Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Jaques du Bois: verschil tussen versies

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Geen bewerkingssamenvatting
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 35: Regel 35:


H o l t z<BR>
H o l t z<BR>
1745, 28 mei, Aegidius Holtz, Elbingensis, oa. aet. 11, Classis IV (voetnoot: broer van Johannes vermeld in 1732, 4 oktober)
1745, 28 mei, Aegidius Holtz, Elbingensis, oa. aet. 11, Classis IV (voetnoot: broer van Johannes vermeld in 1732, 4 oktober)<BR>
1767, 18 juni, Joannes Jacobus, Jacobi Holtz, Scabini Novae Civitatis filius (dwz een zoon van de schepen van de nieuwe stad van de stad Elbing) (volgens de voetnoot een zoon van Jacob Holst genoemd in 1743, 26 september )
1767, 18 juni, Joannes Jacobus, Jacobi Holtz, Scabini Novae Civitatis filius (dwz een zoon van de schepen van de nieuwe stad van de stad Elbing) (volgens de voetnoot een zoon van Jacob Holst genoemd in 1743, 26 september )



Versie van 8 okt 2024 23:15

Jaques du Bois (Elbing, 1 juli 1731 – Elbing, 19 oktober 1807) was een zeer vermogend koopman uit Elbing (toen Pruisen, nu Elbląg in Polen).

Leven

Jaques du Bois heette oorspronkelijk Jacob Holtz. Hij was een zoon van Gideon (= Aegidius) Holtz, tabaksspinner in Elbing.[1]

Gideon Holtz bezat het huis nr. 1 in de Nieuwe Stad van Elbing, waarin hij een tabaksfabriek runde en het tot een zekere welvaart bracht. Hij en zijn vrouw stierven vrijwel tegelijkertijd; Jaques, die het vak in Dantzig had geleerd, keerde terug naar Elbing, werd door de wezenrechtbank meerderjarig verklaard en nam - nog geen 19 jaar oud - de tabaksfabriek over; Op 16 oktober 1750 werd hij “Großburger auf Handel und Wandel” in de Nieuwe Stad van Elbing.

Zijn eerste huwelijk was op 18 november 1751 (in de Nieuwstedelijke Parochiekerk van de Drie Koningen in Elbing) met Magdalena Constantia Dundel (*1 september 1729), dochter van wijlen Wilhelm Dundel, voormalig arendatoris van de brandewijnstokerij Marienburg, maar al na de geboorte van een dochter Maria Constantia (gedoopt 9 februari 1753) stierf (begraven 20 februari 1753).
Door zijn tweede huwelijk (bij Driekoningen) op 23 oktober 1753 met Christina Elisabeth Möller (*1725 - +Elbing, 30 januari 1766), dochter van de rechter van de Nieuwe Stad: Gotfried Möller, raakte hij door huwelijk verwant aan het " Vrijstatelijke Patriciaat van de Nieuwe Stad", waarin hij zelf in 1764 werd opgenomen als "rechtbankverwant" (assessor, rechter en kamerheer).
Door zijn derde huwelijk op 30 juni 1767 (bij Driekoningen) met Johanna Sophia Wilmson (*Elbing, 13 mei 1740 - +Elbing, 25 november 1810), dochter van de "meest vooraanstaande burgemeester Johann Wilmson", raakte hij door huwelijk verwant met de families van het "Vrijstatelijke Patriciaat van de Oude Stad", die ten tijde van de "Gastland Company" uit Engeland emigreerden. Hij heette toen nog Jacob Holtz, zoals blijkt uit het voor het huwelijk gemaakte affiche.

In 1775 verwierf Jaques du Bois het architectonisch mooiste huis van Elbing, het zogenaamde "Kamelhaus" aan de Spieringstraße nr. 30 (gebouwd in 1651 met kleine Nederlandse klinkers) en kort daarna het aangrenzende huis nr. 29, dat toen toebehoorde aan de patriciërsfamilie Jungschulz van Röbern, en verenigde beide door middel van een gemeenschappelijke "Beislag" in de klassieke stijl. Een Beischlag is een soort bordes met trappen. Het Kamelhaus had een trapgevel bovenaan versierd met een liggende kameel. Daaronder stond de zinspreuk: "Successoribus". De Spieringstraße in Elbing heet nu ulica Bednarska.

Hij was een medebroeder van de Mältzenbräuer met twee functies en eigenaar van de vrije Bürgerhof in Wittenfelde (voorheen Ramsauschen, toen behorend tot de Elbinger "Drei-Kronen-Freimaurer-Loge").
Door zijn handelshuis naar de Oude Stad te verhuizen en benoemd te worden tot "Stadtrat" en "assessor bij de rechtbank", werd hij toegelaten tot het zogenaamde "Nieuw-Pruisische Patriciaat" van de stad Elbing. Hij was herhaaldelijk plaatsvervanger van de koopliedenvereniging en vertegenwoordiger van de reders van de scheepvaart. Hij leidde uitgebreide en zeer winstgevende binnenlandse en (in samenwerking met zijn familieleden in Koningsberg, Danzig, Amsterdam en Londen) ook buitenlandse bedrijven overzee. Hij was een uiterst actief, religieus persoon met een calvinistische mentaliteit; Wat hij begon, pakte bijna altijd goed uit, zodat een eeuw lang in heel Oud-Pruisen het gezegde: “Hij heeft ‘du Boische’ geluk” in gebruik was om een ​​door het lot bevoorrechte koopman te karakteriseren.
Hij was erg liefdadig. Voor de gereformeerde gemeente, in wier bestuur hij zat, liet hij in 1806-1808 de kerk in de Kettenbrunnenstraße herbouwen (vrijwel geheel uit eigen middelen) (door de senior dijkinspecteur August Adolph Günther); die kon pas na zijn dood worden ingewijd. (op 24 juli 1808). De de Kettenbrunnenstraße heet nu ulica Wieżowa.
Op 12 mei 1775 werd hij toegelaten tot de Elbinger Vrijmetselaarsloge (""Zu den drei Kronen"s"; in 1781 omgedoopt tot "Constantia zur gekrönten Eintracht"), waarvan hij in 1790 de "Ehrster Vorsteher" ("Aufseher") werd en de "Meister vom Stuhl" tussen 1800 en 1802. De "rouwloge" gewijd aan zijn nagedachtenis vond plaats op 18 mei 1808.
Als “Rendant van het armenfonds van de stad Elbing” moest Stadtrat Jaques du Bois de vergoedingen innen bij de bedrijven van de acteurs.
Jaques du Bois stierf in Elbing op 19 oktober 1807 om 12:30 uur 's middags als een 76-jarige oude man "aan de gevolgen van dysenterie en tegelijkertijd verdriet [over de ondergang van het vaderland] en uitputting". (Gereformeerde Gemeente). hij werd bijgezet in het (kunsthistorisch belangrijke) familiemausoleum op het kerkhof van St. Annen auf dem Berge.

In een bron van de vrijmetselaars wordt hij vermeld als de rijkste koopman van de stad Elbing in het toenmalige Pruisen.[1] Hij verkreeg uiteindelijk de titel van ’Geheimer Kommerzienrat’, ofwel ’Geheime Handelsraad’. Dat was in de Duitstalige landen in die tijd een titel die onder andere zeer rijke kooplieden, die veel geld uitgaven voor de gemeenschap, konden krijgen van de vorst. Geheim betekent dat zij met die titel met hun familie het recht hadden zich te begeven in het huis ofwel het "Heim" van de vorst. Zij kregen toegang tot het sociale leven aan het koninklijk hof. Een Geheimrat werd aangesproken als excellentie. Zie ook https://nl.wikipedia.org/wiki/Geheimraad.

Enige aanvullingen op bovenstaande

Een andere belangrijke rol als invloedrijk koopman kwam tot uiting in zijn adviezen aan de vertegenwoordiger van de koning van Pruisen over de buitenlandse wolhandel van Polen.[2]
Jaques du Bois was lid van de Vrijmetselaarsloge ’Constantia’ en speelde hierin een belangrijke rol, zowel als leidinggevende als in het geven van een tijdelijk onderkomen aan de loge. Van 1800 tot 1802 was hij voorzitter (’Meister vom Stuhl’) van de loge.
Jaques du Bois kreeg een praalgraf op het St. Annen Friedhof te Elbing. Dat praalgraf is volledig vernietigd in de Tweede Wereldoorlog. Er bestaan nog foto’s van en ook een beschrijving van hem in een driedelig boekwerk over Elbing in topografisch, historisch en statistisch opzicht.[3] In datzelfde boekwerk staat ook heel veel beschreven over de bouw van de bovengenoemde gereformeerde kerk.
Er waren grote silhouetten van hem en zijn derde vrouw in het gemeentelijk museum in Elbing.

Uit: “Het register van het gymnasium te Elbing 1598 – 1786”, onder redactie van Hugo Abs, Danzig 1936-1944
H o l s t / H o l s t e
1743, 26 september, Jacob Holst, Elbingensis, Ao. aet.: 13, Kl. IV (Voetnoot: Broer van de student Johann (1732, 4 oktober), * 1731, schepen in de nieuwe stad van de stad Elbing, later een zeer succesvolle koopman onder de naam Jacques D u bo i s, + 1807 als “Holtz, du Bois”. Over zijn werk bij de bouw van de hervormde kerk, zie Prof. Michael Gottlieb Fuchs, beschrijving van de stad Elbing en haar omgeving, deel II, pagina 286 e.v., over zijn erfelijke begrafenis op het kerkhof van St. Annen, zie Fuchs. , beschrijving ..., III, 92. Zijn illustratie in het Dari-boek op pagina 59. Groot portret (silhouet) in het gemeentelijk museum). 1732, okt. 4, Johannes Holst, Elbingensis, oa. aet. 10, Kl. VI inferieur (voetnoot: zoon van Aegidius Holst (+ 1750), * 1722, 1740 en 1742 in Königsberg, + 1802 als “Holtz”)

H o l t z
1745, 28 mei, Aegidius Holtz, Elbingensis, oa. aet. 11, Classis IV (voetnoot: broer van Johannes vermeld in 1732, 4 oktober)
1767, 18 juni, Joannes Jacobus, Jacobi Holtz, Scabini Novae Civitatis filius (dwz een zoon van de schepen van de nieuwe stad van de stad Elbing) (volgens de voetnoot een zoon van Jacob Holst genoemd in 1743, 26 september )


Familie

Jaques du Bois had uit het eerste huwelijk slechts 1 dochter: Maria Constantia du Bois (*4 februari 1753 +5 december 1778); zij trouwde op 15 februari 1774 (St. Marien) met zijn associé: Wilhelm Gottlob (Gottlieb) Saltzmann (Salzmann) [*Charlottenburg (Louisenkirche), 9 December 1746. - Elbinger Großburger auf Handel und Wandel in de Oude stad: 25 januari 1774. +Elbing, 6 april 1815 (Marienkirche).].
Uit het tweede huwelijk stamden 4 dochters en 3 zoons. Eén dochter: Carolina du Bois [*u. gedoopt 18 december 1765 (heilige Drie Koningen). - +Elbing, Schmiedelstraße 3 (Gereformeerde Gemeente), 5 februari 1848; begr. (Heilig Leichnam) 11 februari] werd op 17 april 1784 (te St. Marien) Wilhelm Gottlob (Gottlieb) Saltzmans tweede echtgenote.
Uit zijn derde huwelijk kreeg hij 5 dochters; o.a. Helena Julianna (*1770), Joanna Dorothea (*1774), Justina Helena (1776-1845) en 4 zoons; Samuel Theodor Rudolph Georg (1777-1851), Carl Heinrich (Charles Henrij) (1780-1823), Johann Ferdinand (1782-1827) en Jean Jaques (?). De tweede zoon van Jaques uit dit huwelijk, Charles Henrij du Bois, emigreerde naar Amsterdam in Nederland, om daar de zakelijke belangen van zijn vader te behartigen. Jaques’ jongere zoon Johann Ferdinand du Bois zette het bedrijf J. du Bois & Sohn in Elbing voort.

De stamreeks in mannelijke lijn van Jaques du Bois in Elbing is naar verluidt uitgestorven.

De stamreeks in mannelijke lijn van Jaques du Bois in Nederland.
Charles Henrij du Bois kreeg 4 kinderen (zoons), allen in Amsterdam. Jaques du Bois (1804-1847), Guillaume du Bois (1806 -1821), Gerrit Jan du Bois (1811-1891), Jan du Bois (1816-1904).

De nakomelingen van de zoons van Charles Henrij du Bois zijn voor een deel als onderstaand.

1. Jaques du Bois, 3 keer getrouwd. Uit het derde huwelijk een (aantal) volwassen kinderen. Mogelijk alleen een dochter?

2. Guillaume du Bois, verdronken op 15 jarige leeftijd. Geen kinderen.

3. Gerrit Jan du Bois, zoon daarvan was Willem Frederik du Bois sr. (1859-1922), zoon daarvan was Willem Frederik du Bois jr.(1897-1974), zoon daarvan was Sjoerd du Bois (1922-1996), zoon daarvan was Paul Guillaime Frederic Francois du Bois (1957-2002), zoon daarvan is Sietse Sjoerd du Bois (1987).

4. Jan du Bois, zoon daarvan was Gerrit Jan IJsbrand du Bois (1854-1927), zoon daarvan was Jacobus Nicolaas du Bois (1897-1998), zoon daarvan was Evert du Bois (1925-2007), oudste zoon daarvan is Nicolaas George du Bois (1955).

Afbeeldingen

Kamelhaus: https://www.geni.com/photo/view/6000000007279166077?album_type=photos_of_me&photo_id=6000000209717289834
Kamelhaus: https://www.abebooks.com/paper-collectibles/Ansichtskarte-Elbing-Elblag-Kamelhaus-Teilansicht/31621492375/bd
Mausoleum St. Annen Friedhof: https://www.geni.com/photo/view/6000000007279166077?album_type=photos_of_me&photo_id=6000000025456165087

Verwijzingen

  1. 1,0 1,1 Karlheinz Gerlach, Die Freimaurer im Alten Preußen 1738–1806.
  2. º Rolf Straubel, Zwischen monarchischer Autokratie und Bürgerlichem Emanzipationsstreben
  3. º Michael G. Fuchs, Beschreibung der Stadt Elbing und ihres Gebietes in topographischer, geschichtlicher und statistischer Hinsicht.
rel=nofollow