Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Eeldert Christiaan van Daalen: verschil tussen versies

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
(https://nl.wikipedia.org/w/index.php?title=Eeldert_Christiaan_van_Daalen&oldid=45558517 18 dec 2015 Menke 18 nov 2007)
 
(https://nl.wikipedia.org/w/index.php?title=Eeldert_Christiaan_van_Daalen&oldid=46943931 20 jun 2016 ‎ Sijtze Reurich)
 
Regel 1: Regel 1:
[[Afbeelding:Daalen,-EC-van.jpg||200px|thumb|Eeldert Christiaan van Daalen]]
'''Eeldert Christiaan van Daalen''' ([[Amsterdam]], [[31 mei]] [[1822]]<ref>Volgens [http://gw.geneanet.org/assel209?lang=de&pz=joannes&nz=asselberghs&ocz=0&p=eeldert+christiaan&n=van+daalen een genealogische website].</ref> - [[Den Haag]], [[6 maart]] [[1879]]) was een [[Nederland]]se [[kolonel]]. Hij fungeerde als [[opperbevelhebber]] van de [[Eerste Atjehexpeditie|eerste expeditie naar Atjeh]], na het sneuvelen van [[generaal]] [[Johan Harmen Rudolf Köhler|Köhler]].


'''Eeldert Christiaan van Daalen''' ([[1822]] - [[Den Haag]], [[6 maart]] [[1879]]) was een [[Nederland]]se [[kolonel]], [[opperbevelhebber]] van de [[Eerste Atjehexpeditie|eerste expeditie naar Atjeh]], na het sneuvelen van [[generaal]] [[Johan Harmen Rudolf Köhler|Köhler]].
==Expeditie naar de westerafdeling van Borneo==
Van Daalen nam als [[Kapitein (rang)|kapitein ]] deel aan de [[expeditie naar de westerafdeling van Borneo]] in de jaren 1850-1854. De [[Chinezen in Indonesië|Chinezen]], die op [[Borneo]] een grote bevolkingsgroep vormden, hadden zich verenigd in [[kongsi]]'s, die rijkjes op zichzelf vormden en het Nederlandse gezag niet erkenden. De expeditie moest daaraan een eind maken. Van Daalen voerde het bevel over een compagnie die bij [[Singkawang (Borneo)|Singkawang]] gelegerd was en werd als dank voor zijn diensten benoemd tot ridder in de [[Militaire Willems-Orde]] vierde klasse.<ref>Koninklijk Besluit van 21 oktober 1854 nr. 103, gepubliceerd in de ''Nederlandsche Staatscourant'' van 28-10-1854.</ref>


==Het mislukken van de eerste expeditie naar Atjeh==
==De mislukte eerste expeditie naar Atjeh==
Kolonel van Daalen moest als oudste [[officier]] het opperbevel overnemen na het sneuvelen van generaal Köhler, op 14 april 1873, tijdens de eerste expeditie naar Atjeh in april 1873. [[Militaire verkenning|Verkenningen]] leverden ontmoedigende resultaten op en de [[Legerkorps|troepen]] werden door de vijand hevig bestookt. Op de 16de april werd overgegaan tot de bestorming van vijandelijke [[Fort (vesting)|versterkingen]]. Het vuur dat de troepen te doorstaan had werd steeds moorddadiger, zowel van voren als opzij werden zij beschoten. In een half uur tijds waren 105 doden en gewonden gevallen. Een paar uur na terugkeer in het bivak kreeg men het bericht dat de verbindingsweg naar het strand door de vijand geblokkeerd werd. Van Daalen riep nu de chefs van alle [[Legerkorps|korpsen]] bijeen om hun oordeel over de toestand te horen. Het algemene oordeel was dat het raadzaam was om de troepen terug te trekken op het strand. Van Daalen verklaarde tegenover de regeringscommissaris [[Frederik Nicolaas Nieuwenhuijzen|Nieuwenhuijzen]] dat het expeditiekorps te zwak was om de operaties met vrucht te kunnen voortzetten en dat behalve een krachtdadige [[artillerie]] ook nog [[ponton]]s en ander materieel nodig was om succes te kunnen verzekeren. De commandant van de zeemacht, Koopman, verklaarde, door de naderende inval van de kwade [[Moesson (regentijd)|moesson]], niet in te kunnen staan voor een duurzaam contact van de troepen met de [[Rede (ankerplaats)|rede]].
Als kolonel nam Van Daalen deel aan de [[Eerste Atjehexpeditie|eerste expeditie naar Atjeh]]. Na het sneuvelen van generaal [[Johan Harmen Rudolf Köhler|Köhler]] op 14 april 1873 moest hij als oudste [[officier]] het opperbevel overnemen. Op dat moment stond al vast dat de expeditie een mislukking zou worden. De Atjehers bleken beter bewapend te zijn en een beter moreel te hebben dan de Nederlanders hadden verwacht. De Nederlandse troepen werden bij hun opmars voortdurend bestookt, ook ‘s nachts. Het terrein was onoverzichtelijk en de Nederlanders bleken niet over een krijgsplan te beschikken. Bij eerdere expedities wisten de Nederlandse troepen doorgaans zonder veel tegenstand op te rukken naar de hoofdstad. Hadden ze die eenmaal in handen, dan onderwierp de bevolking zich. Nu was er wél veel tegenstand en verspilden de troepen veel tijd aan de verovering van de mesigit ([[moskee]]) bij de hoofdstad. Daarbij sneuvelde Köhler.
 
Onder Van Daalen bereikte een deel van de troepen op 16 april eindelijk de hoofdstad, de [[Kraton (paleis)|Kraton]] van de [[Sultanaat Atjeh|sultan van Atjeh]]. Onder leiding van majoor [[Frans Petrus Cavaljé|Cavaljé]] werd de kraton bestormd, maar de tegenstand bleek te heftig. In een half uur tijds vielen meer dan 100 doden en gewonden. Een paar uur na terugkeer in het bivak kreeg men het bericht dat de verbindingsweg naar het strand door de Atjehers geblokkeerd werd. Van Daalen riep nu de chefs van alle deelnemende [[Legerkorps|korpsen]] bijeen om hun oordeel over de toestand te horen. Het algemene oordeel was dat het raadzaam was om de troepen terug te trekken naar het strand. Van Daalen meldde aan regeringscommissaris [[Frederik Nicolaas Nieuwenhuijzen|Nieuwenhuijzen]] dat het expeditiekorps te zwak was om de operaties met vrucht te kunnen voortzetten. Wat ontbrak waren [[artillerie]] en [[ponton]]s; aan veel ander materieel was gebrek. Ook de commandant van de zeemacht die de troepen aan wal had gezet, Koopman, raadde aan terug te keren in verband met de naderende inval van het [[Moesson (regentijd)|regenseizoen]], waardoor een duurzaam contact van de troepen met de rede zou worden bemoeilijkt. Na de terugkeer van het expeditieleger op [[Java (eiland)|Java]] maakte [[Conrad Busken Huet]] de militaire leiding ervan uit voor ‘moessonkolonels’.<ref>Van ’t Veer, blz. 90.</ref>
 
Op 23 april 1873 kreeg Nieuwenhuijzen van [[gouverneur-generaal]] [[James Loudon|Loudon]] toestemming om de troepen te laten terugkeren naar Java. Van het expeditieleger van 3000 man waren 4 officieren en 52 manschappen gesneuveld en 27 officieren en 411 manschappen gewond geraakt.<ref>Van ’t Veer, blz. 54.</ref>


==De enquête over de eerste expeditie==
==De enquête over de eerste expeditie==
Die avond (van de 17de april 1873) werd door de gouvernementscommissaris de machtiging van de regering ontvangen om de troepen te doen terugkeren.  Tijdens de enquête, die volgde op het mislukken van de eerste expeditie, mocht Van Daalen als enige van alle officieren van de expeditie zijn versie van het verhaal niet doen omdat [[gouverneur-generaal]] [[James Loudon|Loudon]] eerst zijn minderen wilden horen, en aldus, in ieder geval moreel, de schuld van het mislukken van de expeditie bij Van Daalen neerlegde. Deze was hierdoor terecht zeer gekrenkt en overleed niet lang hierna. Zijn neef, [[Kapitein (rang)|kapitein]] [[Gotfried Coenraad Ernst van Daalen (1836-1889)|van Daalen]] zou later, door de enquête en de behandeling daardoor van zijn oom, ernstig in de problemen komen met Loudon. Zijn achterneef was [[luitenant-generaal]] [[Gotfried Coenraad Ernst van Daalen (1863-1930)|van Daalen]]. Van Daalen was ridder in de [[Militaire Willems-Orde]] vierde klasse voor zijn verrichtingen aan de [[Expeditie naar de westerafdeling van Borneo|westkust]] van [[Borneo]].  
Gouverneur-generaal Loudon trachtte de schuld van het mislukken van de expeditie af te schuiven op kolonel Van Daalen en gouvernementscommissaris Nieuwenhuijzen. Eerst liet hij alle [[hoofdofficier]]en die bij de expeditie betrokken waren geweest ondervragen. Alleen bevelhebber Van Daalen zelf werd niet gehoord. Vervolgens liet Loudon een commissie een rapport van 1500 pagina’s opstellen waarin de schuldvraag werd onderzocht. Nieuwenhuijzen weigerde mee te werken. Het resultaat van de enquête was dat Van Daalen, die inmiddels de functie van commandant van de eerste militaire afdeling op Java had gekregen, werd gepasseerd voor promotie tot [[generaal-majoor]]. Daarop vroeg hij om eervol ontslag uit de dienst met toekenning van pensioen. Het verzoek werd ingewilligd. Van Daalen, die zich door de gang van zaken zeer gekrenkt voelde, vertrok in juni 1874 naar Nederland<ref>In een advertentie in o.a. het ''Bataviaasch Handelsblad'' van 5-6-1874 kondigde hij zijn vertrek aan en nam hij afscheid van zijn vrienden en kennissen.</ref> en vestigde zich in Den Haag, waar hij in 1879 overleed.


==Familie==
Van Daalen was gehuwd met Maria Carolina Colbier (overleden in 1892).
Een neef van Van Daalen, kapitein [[Gotfried Coenraad Ernst van Daalen (1836-1889)|Gotfried Coenraad Ernst van Daalen]] weigerde in mei 1874 Loudon de hand te schudden. Loudon zorgde ervoor dat Van Daalen ontslagen werd (zij het nog wel eervol) en de hem al toegezegde [[Militaire Willems-Orde]] misliep. Een zoon van Gotfriet Coenraad Ernst, ook [[Gotfried Coenraad Ernst van Daalen (1863-1930)|Gotfried Coenraad Ernst van Daalen]] geheten, vocht als generaal in een latere Atjehexpeditie en was tussen 1905 en 1908 gouverneur van Atjeh.
Een andere neef, Hermanus Bernardus van Daalen, was hoofdredacteur van de ''[[Java-bode]]'' en een van de felste tegenstanders van gouverneur-generaal Loudon. Al in de eerste dagen van mei 1873 vroeg hij zich in zijn krant af of het falen van de eerste Altjehexpeditie niet vooral aan Loudon te wijten was geweest.<ref>De artikelen werden later gebundeld in een brochure. Zie [http://leesmuseum.bibliotheekarnhem.nl/LM04003 hier] voor de tekst.</ref>
{{Link portaal|KNIL}}
{{Link portaal|KNIL}}
{{Appendix|2=
{{Appendix|2=
*1880. [[George Frederik Willem Borel|G.F.W. Borel]]. ''Drogredenen zijn geen waarheid. Naar aanleiding van het werk van den Luitenant Generaal Van Swieten over onze vestiging in Atjeh.'' Den Haag. Henri J. Stemberg.   
* [[George Frederik Willem Borel|G.F.W. Borel]], ''Drogredenen zijn geen waarheid. Naar aanleiding van het werk van den Luitenant Generaal Van Swieten over onze vestiging in Atjeh'', Henri J. Stemberg, De Haag, 1880.   
*1902. [[Adamus Sebastianus Henricus Booms|A.S.H. Booms]]. ''Neerlands Roem in Insulinde.'' W.P. van Stockum en Zoon, Den Haag.
* [[Adamus Sebastianus Henricus Booms|A.S.H. Booms]], ''Neerlands Roem in Insulinde'', W.P. van Stockum en Zoon, Den Haag, 1902.
*1876. G. Kepper. ''De oorlog tussen Nederland en Atchin.'' Nijgh & van Ditmar. Rotterdam.}}
* G. Kepper, ''De oorlog tussen Nederland en Atchin'', Nijgh & van Ditmar. Rotterdam, 1876.
 
* Paul van ’t Veer, ''De Atjeh-oorlog'', De Arbeiderspers/Wetenschappelijke Uitgeverij, Amsterdam, 1980, 3e druk, blz. 43-55.
{{References}}
}}
{{authority control|TYPE=p|Wikidata=Q2324870}}
{{DEFAULTSORT:Daalen, Eeldert}}
{{DEFAULTSORT:Daalen, Eeldert}}
[[Categorie:Militair in het KNIL]]
[[Categorie:Militair in het KNIL]]
[[Categorie:Persoon in de Atjeh-oorlog]]
[[Categorie:Persoon in de Atjeh-oorlog]]
[[Categorie:Ridder in de Militaire Willems-Orde]]
[[Categorie:Ridder in de Militaire Willems-Orde]]

Huidige versie van 3 jul 2016 om 15:46

Eeldert Christiaan van Daalen (Amsterdam, 31 mei 1822[1] - Den Haag, 6 maart 1879) was een Nederlandse kolonel. Hij fungeerde als opperbevelhebber van de eerste expeditie naar Atjeh, na het sneuvelen van generaal Köhler.

Expeditie naar de westerafdeling van Borneo

Van Daalen nam als kapitein deel aan de expeditie naar de westerafdeling van Borneo in de jaren 1850-1854. De Chinezen, die op Borneo een grote bevolkingsgroep vormden, hadden zich verenigd in kongsi's, die rijkjes op zichzelf vormden en het Nederlandse gezag niet erkenden. De expeditie moest daaraan een eind maken. Van Daalen voerde het bevel over een compagnie die bij Singkawang gelegerd was en werd als dank voor zijn diensten benoemd tot ridder in de Militaire Willems-Orde vierde klasse.[2]

De mislukte eerste expeditie naar Atjeh

Als kolonel nam Van Daalen deel aan de eerste expeditie naar Atjeh. Na het sneuvelen van generaal Köhler op 14 april 1873 moest hij als oudste officier het opperbevel overnemen. Op dat moment stond al vast dat de expeditie een mislukking zou worden. De Atjehers bleken beter bewapend te zijn en een beter moreel te hebben dan de Nederlanders hadden verwacht. De Nederlandse troepen werden bij hun opmars voortdurend bestookt, ook ‘s nachts. Het terrein was onoverzichtelijk en de Nederlanders bleken niet over een krijgsplan te beschikken. Bij eerdere expedities wisten de Nederlandse troepen doorgaans zonder veel tegenstand op te rukken naar de hoofdstad. Hadden ze die eenmaal in handen, dan onderwierp de bevolking zich. Nu was er wél veel tegenstand en verspilden de troepen veel tijd aan de verovering van de mesigit (moskee) bij de hoofdstad. Daarbij sneuvelde Köhler.

Onder Van Daalen bereikte een deel van de troepen op 16 april eindelijk de hoofdstad, de Kraton van de sultan van Atjeh. Onder leiding van majoor Cavaljé werd de kraton bestormd, maar de tegenstand bleek te heftig. In een half uur tijds vielen meer dan 100 doden en gewonden. Een paar uur na terugkeer in het bivak kreeg men het bericht dat de verbindingsweg naar het strand door de Atjehers geblokkeerd werd. Van Daalen riep nu de chefs van alle deelnemende korpsen bijeen om hun oordeel over de toestand te horen. Het algemene oordeel was dat het raadzaam was om de troepen terug te trekken naar het strand. Van Daalen meldde aan regeringscommissaris Nieuwenhuijzen dat het expeditiekorps te zwak was om de operaties met vrucht te kunnen voortzetten. Wat ontbrak waren artillerie en pontons; aan veel ander materieel was gebrek. Ook de commandant van de zeemacht die de troepen aan wal had gezet, Koopman, raadde aan terug te keren in verband met de naderende inval van het regenseizoen, waardoor een duurzaam contact van de troepen met de rede zou worden bemoeilijkt. Na de terugkeer van het expeditieleger op Java maakte Conrad Busken Huet de militaire leiding ervan uit voor ‘moessonkolonels’.[3]

Op 23 april 1873 kreeg Nieuwenhuijzen van gouverneur-generaal Loudon toestemming om de troepen te laten terugkeren naar Java. Van het expeditieleger van 3000 man waren 4 officieren en 52 manschappen gesneuveld en 27 officieren en 411 manschappen gewond geraakt.[4]

De enquête over de eerste expeditie

Gouverneur-generaal Loudon trachtte de schuld van het mislukken van de expeditie af te schuiven op kolonel Van Daalen en gouvernementscommissaris Nieuwenhuijzen. Eerst liet hij alle hoofdofficieren die bij de expeditie betrokken waren geweest ondervragen. Alleen bevelhebber Van Daalen zelf werd niet gehoord. Vervolgens liet Loudon een commissie een rapport van 1500 pagina’s opstellen waarin de schuldvraag werd onderzocht. Nieuwenhuijzen weigerde mee te werken. Het resultaat van de enquête was dat Van Daalen, die inmiddels de functie van commandant van de eerste militaire afdeling op Java had gekregen, werd gepasseerd voor promotie tot generaal-majoor. Daarop vroeg hij om eervol ontslag uit de dienst met toekenning van pensioen. Het verzoek werd ingewilligd. Van Daalen, die zich door de gang van zaken zeer gekrenkt voelde, vertrok in juni 1874 naar Nederland[5] en vestigde zich in Den Haag, waar hij in 1879 overleed.

Familie

Van Daalen was gehuwd met Maria Carolina Colbier (overleden in 1892).

Een neef van Van Daalen, kapitein Gotfried Coenraad Ernst van Daalen weigerde in mei 1874 Loudon de hand te schudden. Loudon zorgde ervoor dat Van Daalen ontslagen werd (zij het nog wel eervol) en de hem al toegezegde Militaire Willems-Orde misliep. Een zoon van Gotfriet Coenraad Ernst, ook Gotfried Coenraad Ernst van Daalen geheten, vocht als generaal in een latere Atjehexpeditie en was tussen 1905 en 1908 gouverneur van Atjeh.

Een andere neef, Hermanus Bernardus van Daalen, was hoofdredacteur van de Java-bode en een van de felste tegenstanders van gouverneur-generaal Loudon. Al in de eerste dagen van mei 1873 vroeg hij zich in zijn krant af of het falen van de eerste Altjehexpeditie niet vooral aan Loudon te wijten was geweest.[6]

Portaal KNIL

Bronnen, noten en/of referenties

Bronnen, noten en/of referenties
  • G.F.W. Borel, Drogredenen zijn geen waarheid. Naar aanleiding van het werk van den Luitenant Generaal Van Swieten over onze vestiging in Atjeh, Henri J. Stemberg, De Haag, 1880.
  • A.S.H. Booms, Neerlands Roem in Insulinde, W.P. van Stockum en Zoon, Den Haag, 1902.
  • G. Kepper, De oorlog tussen Nederland en Atchin, Nijgh & van Ditmar. Rotterdam, 1876.
  • Paul van ’t Veer, De Atjeh-oorlog, De Arbeiderspers/Wetenschappelijke Uitgeverij, Amsterdam, 1980, 3e druk, blz. 43-55.
  1. º Volgens een genealogische website.
  2. º Koninklijk Besluit van 21 oktober 1854 nr. 103, gepubliceerd in de Nederlandsche Staatscourant van 28-10-1854.
  3. º Van ’t Veer, blz. 90.
  4. º Van ’t Veer, blz. 54.
  5. º In een advertentie in o.a. het Bataviaasch Handelsblad van 5-6-1874 kondigde hij zijn vertrek aan en nam hij afscheid van zijn vrienden en kennissen.
  6. º De artikelen werden later gebundeld in een brochure. Zie hier voor de tekst.
rel=nofollow
rel=nofollow
rel=nofollow