets mee neem op reis.” “Nee, mannetje, nee, dat is heel ergens anders voor.” Verwondering van mijn kant. “Doe maar niet zo onnozel, lelijke dief.” Stomme verbazing. “Ja tuig van jouw soort is overal toe in staat. De ene misdaad of de andere is voor jullie hetzelfde. We begrijpen heus wel dat die kaarten gebruikt worden om op de stations aan fietsen te hangen en ze dan te stelen.” Ik moet inwendig brullen, ziel van een man…. Brieven van mijn meisje (8):“Wat leuk, laat ‘ns kijken; nou, het wordt steeds liever. Dit is zeker het toppunt “Allerliefste”. Ik kan hem wel aanvliegen. “Dit is privé en heeft niets met de zaak te maken.” Een hoekje van een stamkaart. “Wat is dat, van wie is dat?” “Van mij natuurlijk”. “Wat betekent dat dan, heb je geen stamkaart en geen bonnen?” “Nee, blijkbaar niet.” “Je bent dus nog ondergedoken ook, dat maakt de zaak alleen nog maar erger.”(9) De ‘experts’! Hadden niet eens ontdekt dat mijn papieren vals, dwz dat mijn collegekaart vals was.(10) “Hoe kom je dan aan je bonnen?” “ Dat is een beroerde geschiedenis, daar zorgt die vriend van me altijd voor en nu hij gearresteerd is, weet ik niet meer hoe ik daar aan moet komen.” “Ik heb er zin in om je een flink pak slaag te geven, misschien dat dat je geheugen wat zal opfrissen.” “Ik kan u heus niet anders vertellen, want ’t is waar wat ik vertel.” “Wat is dit voor een papiertje? Wie is die  ?” (11) “  ?” “Ja, hier staat dat het een goede zeilvriend van je is.” “O, ja natuurlijk.” Het geval was zo, dat ik aan den bewusten persoon op het GAB zou vragen of hij iets voor kon doen, want die was de vorige dag gearresteerd wegens onderduiken. Ik ken de goede man helemaal niet. “Wat moet daarmee?” het geval wordt uiteengezet dat het een goede vriend van me is, die ik probeerde zijn vrijheid terug te geven. ‘Men’ neemt hier genoegen mee. “En vertel nu maar ‘ns wat van je vrouwelijke relaties op het Arbeidsbureau.” “Vrouwelijke relaties?” “ Doe niet zo onnozel en vertel wat je weet, anders zal ik de woorden wel uit je bek slaan.” “Wat is dat nou voor onzin, ik ken geen enkel meisje op het Arbeidsbureau.” Natuurlijk ken ik er een meisje, maar die moet er in ieder geval buiten blijven.(12) “Wacht maar, we zullen je vanmiddag wel klein krijgen. We hebben geduld hoor. En waar heb je spullen thuis verborgen?” Ik heb thuis niets, daar zult U tevergeefs zoeken.” “Als je het niet vertelt scheuren we ’t behang van de muur en we plakken het er niet meer op als we weggaan. We gooien de hele boel overhoop, tot we vinden wat we zoeken.” “Gaat Uw gang, U zult niets vinden.” Mijn naam wordt in het arrestantenboek geschreven en ik kan naar een andere kamer verdwijnen, waar nog ’n stuk of zes stuks tuig zit. “Ja, ga maar zolang op ’n stoel zitten, dan gaan wij intussen wat eten. Nee, neem die leunstoel maar, dan heb je tenminste een steuntje, als je mocht flauwvallen.” Ik ga in een leunstoel zitten, zwaar, massief en wordt met mijn rechterhand vastgeboeid.(13) Iedereen verdwijnt. Ik begin te wurmen en te wrikken. Natuurlijk geen kans, ze gebruiken goed spul. Ik ben helemaal alleen, de kamerdeur is op slot, maar ’t raam is open. Nu nadenken, kalm nadenken. Wat zeggen bij het verhoor dat zonder twijfel vanmiddag zal plaats hebben. Hoe zal ik moeten liegen, dat ’t geloofwaardig klinkt? Het raam. Ja, het staat open, maar beneden zijn nog mensen. Eruit springen? Met een blauwe boon in je body. Enige kans, dus hetmoet. En daar sluip ik, de stoel meetrekkend, naar het raam. Geen kip te zien, zal ik? Daar klinkt beneden gestommel, ’t lijkt wel of er iemand naar boven komt, als een razende ren ik terug. Bots tegen de serredeuren aan, lawaai. Maar er komt niemand binnen. Het moet, nu heb ik nog de kans, dus weer terug naar het raam. Op de vensterbank, één seconde aarzeling, daar gaat ie! Langs het raamkozijn, tien centimeter breed, minstens 2 meter lang, zeer labiel evenwicht, stoel in mijn rechterhand, arm gestrekt. Even sta ik helemaal los, dan zwaait de stoel op het muurtje, dat de afscheiding vormt tussen de tuin van het gebouw en het er naast liggend straatje. Een tiende seconde later zit ik zelf op het muurtje en laat de stoel en dan mezelf vallen. Niets gebroken. Alleen rolt de stoelzitting op de grond. Nu die mogen ze houden, ik heb geen seconde te verliezen en laat hem dus liggen. Het zijstraatje uit. Naar de Spaarnestad; niemand hoort me, als ik op de deuren timmer. Het lawaai van de machines overstemt ieder ander geluid. Daar komt een heer aan: mijn enige kans. ’n Risico ik waag het. “help me in Godsnaam, zoeven ontvlucht aan de S.D. Help me.” Man zegt niets, loopt door, lijkt verbouwereerd, gaat ’n poortje in, komt weer terug. “Gauw mee, hierheen.” Ik ook ‘t poortje in, loop achter de S.D. gebouwen om, langs enige stomverbaasde arbeiders, die ik vergeefs om ’n zaag vraag en kom, steeds mijn redder volgend, in een kantoorgebouw aan de Nieuwe Gracht. De heer is daar plotseling verdwenen en ik sta voor de vrouw van de conciërge. “Ja, maar ik durf u niet te helpen, want ik weet niet of ’t wel goed is.” “Ik ben een politieke gevangene en geen misdadiger, dat ziet u toch wel!” “Ja maar, ik ben hier eigenlijk vreemd, enfin, ik zal de chef er maar bij halen, die weet beter wat er moet gebeuren.” Enfin, de chef komt. Ik kerm om ’n zaag. Hij zegt niet veel, en brengt 20 minuten zoek met zoeken naar ’n zaag, maar kan er geen vinden. In die tussentijd ben ik een keer ’n bibliotheek en later een kelder in gevlucht omdat er iemand aan kwam. Eindelijk daar komt de behulpzame chef me vertellen, dat hij een werkman ontdekt heeft die me zal losmaken. De werkman komt, kijkt en zegt dat hij een zaag zal halen. Intussen is ’t al ruim een half uur geleden dat ik uit ’t raam gesprongen ben! ’t Begint nu toch wel tijd te worden. Daar komt de werkman weer aan met ’n zaag, ’n ijzerzaag nog wel! Maar die man is zo zenuwachtig dat hij ’t zaagje niet in één gleuf kan houden; bovendien is hij bijziende. Ik help hem zo goed en kwaad als dat gaat. Keurig gaat het nu en een minuut later ben ik vrij! Dat wil zeggen bevrijd van die ellendige stoel, want om m’n pols zit nog steeds de boei. “Wat moet ik met die stoel beginnen?” “Tja wat met die stoel te doen. Ik gooi hem wel in de Nieuwe Gracht.” “Nee dat is veel te gevaarlijk, want dan zien ze direct waar je bent ontsnapt. Dat is te gevaarlijk voor ons.” “Maar wat moet ik er dan mee beginnen?” ‘Nu wij zullen hem wel verstoppen in ’t kolenhok er resp. brandhout van maken.” “Vindt U het dan goed dat ik er vandoor ga?” “ Ja dat is best, maak maar gauw dat je wegkomt.” “Ik bedank u reuzenhartelijk voor uw uitnemende hulp.”Tijd voor meer woorden is er niet. Ik vlieg de deur uit in een tempo dat alle records verre slaat. D.w.z alleen op de trajecten waar niemand me ziet zoals in ’t Bolwerk, zet ik er een dergelijk tempo. Op de andere stukken beoefen ik het snelwandelen…… Even voor tweeën arriveer ik op de Schotersingel, het dichtstbijzijnde illegale adres: Jan van Son. Hij doet open: “Maar kerel wat is er met jou gebeurd?” Ik laat mijn pols met aanhangsel zien. “Kom mee naar boven.” Hij haalt op zijn kamer sigaretten en thee, ik word verbonden, want ik heb blijkbaar mijn pink opengehaald. ’n Smid wordt gehaald, maakt me los.(14) Als U soms in moeilijkheden zit komt U maar bij mij om bonnen. Ik help al wel 20 mensen aan bonnen en er kan er nog best eentje bij.”Vriendelijke kerel. “’t is niet nodig hoor, maar van harte bedankt voor je aanbod.” Ik vertel, nadat Kees(15) de Jong gearriveerd, is mijn verhaaltje. We voelen ons huiverig als we merken dat er ’n meisje voor ’t huis staat en geregeld naar boven kijkt. Dus exit, door de achtertuin door de poort naar ’n huis op de Verspronckweg. Als ik daar een poosje gezeten heb, komt Jan vertellen dat de weg veilig is en dat ’t meisje doodgewoon op iemand stond te wachten. Daar gaan we dus naar Bloemendaal. Die eerste nacht zal ik bij P. slapen, dat brengt Kees even voor elkaar. Intussen ga ik zolang met hem mee, want ik eet voorlopig bij hem thuis. Slapen gaat niet, want ze slapen zelf niet thuis. Maar ’n kwartier voor spertijd komt P. me vertellen dat zijn vrouw vreselijk angstig is of ik geen ander adres weet. Ik ben al weg. Krijg gelukkig die eerste nacht onderdak bij ’n politieagent. Zo heb ik ongeveer 2 maanden gesukkeld de ene nacht hier een volgende nacht daar. Er is nog maar één gebeurtenis die de moeite van ’t vertellen waard is. Ik was weer ‘ns op ’n nieuw adres, een dag was ik er, niemand wist dat ik daar was. Vlak voor ’t eten ’s avonds wordt er gebeld, ’n jochie geeft ’n briefje af. Uit ’n krant zijn letters geknipt en naast elkaar geplakt er staat: Maak dat je wegkomt, er dreigt gevaar, een goede vriend, terwijl mijn naam boven het briefje stond. Weg over schuttingen en door tuinen, weg ………. Ik keerde naar huis terug op de dag dat Krist neergeschoten werd voor de kathedraal, maar dat was toeval.(16)




Regel 24: Regel 25:
Ad Jansen(19)
Ad Jansen(19)


Voetnoten 1. Het was in de juli 1944, precieze datum heb ik niet gevonden. 2. Het gewestelijk arbeidsbureau was gevestigd op de Kleine Houtweg 18. 3. Hij haalde valse persoonsbewijzen op voor joden in Haarlem, oa in Sprang Capelle en nu in Haarlem als vervanging van Arend Hijner, alias Bart Hansen, met wie hij in het verzet samenwerkte. Arend Hijner was een studiegenoot, vader zat bij dispuut Septapus en Arend bij De Lepel. Arend was gevangen genomen. Daardoor was de stempel kwijt en zouden de Ausweisen op het Arbeidsbureau worden gestempeld. Op Dolle Dinsdag, 5 september 1944, zetten de Duitsers in paniek de gevangenis open en kon Arend ontsnappen. Hij is in december door verraad opnieuw opgepakt en op 7-1-1945 in de duinen bij Limmen gefusilleerd. Hij ligt op de Erebegraafplaats in Bloemendaal, grafvak 34. 4. Dit was op het Verwulft in Haarlem. 5. Dit was de beruchte politie agent Fake Krist. Hij had een verhouding met de moeder van een jongen, Johannes de Vos, uit het verzet. Die jongen werd gearresteerd. Hij werd vrijgelaten op voorwaarde dat hij joden en verzetsmensen zou verraden. Hij werkte op het GAB in Haarlem. 6. Het hoofdkwartier zat in het gebouw van uitgeverij De Spaarnestad aan de Nassaulaan/Nassauplein, ook wel het Libelle Huis genoemd. 7. De Ausweisen waren bestemd voor Cees de Jong, een verzetsman en één van de geestelijk vaders van de alternatieve Haarlemsche Courant van 5 juni 1944. 8. Onze moeder Mieke Broersen had vader met een aantal vrienden op 14-11-1943 opgezocht in Den Bosch omdat hij in Brabant in Erp was ondergedoken en later bij een oom in den Bosch en tante Anna. Ik denk dat zij een nichtje is, de dochter van Johannes Jansen en Lambertha Renckens. 9. Hij was in 1943 ondergedoken omdat hij de loyaliteitsverklaring weigerde te tekenen. 10. Zijn valse identiteit was Adriaan Jacob van Deursen, geboren 4 augustus 1921 te Borne. Hij kreeg de papieren van Cees de Jong. 11. Dit is het schrift opengelaten. Vader had zich aangeleerd om namen en adressen te vergeten uit angst om bij een arrestatie door te slaan. 12. Het meisje is tante Verony die op het arbeidsbureau werkte en daar belangrijke dingen deed voor het verzet. Zij legde de relatie met Johannes de Vos. Zijn moeder had een verhouding had met Krist. Ze dacht dat hij te vertrouwen was. 13. Op 19 februari 2000 schreef hij aan Hans Hoffman, die een boek zou schrijven over Cees de Jong, dat hij aan zijn linker pols geboeid was, maar dat klopt denk ik niet. 14. De smid is van Riessen uit Bloemendaal. 15. Vader schrijft Kees met een K. 16. Krist had zich bij Willi Lages, chef van de Sicherheitspolizei van Amsterdam, moeten verantwoorden omdat hij vader had laten lopen. Fake Krist is op 25-11-1944 door zwarte Kees (Gommert Krijger) doodgeschoten vanuit een gymnastieklokaal van een school aan de Westergracht vlak bij de Sint Bavo, na een zorgvuldige voorbereiding door de Haarlemse politieknokploeg. Als represaille zijn 10 gijzelaars gefusilleerd. Terzijde van de Bavo is een monument: hun namen met een treurende vrouw. 17. Een mud aardappelen is 70 kg, een mud is ook wel 100 liter. Ik denk dat vader met en mud iets minder bedoeld.
Voetnoten  
 
*1. Het was in de juli 1944, precieze datum heb ik niet gevonden.  
18. Op 5 december 1944 vond er een razzia plaats en het lukte hem niet naar het Kleverpark te vluchten. Hij besloot naar zijn ouderlijk huis op de Ambachtstraat 4 te gaan en kwam een Duitse agent tegen. Hij heeft zich verscholen in een heg, waar hij uren in de kou heeft gestaan. Hij had het idee dat de agent hem gezien had, maar er gebeurde niets. Toen het donker genoeg was is hij uiteindelijk naar huis kunnen rennen en daar hebben ze, alsof er niet veel was gebeurd, Sinterklaas gevierd. 19. Dit is door mij, Paul Jansen, letterlijk overgenomen uit het schriftje dat ik na zijn overlijden op 24 januari 2018 vond in het rolkastje. Hij heeft er maar sporadisch over verteld en het schriftje nooit laten zien.
*2. Het gewestelijk arbeidsbureau was gevestigd op de Kleine Houtweg 18.  
*3. Hij haalde valse persoonsbewijzen op voor joden in Haarlem, oa in Sprang Capelle en nu in Haarlem als vervanging van Arend Hijner, alias Bart Hansen, met wie hij in het verzet samenwerkte. Arend Hijner was een studiegenoot, vader zat bij dispuut Septapus en Arend bij De Lepel. Arend was gevangen genomen. Daardoor was de stempel kwijt en zouden de Ausweisen op het Arbeidsbureau worden gestempeld. Op Dolle Dinsdag, 5 september 1944, zetten de Duitsers in paniek de gevangenis open en kon Arend ontsnappen. Hij is in december door verraad opnieuw opgepakt en op 7-1-1945 in de duinen bij Limmen gefusilleerd. Hij ligt op de Erebegraafplaats in Bloemendaal, grafvak 34.  
*4. Dit was op het Verwulft in Haarlem.  
*5. Dit was de beruchte politie agent Fake Krist. Hij had een verhouding met de moeder van een jongen, Johannes de Vos, uit het verzet. Die jongen werd gearresteerd. Hij werd vrijgelaten op voorwaarde dat hij joden en verzetsmensen zou verraden. Hij werkte op het GAB in Haarlem.  
*6. Het hoofdkwartier zat in het gebouw van uitgeverij De Spaarnestad aan de Nassaulaan/Nassauplein, ook wel het Libelle Huis genoemd.  
*7. De Ausweisen waren bestemd voor Cees de Jong, een verzetsman en één van de geestelijk vaders van de alternatieve Haarlemsche Courant van 5 juni 1944.  
*8. Onze moeder Mieke Broersen had vader met een aantal vrienden op 14-11-1943 opgezocht in Den Bosch omdat hij in Brabant in Erp was ondergedoken en later bij een oom in den Bosch en tante Anna. Ik denk dat zij een nichtje is, de dochter van Johannes Jansen en Lambertha Renckens.  
*9. Hij was in 1943 ondergedoken omdat hij de loyaliteitsverklaring weigerde te tekenen. *
*10. Zijn valse identiteit was Adriaan Jacob van Deursen, geboren 4 augustus 1921 te Borne. Hij kreeg de papieren van Cees de Jong.  
*11. Dit is het schrift opengelaten. Vader had zich aangeleerd om namen en adressen te vergeten uit angst om bij een arrestatie door te slaan.  
*12. Het meisje is tante Verony die op het arbeidsbureau werkte en daar belangrijke dingen deed voor het verzet. Zij legde de relatie met Johannes de Vos. Zijn moeder had een verhouding had met Krist. Ze dacht dat hij te vertrouwen was.  
*13. Op 19 februari 2000 schreef hij aan Hans Hoffman, die een boek zou schrijven over Cees de Jong, dat hij aan zijn linker pols geboeid was, maar dat klopt denk ik niet.  
*14. De smid is van Riessen uit Bloemendaal.  
*15. Vader schrijft Kees met een K.  
*16. Krist had zich bij Willi Lages, chef van de Sicherheitspolizei van Amsterdam, moeten verantwoorden omdat hij vader had laten lopen. Fake Krist is op 25-11-1944 door zwarte Kees (Gommert Krijger) doodgeschoten vanuit een gymnastieklokaal van een school aan de Westergracht vlak bij de Sint Bavo, na een zorgvuldige voorbereiding door de Haarlemse politieknokploeg. Als represaille zijn 10 gijzelaars gefusilleerd. Terzijde van de Bavo is een monument: hun namen met een treurende vrouw.  
*17. Een mud aardappelen is 70 kg, een mud is ook wel 100 liter. Ik denk dat vader met en mud iets minder bedoeld.
*18. Op 5 december 1944 vond er een razzia plaats en het lukte hem niet naar het Kleverpark te vluchten. Hij besloot naar zijn ouderlijk huis op de Ambachtstraat 4 te gaan en kwam een Duitse agent tegen. Hij heeft zich verscholen in een heg, waar hij uren in de kou heeft gestaan. Hij had het idee dat de agent hem gezien had, maar er gebeurde niets. Toen het donker genoeg was is hij uiteindelijk naar huis kunnen rennen en daar hebben ze, alsof er niet veel was gebeurd, Sinterklaas gevierd.  
*19. Dit is door mij, Paul Jansen, letterlijk overgenomen uit het schriftje dat ik na zijn overlijden op 24 januari 2018 vond in het rolkastje. Hij heeft er maar sporadisch over verteld en het schriftje nooit laten zien.
[[Categorie:Verhaal van ooggetuigen in de Tweede Wereldoorlog]]

Versie van 17 jul 2018 15:54

Dit is een gebruikersessay geschreven door Ad Jansen (PAF Jansen)

Ad Jansen verzetsstrijder te Haarlem spectaculair ontsnapt

Ad Jansen is in 1923 geboren in Amsterdam. Tijdens de 2e wereldoorlog woonde hij in Haarlem. Later is hij naar Nijmegen verhuisd en werd hoogleraar klinische chemie aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Wij wisten dat hij in het verzet heeft gezeten. Hij vertelde er sporadisch over. In januari 2018 is hij op 94-jarige leeftijd overleden. Bij het opruimen van zijn spullen kwam er een schriftje te voorschijn en daarin stond het hele verhaal van zijn rol in het verzet. Dit is zijn verhaal:

25 juli 1945 Inleiding

Waarom dit in elkaar gedraaid is? Ik weet het niet, het idee is mijn hoofd binnengeborreld op een nacht, waarin Morpheus verstek liet gaan. En ziehier, enige dagen later, het begin van het resultaat. Ja misschien is er toch wel een reden, want altijd blijft er, al is het heel erg op de achtergrond, het begrip student, dat synoniem is met geldgebrek. Als nu een op de duizend Nederlanders zich hiervoor interesseert zijn we klaar….. Snapt u, edele lezer? Als iemand een dagje ouder wordt, behoort het tot de goede gewoontes, dat iemand een pen in zijn hand neemt, moderner: voor een schrijfmachine gaat zitten, zich voorover buigt en schrijft, en wel zijn mémoires. Ik ben niet oud, zelfs geen dagje, ergo geen mémoires. Dit is dus zoiets als een oorlogsbelevenis, die, nu we van de gehate onderdrukker bevrijd zijn, een verhaal om je krom te lachen geworden is, om geen erger woord te gebruiken. Op het moment kan men weer in het openbaar lachen en praten.
Is dat geen wonder, als je vier jaar je mond hebt moeten houden? Op het moment dat dit oorlogsdocumentje ontstaat drukt het juk der vernedering en smaad, dat ons door de wreden bezetter werd opgelegd, zwaarder dan ooit. Alles wat mooi is, is ons ontnomen. Hoe zullen we de rijke betekenis van het woord “vrijheid” waarderen! Alea iacta est, of anders gezegd, we zullen ‘ns wat in ons geheugen gaan wroeten, op zoek naar alle bijzonderheden van een dag in juli, waarop de S.D. meende iets te pakken te hebben. Gelukkig was dat “iets” alleen maar lucht…. _______________

Het was die dag prachtig zonnig weer. Wat dat eigenlijk met de zaak te maken heeft, weet ik niet, maar ’t was prachtig weer.(1) Op het arbeidsbureau was een afspraak, ik zou enige Ausweisen halen, die daar gestempeld zouden worden.(2) Dat was het resultaat van een bezoek, de dag tevoren. De persoon waar de conferentie mee zou plaats hebben zat ergens boven in het gebouw en ik in een kamer met twee van de vuilste agenten, die Haarlem in die tijd kende. Schoon van buiten en vuil van binnen, slokdarmen en dergelijke. Iemand waarschuwde den persoon in questie en zo kreeg ik even later een enveloppe in mijn handen gestopt waar de bewuste A.W.s in zaten. “Stop gauw weg, ’t is gevaarlijk. De zaak is in orde.”(3) Illegale personen, dat zijn dus de van valse papieren voorzienen, zullen het Arbeidsbureau altijd met een gevoel van opluchting verlaten, zo ze het tenminste al bezoeken. Ook ik behoor tot de opluchtings-individuen. Dus stapte ik verlicht op mijn fiets. Dat wil dan zeggen op het rudiment van een fiets, want het apparaat was volkomen gedegenereerd tot iets prehistorisch: lekke resp. massieve band, geen spatbord. Op dit instrument sjokkerde ik voort, moeizaam, maar toch altijd vooruit. Op een zeker moment wist ik dat er iemand achter me aanreed en had alleen het idee: “als ik geschaduwd wordt, gebeurt het verduiveld slecht.” Harder rijden en wegkomen ging niet, wegens die ellendige leegte in mijn band. Zo kon het dan gebeuren dat ik enige seconden later op mijn schouder getikt werd en iemand me naar mijn persoonsbewijs vroeg, terwijl me een gele legitimatie van de staatspolitie onder de neus geduwd werd.(4) Het persoonsbewijs en het aanverwante Ausweis waren natuurlijk in orde. Ja, we zijn niet gek. Waarom ik niet op school zat? Vrij zielig, maar dat kan je van een S.D.-agent verwachten. Achteraf bleek het trouwens zelfs een inspecteur te zijn.(5) Hij was echter niet erg tevreden, en nodigde me uit om een bezoek af te leggen op de Nassaulaan, waar zich het hoofdkwartier van de Sicherheitsdienst (S.D.) bevond, om het zaakje toch ‘ns iets nader te onderzoeken.(6) Hetgeen natuurlijk helemaal niet leuk was, maar dat hield ik wijselijk voor me. Aldus zetten we onze karren weer in beweging. De tocht ging naar de Nassaulaan en niet naar het politiebureau, zoals ik verwachtte.
Onderweg zocht ik naar een mogelijkheid om me van de enveloppen met A.W.’s te ontdoen, maar het lukte niet, want de kerel hield me voortdurend in de gaten. Zo liet hij me netjes voorgaan bij het bestijgen van de trap, ondanks het feit, dat ik hem voorstelde om voorop te lopen, omdat ik de weg niet wist. Boven in een kamer aangekomen, waar nog enige ongure individuen zaten, liet hij zijn vriendelijkheid varen, greep me beet en maakte mijn zakken leeg. Bij het ontdekken van de Ausweisen hoorde ik iets van “Goede vangst” en ”Kom maar ‘ns mee naar die andere kamer, dan zullen we het zaakje ‘ns nader onderzoeken.” Het volgende tafereel speelt zich af in de kamer er naast. Twee kerels, de een ziet eruit als een roofdier met grote lange tanden en een gemene grijns over zijn gezicht. De ander ziet er iets menselijker uit en schreeuwt ook niet zo hard als nummer een. Ze beginnen een plundering van mijn portefeuille, die vol interessante dingen zit. Een aanvraag voor een persoonsbewijs, voor een Ausweis. Een stel lui, die afgekeurd willen worden voor de arbeidsdienst, zegeltjes voor persoonsbewijzen, een hoekje van een stamkaart, een aantal rijwielkaarten van de spoorwegen. En dan natuurlijk de nodige privéspullen. “Voor wie zijn die spullen bestemd?(7) Van wie heb jij die Ausweisen gekregen. Wat zijn je relaties?” Eén van de eerste dingen die me opviel was het feit dat de A.W.’s ongestempeld waren, zodat ik meteen aan verraad op het Arbeidsbureau dacht. Ik had een vrij behoorlijk verhaaltje in elkaar gedraaid. Eén van mijn vrienden was gearresteerd, en zodoende zaten we allemaal in de knoop.
Vandaar dat ik die aanvragen in mijn zak had en naar het G.A.B. geweest was, want we waren onze stempels kwijt. Maar op het Arbeidsbureau durfden ze het niet aan om een paar stempeltjes te zetten. “Je liegt, je moet een klap op je bek hebben”, het roofdier, “als je verstandig bent noem je een paar namen, dat zal je aanmerkelijk schelen in je straf”, de schijnmens. “Heus ik vertel precies wat ik weet, ik ken niemand, behalve die ene vriend die gearresteerd is.” “Hou je mond verder maar, we zullen je vanmiddag of anders morgen wel aan het praten krijgen. Zo niet, dan ga je naar Amsterdam, daar hebben ze niet zo veel geduld, maar daar wordt je uitgewalsd zodat de woorden vanzelf over je lippen komen. Erg gemakkelijk.” Ze ontdekken de kaart van Frankrijk (het was juist het begin van de invasie). “Je wilt zeker graag dat ze hier landen, hè.” “Ja, toch wel.” Nu, ik niet, niet voor mezelf, maar vooral voor jou, want je snapt wel, dat de Duitsers dan geen tijd en gelegenheid hebben om je naar een meer Oostwaarts gelegen kamp te vervoeren en loslaten zullen je ze ook wel niet. Je wordt natuurlijk tegen de muur gezet.” Moet ik nu roepen: “Laat asjeblieft de Engelsen en Amerikanen wegblijven?” Het is gewoon belachelijk. Een cijferlijst van mijn eindexamen: “Prachtig, prachtig; nu je bent hier ook schitterend geslaagd hoor, uitstekend gedaan. Je snapt zeker wel, dat er van je studie nu niets meer terecht komt, dat is natuurlijk verloren.” “O, die lag toch al lang in de war, dankzij de Duitse maatregelen.” Zwijgen, volgend voorwerp uit de portefeuille. Rijwielkaarten. “Wat moet dat?” “Die gebruik ik, als ik mijn fiets mee neem op reis.” “Nee, mannetje, nee, dat is heel ergens anders voor.” Verwondering van mijn kant. “Doe maar niet zo onnozel, lelijke dief.” Stomme verbazing. “Ja tuig van jouw soort is overal toe in staat. De ene misdaad of de andere is voor jullie hetzelfde. We begrijpen heus wel dat die kaarten gebruikt worden om op de stations aan fietsen te hangen en ze dan te stelen.” Ik moet inwendig brullen, ziel van een man…. Brieven van mijn meisje (8):“Wat leuk, laat ‘ns kijken; nou, het wordt steeds liever. Dit is zeker het toppunt “Allerliefste”. Ik kan hem wel aanvliegen. “Dit is privé en heeft niets met de zaak te maken.” Een hoekje van een stamkaart. “Wat is dat, van wie is dat?” “Van mij natuurlijk”. “Wat betekent dat dan, heb je geen stamkaart en geen bonnen?” “Nee, blijkbaar niet.” “Je bent dus nog ondergedoken ook, dat maakt de zaak alleen nog maar erger.”(9) De ‘experts’! Hadden niet eens ontdekt dat mijn papieren vals, dwz dat mijn collegekaart vals was.(10) “Hoe kom je dan aan je bonnen?” “ Dat is een beroerde geschiedenis, daar zorgt die vriend van me altijd voor en nu hij gearresteerd is, weet ik niet meer hoe ik daar aan moet komen.” “Ik heb er zin in om je een flink pak slaag te geven, misschien dat dat je geheugen wat zal opfrissen.” “Ik kan u heus niet anders vertellen, want ’t is waar wat ik vertel.” “Wat is dit voor een papiertje? Wie is die  ?” (11) “  ?” “Ja, hier staat dat het een goede zeilvriend van je is.” “O, ja natuurlijk.” Het geval was zo, dat ik aan den bewusten persoon op het GAB zou vragen of hij iets voor kon doen, want die was de vorige dag gearresteerd wegens onderduiken. Ik ken de goede man helemaal niet. “Wat moet daarmee?” het geval wordt uiteengezet dat het een goede vriend van me is, die ik probeerde zijn vrijheid terug te geven. ‘Men’ neemt hier genoegen mee. “En vertel nu maar ‘ns wat van je vrouwelijke relaties op het Arbeidsbureau.” “Vrouwelijke relaties?” “ Doe niet zo onnozel en vertel wat je weet, anders zal ik de woorden wel uit je bek slaan.” “Wat is dat nou voor onzin, ik ken geen enkel meisje op het Arbeidsbureau.” Natuurlijk ken ik er een meisje, maar die moet er in ieder geval buiten blijven.(12) “Wacht maar, we zullen je vanmiddag wel klein krijgen. We hebben geduld hoor. En waar heb je spullen thuis verborgen?” Ik heb thuis niets, daar zult U tevergeefs zoeken.” “Als je het niet vertelt scheuren we ’t behang van de muur en we plakken het er niet meer op als we weggaan. We gooien de hele boel overhoop, tot we vinden wat we zoeken.” “Gaat Uw gang, U zult niets vinden.” Mijn naam wordt in het arrestantenboek geschreven en ik kan naar een andere kamer verdwijnen, waar nog ’n stuk of zes stuks tuig zit. “Ja, ga maar zolang op ’n stoel zitten, dan gaan wij intussen wat eten. Nee, neem die leunstoel maar, dan heb je tenminste een steuntje, als je mocht flauwvallen.” Ik ga in een leunstoel zitten, zwaar, massief en wordt met mijn rechterhand vastgeboeid.(13) Iedereen verdwijnt. Ik begin te wurmen en te wrikken. Natuurlijk geen kans, ze gebruiken goed spul. Ik ben helemaal alleen, de kamerdeur is op slot, maar ’t raam is open. Nu nadenken, kalm nadenken. Wat zeggen bij het verhoor dat zonder twijfel vanmiddag zal plaats hebben. Hoe zal ik moeten liegen, dat ’t geloofwaardig klinkt? Het raam. Ja, het staat open, maar beneden zijn nog mensen. Eruit springen? Met een blauwe boon in je body. Enige kans, dus hetmoet. En daar sluip ik, de stoel meetrekkend, naar het raam. Geen kip te zien, zal ik? Daar klinkt beneden gestommel, ’t lijkt wel of er iemand naar boven komt, als een razende ren ik terug. Bots tegen de serredeuren aan, lawaai. Maar er komt niemand binnen. Het moet, nu heb ik nog de kans, dus weer terug naar het raam. Op de vensterbank, één seconde aarzeling, daar gaat ie! Langs het raamkozijn, tien centimeter breed, minstens 2 meter lang, zeer labiel evenwicht, stoel in mijn rechterhand, arm gestrekt. Even sta ik helemaal los, dan zwaait de stoel op het muurtje, dat de afscheiding vormt tussen de tuin van het gebouw en het er naast liggend straatje. Een tiende seconde later zit ik zelf op het muurtje en laat de stoel en dan mezelf vallen. Niets gebroken. Alleen rolt de stoelzitting op de grond. Nu die mogen ze houden, ik heb geen seconde te verliezen en laat hem dus liggen. Het zijstraatje uit. Naar de Spaarnestad; niemand hoort me, als ik op de deuren timmer. Het lawaai van de machines overstemt ieder ander geluid. Daar komt een heer aan: mijn enige kans. ’n Risico ik waag het. “help me in Godsnaam, zoeven ontvlucht aan de S.D. Help me.” Man zegt niets, loopt door, lijkt verbouwereerd, gaat ’n poortje in, komt weer terug. “Gauw mee, hierheen.” Ik ook ‘t poortje in, loop achter de S.D. gebouwen om, langs enige stomverbaasde arbeiders, die ik vergeefs om ’n zaag vraag en kom, steeds mijn redder volgend, in een kantoorgebouw aan de Nieuwe Gracht. De heer is daar plotseling verdwenen en ik sta voor de vrouw van de conciërge. “Ja, maar ik durf u niet te helpen, want ik weet niet of ’t wel goed is.” “Ik ben een politieke gevangene en geen misdadiger, dat ziet u toch wel!” “Ja maar, ik ben hier eigenlijk vreemd, enfin, ik zal de chef er maar bij halen, die weet beter wat er moet gebeuren.” Enfin, de chef komt. Ik kerm om ’n zaag. Hij zegt niet veel, en brengt 20 minuten zoek met zoeken naar ’n zaag, maar kan er geen vinden. In die tussentijd ben ik een keer ’n bibliotheek en later een kelder in gevlucht omdat er iemand aan kwam. Eindelijk daar komt de behulpzame chef me vertellen, dat hij een werkman ontdekt heeft die me zal losmaken. De werkman komt, kijkt en zegt dat hij een zaag zal halen. Intussen is ’t al ruim een half uur geleden dat ik uit ’t raam gesprongen ben! ’t Begint nu toch wel tijd te worden. Daar komt de werkman weer aan met ’n zaag, ’n ijzerzaag nog wel! Maar die man is zo zenuwachtig dat hij ’t zaagje niet in één gleuf kan houden; bovendien is hij bijziende. Ik help hem zo goed en kwaad als dat gaat. Keurig gaat het nu en een minuut later ben ik vrij! Dat wil zeggen bevrijd van die ellendige stoel, want om m’n pols zit nog steeds de boei. “Wat moet ik met die stoel beginnen?” “Tja wat met die stoel te doen. Ik gooi hem wel in de Nieuwe Gracht.” “Nee dat is veel te gevaarlijk, want dan zien ze direct waar je bent ontsnapt. Dat is te gevaarlijk voor ons.” “Maar wat moet ik er dan mee beginnen?” ‘Nu wij zullen hem wel verstoppen in ’t kolenhok er resp. brandhout van maken.” “Vindt U het dan goed dat ik er vandoor ga?” “ Ja dat is best, maak maar gauw dat je wegkomt.” “Ik bedank u reuzenhartelijk voor uw uitnemende hulp.”Tijd voor meer woorden is er niet. Ik vlieg de deur uit in een tempo dat alle records verre slaat. D.w.z alleen op de trajecten waar niemand me ziet zoals in ’t Bolwerk, zet ik er een dergelijk tempo. Op de andere stukken beoefen ik het snelwandelen…… Even voor tweeën arriveer ik op de Schotersingel, het dichtstbijzijnde illegale adres: Jan van Son. Hij doet open: “Maar kerel wat is er met jou gebeurd?” Ik laat mijn pols met aanhangsel zien. “Kom mee naar boven.” Hij haalt op zijn kamer sigaretten en thee, ik word verbonden, want ik heb blijkbaar mijn pink opengehaald. ’n Smid wordt gehaald, maakt me los.(14) Als U soms in moeilijkheden zit komt U maar bij mij om bonnen. Ik help al wel 20 mensen aan bonnen en er kan er nog best eentje bij.”Vriendelijke kerel. “’t is niet nodig hoor, maar van harte bedankt voor je aanbod.” Ik vertel, nadat Kees(15) de Jong gearriveerd, is mijn verhaaltje. We voelen ons huiverig als we merken dat er ’n meisje voor ’t huis staat en geregeld naar boven kijkt. Dus exit, door de achtertuin door de poort naar ’n huis op de Verspronckweg. Als ik daar een poosje gezeten heb, komt Jan vertellen dat de weg veilig is en dat ’t meisje doodgewoon op iemand stond te wachten. Daar gaan we dus naar Bloemendaal. Die eerste nacht zal ik bij P. slapen, dat brengt Kees even voor elkaar. Intussen ga ik zolang met hem mee, want ik eet voorlopig bij hem thuis. Slapen gaat niet, want ze slapen zelf niet thuis. Maar ’n kwartier voor spertijd komt P. me vertellen dat zijn vrouw vreselijk angstig is of ik geen ander adres weet. Ik ben al weg. Krijg gelukkig die eerste nacht onderdak bij ’n politieagent. Zo heb ik ongeveer 2 maanden gesukkeld de ene nacht hier een volgende nacht daar. Er is nog maar één gebeurtenis die de moeite van ’t vertellen waard is. Ik was weer ‘ns op ’n nieuw adres, een dag was ik er, niemand wist dat ik daar was. Vlak voor ’t eten ’s avonds wordt er gebeld, ’n jochie geeft ’n briefje af. Uit ’n krant zijn letters geknipt en naast elkaar geplakt er staat: Maak dat je wegkomt, er dreigt gevaar, een goede vriend, terwijl mijn naam boven het briefje stond. Weg over schuttingen en door tuinen, weg ………. Ik keerde naar huis terug op de dag dat Krist neergeschoten werd voor de kathedraal, maar dat was toeval.(16)


Vader is een aantal maanden vrijwel elke dag op een andere plaats onderdoken totdat hij zijn langste onderduikadres kreeg bij Miek (en opa en oma Broersen) op de Kleverparkweg 71 in Haarlem.

Vader heeft nog 3 hoofdstukken geschreven:

Hongersnood Wat een vreselijk gezicht! Die honderden mensen die je naar het Noorden ziet trekken met handkarren, bakfietsen, karretjes, fietsen en alle mogelijke vehikels. En dan als ze terugkomen! Sommigen niet meer dan levende geraamtes, anderen uitgeput, doodsbleek en met uitgemergelde gezichten, kleine kinderen, vrouwen, meestal mannen, lopend, strompelend, duwend en trekkend. Dikwijls zijn het maar een mud (17) of twee drie aardappels, die ze machtig zijn kunnen worden en waar ze zich meer dan 100 kilometer lopen voor getroost hebben. En dan zijn er nog de controleurs, die dikwijls in het zicht van de haven, het moeizaam verworven voedsel in beslag nemen. Arm Holland! Hoevelen hebben deze tocht met de dood moeten bekopen? Het blijft een open vraag. Wat een ellende wat een honger wordt er geleden.

Gas Is iedereen zich wel bewust wat het zeggen wil geen gas te hebben? Hopeloos geploeter. Koken op een kachel, waar bijna geen brandstof voor aanwezig is. Geen kolen, weinig hout.

Razzia Beter was te spreken van mensenjacht. Weet U wat het zeggen wil vrij te zijn? Niemand kan beter genieten van zijn vrijheid, dan zij, die hem of is het haar bijna verloren. ’s Morgens papiertjes in de bus met uitnodiging om met nodige attributen voor je deur te gaan staan, om je dan als een hond te laten meeslepen en je in een veewagen te laten stoppen, waarmee je dan naar Duitsland gevoerd wordt, waar je voor den vijand moet werken. Pogingen tot vluchten wordt met de dood gestraft. Wat moet je doen, als je een goede schuilplaats hebt, maar die niet meer kunt bereiken? Heeft u wel ‘ns negen uur lang in een heg gestaan in vrijwel dezelfde houding?(18) En wat voel je dan, als je weet dat die heg maar heel dun is, en er komt een Mof recht op je af, naar het schijnt. Je voelt angst en je wil wel tevoorschijn springen, als je volgens je gevoel te werk ging: maar je verstand zegt: wacht nog even, er bestaat nog ’n kleine kans, dat hij je niet gezien heeft. En als hij dan op geen drie meter van je vandaan aan een deur voelt die dicht is en hij jouw kant op kijkt, moet je dan niet al je zenuwen onder bedwang houden om niet te gillen: ”Schei uit met die comedie, ik geef me over.” En als hij dan omkeert en verder gaat, moet je dan niet in een wonder geloven en God danken dat je gered bent? En als die Mof nog drie maal op geen tien meter langs je gaat, terwijl er overal vlakbij geschoten wordt, en je patroonhulsen op de grond hoort vallen, dan is het moeilijk om je kalm tehouden. Maar het moet en is gelukt. Later hoorde ik dat er zes jonge mannen werden gevonden in de speeltuin waar ik me verborgen had, en dat de tuin grondig doorzocht was, terwijl ze verschillende malen geschoten hadden door de verschillende houtstapels, die er lagen. Heeft u wel ‘ns enige uren lang onder de grond gelegen? Heeft u wel ‘ns van huis tot huis, van poort tot poort, van straat tot straat gelopen, telkens u verstoppend, omdat het overal wemelt van Moffen, die U zullen arresteren zodra ze U zien. Heeft U wel ‘ns….. Ach, dit heeft u gelukkig niet meegemaakt, en zult het, naar ik van harte hoop, ook niet meemaken. Overigens ben ik van oordeel dat iets dergelijks nooit meer mag voorkomen in de geschiedenis der mensheid.


Ad Jansen(19)

Voetnoten

  • 1. Het was in de juli 1944, precieze datum heb ik niet gevonden.
  • 2. Het gewestelijk arbeidsbureau was gevestigd op de Kleine Houtweg 18.
  • 3. Hij haalde valse persoonsbewijzen op voor joden in Haarlem, oa in Sprang Capelle en nu in Haarlem als vervanging van Arend Hijner, alias Bart Hansen, met wie hij in het verzet samenwerkte. Arend Hijner was een studiegenoot, vader zat bij dispuut Septapus en Arend bij De Lepel. Arend was gevangen genomen. Daardoor was de stempel kwijt en zouden de Ausweisen op het Arbeidsbureau worden gestempeld. Op Dolle Dinsdag, 5 september 1944, zetten de Duitsers in paniek de gevangenis open en kon Arend ontsnappen. Hij is in december door verraad opnieuw opgepakt en op 7-1-1945 in de duinen bij Limmen gefusilleerd. Hij ligt op de Erebegraafplaats in Bloemendaal, grafvak 34.
  • 4. Dit was op het Verwulft in Haarlem.
  • 5. Dit was de beruchte politie agent Fake Krist. Hij had een verhouding met de moeder van een jongen, Johannes de Vos, uit het verzet. Die jongen werd gearresteerd. Hij werd vrijgelaten op voorwaarde dat hij joden en verzetsmensen zou verraden. Hij werkte op het GAB in Haarlem.
  • 6. Het hoofdkwartier zat in het gebouw van uitgeverij De Spaarnestad aan de Nassaulaan/Nassauplein, ook wel het Libelle Huis genoemd.
  • 7. De Ausweisen waren bestemd voor Cees de Jong, een verzetsman en één van de geestelijk vaders van de alternatieve Haarlemsche Courant van 5 juni 1944.
  • 8. Onze moeder Mieke Broersen had vader met een aantal vrienden op 14-11-1943 opgezocht in Den Bosch omdat hij in Brabant in Erp was ondergedoken en later bij een oom in den Bosch en tante Anna. Ik denk dat zij een nichtje is, de dochter van Johannes Jansen en Lambertha Renckens.
  • 9. Hij was in 1943 ondergedoken omdat hij de loyaliteitsverklaring weigerde te tekenen. *
  • 10. Zijn valse identiteit was Adriaan Jacob van Deursen, geboren 4 augustus 1921 te Borne. Hij kreeg de papieren van Cees de Jong.
  • 11. Dit is het schrift opengelaten. Vader had zich aangeleerd om namen en adressen te vergeten uit angst om bij een arrestatie door te slaan.
  • 12. Het meisje is tante Verony die op het arbeidsbureau werkte en daar belangrijke dingen deed voor het verzet. Zij legde de relatie met Johannes de Vos. Zijn moeder had een verhouding had met Krist. Ze dacht dat hij te vertrouwen was.
  • 13. Op 19 februari 2000 schreef hij aan Hans Hoffman, die een boek zou schrijven over Cees de Jong, dat hij aan zijn linker pols geboeid was, maar dat klopt denk ik niet.
  • 14. De smid is van Riessen uit Bloemendaal.
  • 15. Vader schrijft Kees met een K.
  • 16. Krist had zich bij Willi Lages, chef van de Sicherheitspolizei van Amsterdam, moeten verantwoorden omdat hij vader had laten lopen. Fake Krist is op 25-11-1944 door zwarte Kees (Gommert Krijger) doodgeschoten vanuit een gymnastieklokaal van een school aan de Westergracht vlak bij de Sint Bavo, na een zorgvuldige voorbereiding door de Haarlemse politieknokploeg. Als represaille zijn 10 gijzelaars gefusilleerd. Terzijde van de Bavo is een monument: hun namen met een treurende vrouw.
  • 17. Een mud aardappelen is 70 kg, een mud is ook wel 100 liter. Ik denk dat vader met en mud iets minder bedoeld.
  • 18. Op 5 december 1944 vond er een razzia plaats en het lukte hem niet naar het Kleverpark te vluchten. Hij besloot naar zijn ouderlijk huis op de Ambachtstraat 4 te gaan en kwam een Duitse agent tegen. Hij heeft zich verscholen in een heg, waar hij uren in de kou heeft gestaan. Hij had het idee dat de agent hem gezien had, maar er gebeurde niets. Toen het donker genoeg was is hij uiteindelijk naar huis kunnen rennen en daar hebben ze, alsof er niet veel was gebeurd, Sinterklaas gevierd.
  • 19. Dit is door mij, Paul Jansen, letterlijk overgenomen uit het schriftje dat ik na zijn overlijden op 24 januari 2018 vond in het rolkastje. Hij heeft er maar sporadisch over verteld en het schriftje nooit laten zien.