Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Alexander Ollongren: verschil tussen versies

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
(spelling, wikificatie, wat ondertitels, categorieën)
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 12: Regel 12:
Zijn opleiding in de [[wiskunde|wis-]] [[natuurkunde|natuur-]] en [[astronomie|sterrenkunde]] aan de Leidse Universiteit begon met de kandidaatsexamens A en B. Hij leerde toen zijn jaargenoot Edsger Dijkstra kennen, die later voor theoretische natuurkunde koos en later (een beroemd) informaticus werd. Het doctoraalexamen sterrenkunde met wiskunde (waaronder Hamiltoniaanse dynamica) vond plaats in 1955. De militaire dienst (1956 – 57) onderbrak verdere studie.
Zijn opleiding in de [[wiskunde|wis-]] [[natuurkunde|natuur-]] en [[astronomie|sterrenkunde]] aan de Leidse Universiteit begon met de kandidaatsexamens A en B. Hij leerde toen zijn jaargenoot Edsger Dijkstra kennen, die later voor theoretische natuurkunde koos en later (een beroemd) informaticus werd. Het doctoraalexamen sterrenkunde met wiskunde (waaronder Hamiltoniaanse dynamica) vond plaats in 1955. De militaire dienst (1956 – 57) onderbrak verdere studie.


In 1958 begon het werk aan een dissertatie in de theoretische dynamica van het [[Melkweg]]stelsel onder leiding van Professor [[Jan Hendrik Oort|Jan H. Oort]] en professor [[Hendrik C. van de Hulst]] van de Sterrenwacht te Leiden. Het door ZWO gesubsidieerde onderzoek betrof driedimensionale banen van sterren in een theoretisch model van de massaverdeling in het galactische stelsel. Over dergelijke trajectoriën was alleen bekend dat de toegestane bewegingsruimte beperkt is – maar niet welk gedeelte gevuld zou kunnen worden, of periodieke banen bestaan (zo ja met welke karakteristieken) en op welke wijze baanelementen gedefinieerd zouden kunnen worden. Analytische karakterisering van baanbewegingen in globale zin met behulp van Hamiltoniaanse dynamica bleek niet mogelijk, vanwege de sterke afplatting van de massaverdeling in het Melkwegstelsel. Daarom werd besloten numeriek een aantal representatieve trajectoriën te berekenen – in de hoop globale kenmerken te vinden, die van belang zijn voor de galactische dynamica.
===Dissertatie===
In 1958 begon het werk aan een dissertatie in de theoretische dynamica van het [[Melkweg]]stelsel onder leiding van professor [[Jan Hendrik Oort|Jan H. Oort]] en professor [[Hendrik C. van de Hulst]] van de Sterrenwacht te Leiden. Het door ZWO gesubsidieerde onderzoek betrof driedimensionale banen van sterren in een theoretisch model van de massaverdeling in het galactische stelsel. Over dergelijke trajectoriën was alleen bekend dat de toegestane bewegingsruimte beperkt is – maar niet welk gedeelte gevuld zou kunnen worden, of periodieke banen bestaan (zo ja met welke karakteristieken) en op welke wijze baanelementen gedefinieerd zouden kunnen worden. Analytische karakterisering van baanbewegingen in globale zin met behulp van Hamiltoniaanse dynamica bleek niet mogelijk, vanwege de sterke afplatting van de massaverdeling in het Melkwegstelsel. Daarom werd besloten numeriek een aantal representatieve trajectoriën te berekenen – in de hoop globale kenmerken te vinden, die van belang zijn voor de galactische dynamica.


De eerste berekeningen van sterrenbanen werden uitgevoerd met behulp van de automatische elektronische rekenmachine ARMAC van het Mathematisch Centrum. Het programmeerwerk in machine-code was aanzienlijk omdat de potentiaalfunctie van het Melkwegstelsel gemodelleerd werd als de inverse van een vierdemachtswortel van een [[polynoom]] van de vierde graad in de afstandscoördinaten. Assemblercodering was destijds niet mogelijk. Al gauw bleek echter dat de rekenkracht van de ARMAC onvoldoende was om de gewenste karakterisering te bewerkstelligen. Daarom werd naar het buitenland uitgeweken.
De eerste berekeningen van sterrenbanen werden uitgevoerd met behulp van de automatische elektronische rekenmachine ARMAC van het Mathematisch Centrum. Het programmeerwerk in machine-code was aanzienlijk omdat de potentiaalfunctie van het Melkwegstelsel gemodelleerd werd als de inverse van een vierdemachtswortel van een [[polynoom]] van de vierde graad in de afstandscoördinaten. Assemblercodering was destijds niet mogelijk. Al gauw bleek echter dat de rekenkracht van de ARMAC onvoldoende was om de gewenste karakterisering te bewerkstelligen. Daarom werd naar het buitenland uitgeweken.
In samenwerking met Dr. Ingrid Torgård (1918 – 2001) toen werkzaam in het astronomisch instituut van de universiteit van Lund in Zweden, werd vervolgens het onderzoek op een andere leest geschoeid. In Lund werd in 1959 de de destijds beroemde, en voor die tijd ultramoderne, zeer snelle elektronische rekenmachine BESK (Binär Elektronisk SiffermasKin) van de MMN (Matematik Maskin Nämnden) in [[Stockholm]], geprogrammeerd voor de gewenste berekeningen – weer een tijdrovend werk. Als programmeersysteem diende de Alfa Code (een voorloper van [[assembler]]code). Tijdens een werkbezoek aan de MMN werd het programma geverifieerd. Er was enig contact met Dr. Gunnar Ehrling, medeontwerper van de computer en hoofdingenieur bij de MMN, maar het meeste overleg liep via de toen al bekende mathematicus Dr. Germund Dahlquist. De werkwijze in Zweden was als volgt: per brief werden vanuit Lund de beginvoorwaarden van een te berekenen trajectorie opgestuurd, waarna een week later een pak teletekst werd ontvangen met de resultaten van de berekeningen. Handmatig werden de banen door Anton Vieloch, tekenaar van het instituut, op papier gezet. Deze manier van werken is anno 2014 onvoorstelbaar.
In samenwerking met Dr. Ingrid Torgård (1918 – 2001) toen werkzaam in het astronomisch instituut van de universiteit van Lund in Zweden, werd vervolgens het onderzoek op een andere leest geschoeid. In Lund werd in 1959 de de destijds beroemde, en voor die tijd ultramoderne, zeer snelle elektronische rekenmachine [[BESK]] (Binär Elektronisk SiffermasKin) van de MMN (Matematik Maskin Nämnden) in [[Stockholm]], geprogrammeerd voor de gewenste berekeningen – weer een tijdrovend werk. Als programmeersysteem diende de Alfa Code (een voorloper van [[assembler]]code). Tijdens een werkbezoek aan de MMN werd het programma geverifieerd. Er was enig contact met Dr. Gunnar Ehrling, medeontwerper van de computer en hoofdingenieur bij de MMN, maar het meeste overleg liep via de toen al bekende mathematicus Dr. Germund Dahlquist. De werkwijze in Zweden was als volgt: per brief werden vanuit Lund de beginvoorwaarden van een te berekenen trajectorie opgestuurd, waarna een week later een pak teletekst werd ontvangen met de resultaten van de berekeningen. Handmatig werden de banen door Anton Vieloch, tekenaar van het instituut, op papier gezet. Deze manier van werken is anno 2014 onvoorstelbaar.


De wis- en sterrenkundige interpretatie door Ollongren van de collectie berekende banen werd vastgelegd in zijn dissertatie ’Three-dimensional Galactic Stellar Orbits’, Universiteit Leiden 1962, tevens uitgegeven in het ''Bulletin Astronomical Institutes in the Netherlands'' en in de ''Annals of the Astronomical Institute of Lund, Sweden''. Details van de programmering zijn niet gedocumenteerd. De en passant aangetroffen aanwijzingen van chaotisch gedrag van hoogenergetische sterrenbanen zijn evenmin op schrift gesteld. Dit was een gemiste kans.
De wis- en sterrenkundige interpretatie door Ollongren van de collectie berekende banen werd vastgelegd in zijn dissertatie ’Three-dimensional Galactic Stellar Orbits’, Universiteit Leiden 1962, tevens uitgegeven in het ''Bulletin Astronomical Institutes in the Netherlands'' en in de ''Annals of the Astronomical Institute of Lund, Sweden''. Details van de programmering zijn niet gedocumenteerd. De en passant aangetroffen aanwijzingen van chaotisch gedrag van hoogenergetische sterrenbanen zijn evenmin op schrift gesteld. Dit was een gemiste kans.


===Centraal RekenInstituut===
In 1961 besloot het universiteitsbestuur van de Leidse Universiteit een centrum te stichten voor het onderbrengen van een krachtige elektronische rekenmachine ten behoeve van universitair onderzoek, vooral in de sterrenkunde en de kristallografie. Er kwam een budget van ca. een miljoen gulden beschikbaar, en het Centraal RekenInstituut werd opgericht. Aangeschaft werd, een jaar later, een moderne [[transistor|getransistoriseerde]] elektronische rekenautomaat, de X1, gebouwd door de Nederlandse onderneming Electrologica, met behulp van expertise van medewerkers van het Mathematisch Centrum te Amsterdam. Dr. Ollongren werd tot Directeur van het CRI benoemd en enige medewerkers werden aangetrokken. Op de X1 was Algol60-programmering mogelijk. Dr. Ollongren en medewerkers bekwaamden zich in het nieuwe programmeersysteem en gaven colleges op dit gebied. In de jaren daarna was het inderdaad het sterrenkundig- en [[kristallografie|kristallografisch]] onderzoek in Leiden dat het meest profiteerde van de nieuwe faciliteiten. Maar andere universitaire sectoren begonnen langzamerhand de mogelijkheden van ’Electronisch Rekenen’ te ontdekken, en na verloop van tijd werd het evident dat het CRI veel krachtiger computerfaciliteiten zou moeten gaan bieden.
In 1961 besloot het universiteitsbestuur van de Leidse Universiteit een centrum te stichten voor het onderbrengen van een krachtige elektronische rekenmachine ten behoeve van universitair onderzoek, vooral in de sterrenkunde en de kristallografie. Er kwam een budget van ca. een miljoen gulden beschikbaar, en het Centraal RekenInstituut werd opgericht. Aangeschaft werd, een jaar later, een moderne [[transistor|getransistoriseerde]] elektronische rekenautomaat, de X1, gebouwd door de Nederlandse onderneming Electrologica, met behulp van expertise van medewerkers van het Mathematisch Centrum te Amsterdam. Dr. Ollongren werd tot Directeur van het CRI benoemd en enige medewerkers werden aangetrokken. Op de X1 was Algol60-programmering mogelijk. Dr. Ollongren en medewerkers bekwaamden zich in het nieuwe programmeersysteem en gaven colleges op dit gebied. In de jaren daarna was het inderdaad het sterrenkundig- en [[kristallografie|kristallografisch]] onderzoek in Leiden dat het meest profiteerde van de nieuwe faciliteiten. Maar andere universitaire sectoren begonnen langzamerhand de mogelijkheden van ’Electronisch Rekenen’ te ontdekken, en na verloop van tijd werd het evident dat het CRI veel krachtiger computerfaciliteiten zou moeten gaan bieden.


Met het oog op te verwachten ontwikkelingen in benodigde universitaire rekencapaciteit, werd besloten over te gaan op IBM-computerapparatuur. Het zag er dus naar uit dat FORTRAN- en de nieuwe PL1-programmering aan belang zouden gaan winnen. In verband met de wijzigingen aanstaande kreeg Alexander Ollongren buitengewoon verlof. Op uitnodiging van de bekende Professor D. Brouwer werd hij in de periode 1965-67 postdoc ’Visiting Research Member in Celestial Mechanics and Lecturer Mathematics’ in het bekende Research Center of Celestial Mechanics, Yale University, New Haven, Connecticut. De eerste Sputnik was niet lang geleden in een baan om de aarde gebracht – en er was volop activiteit in het centrum, theorie en praktijk in de vorm van computersimulaties. In het rekencentrum van Yale University leerde Ollongren de organisatie kennen van een groot centrum voor informatieverwerking, dat een zeer krachtige ’mainframe’ (een nieuw begrip) in bedrijf hield ten behoeve van onderling zeer verschillende gebruikers. En de rol van [[FORTRAN]] en [[COBOL]] daarin. Enig theoretisch onderzoek naar algemene eigenschappen van driedimensionale sterrenbanen werd ondersteund door nieuw-ontworpen FORTRAN-programma’s. Berekende sterrenbanen konden meteen grafisch worden weergegeven. Tijdens een college van professor [[Martinus J. G. Veltman]]<!---origineel zei M. Veltman---> leerde hij het Schoonschip systeem voor formule-manipulatie kennen, en later ook het IBM-systeem REDUCE hiervoor.
Met het oog op te verwachten ontwikkelingen in benodigde universitaire rekencapaciteit, werd besloten over te gaan op IBM-computerapparatuur. Het zag er dus naar uit dat FORTRAN- en de nieuwe PL1-programmering aan belang zouden gaan winnen. In verband met de wijzigingen aanstaande kreeg Alexander Ollongren buitengewoon verlof. Op uitnodiging van de bekende professor D. Brouwer werd hij in de periode 1965-67 postdoc ’Visiting Research Member in Celestial Mechanics and Lecturer Mathematics’ in het bekende Research Center of Celestial Mechanics, Yale University, New Haven, Connecticut. De eerste Sputnik was niet lang geleden in een baan om de aarde gebracht – en er was volop activiteit in het centrum, theorie en praktijk in de vorm van computersimulaties. In het rekencentrum van Yale University leerde Ollongren de organisatie kennen van een groot centrum voor informatieverwerking, dat een zeer krachtige ’mainframe’ (een nieuw begrip) in bedrijf hield ten behoeve van onderling zeer verschillende gebruikers. En de rol van [[FORTRAN]] en [[COBOL]] daarin. Enig theoretisch onderzoek naar algemene eigenschappen van driedimensionale sterrenbanen werd ondersteund door nieuw-ontworpen FORTRAN-programma’s. Berekende sterrenbanen konden meteen grafisch worden weergegeven. Tijdens een college van professor [[Martinus J. G. Veltman]]<!---origineel zei M. Veltman---> leerde hij het Schoonschip systeem voor formule-manipulatie kennen, en later ook het IBM-systeem REDUCE hiervoor.


Teruggekeerd in Leiden doceerde Ollongren in 1968 in de nieuw-opgerichte Vakgroep Toegepaste Wiskunde en Informatica, numerieke wiskunde en programmeringsaspecten van de informatica voor studenten in de natuurwetenschappen. In 1969 werd hij tot Lector Informatica benoemd, meer in het bijzonder in de Leer van het Programmeren: de theoretische aspecten van de bouw en structuur van programmeertalen. In verband hiermee kreeg hij verlof om in 1971 gedurende drie maanden een positie als Visiting Research Member aan te nemen bij het IBM Research Laboratory in Wenen. Daar leerde hij de informatici Peter Lucas en Kurt Walk kennen en hun medewerkers, die een nieuwe methode voor de beschrijving van de semantiek van programmeertalen hadden ontworpen. Het zgn. Weense definitiesysteem werd in vele technische rapporten uitvoerig beschreven en gedocumenteerd, maar een academische beschrijving ontbrak. Ollongren publiceerde in 1974 een boek met een theoretisch gefundeerde beschrijving van de Weense methode. In zijn Leidse colleges over de semantiek van [[programmeertaal|programmeertalen]] werd de methode onder de aandacht van studenten gebracht.
Teruggekeerd in Leiden doceerde Ollongren in 1968 in de nieuw-opgerichte Vakgroep Toegepaste Wiskunde en Informatica, numerieke wiskunde en programmeringsaspecten van de informatica voor studenten in de natuurwetenschappen. In 1969 werd hij tot Lector Informatica benoemd, meer in het bijzonder in de Leer van het Programmeren: de theoretische aspecten van de bouw en structuur van programmeertalen. In verband hiermee kreeg hij verlof om in 1971 gedurende drie maanden een positie als Visiting Research Member aan te nemen bij het IBM Research Laboratory in Wenen. Daar leerde hij de informatici Peter Lucas en Kurt Walk kennen en hun medewerkers, die een nieuwe methode voor de beschrijving van de semantiek van programmeertalen hadden ontworpen. Het zgn. Weense definitiesysteem werd in vele technische rapporten uitvoerig beschreven en gedocumenteerd, maar een academische beschrijving ontbrak. Ollongren publiceerde in 1974 een boek met een theoretisch gefundeerde beschrijving van de Weense methode. In zijn Leidse colleges over de semantiek van [[programmeertaal|programmeertalen]] werd de methode onder de aandacht van studenten gebracht.


In 1980 werd Ollongren ordinarius in de informatica. In dat jaar werd hem een [[sabbatical|sabbatsperiode]] van een half jaar gegund, hij doorgebracht bij Department of Computer Science and Artificial Intelligence, Linköping University, in Zweden. In dat bolwerk van LISP-programmering leerde hij de ’ins and outs’ van het functioneel programmeren goed kennen en waarderen. In Leiden werden zijn colleges Inleiding Informatica, Formele Talen en Automata, afgewisseld met colleges Semantiek van Programmeertalen, Formule Manipulatie, LISP en List Processing, Scheme, Algol-68, PROLOG, en toepassing van Constructieve Logica (meer in het bijzonder het Franse systeem Coq). Na zijn emeritaat werd een college Hemelmechanica (met ondersteuning van DERIVE op PC’s voor de behandeling van formules), en een college Communicatie met Buitenaardse Intelligentie gegeven.
In 1980 werd Ollongren ordinarius in de informatica. In dat jaar werd hem een [[sabbatical|sabbatsperiode]] van een half jaar gegund, hij doorbracht bij het Department of Computer Science and Artificial Intelligence, Linköping University, in Zweden. In dat bolwerk van [[LISP]]-programmering leerde hij de ’ins and outs’ van het functioneel programmeren goed kennen en waarderen. In Leiden werden zijn colleges Inleiding Informatica, Formele Talen en Automata, afgewisseld met colleges Semantiek van Programmeertalen, Formule Manipulatie, LISP en List Processing, Scheme, [[Algol]]-68, [[PROLOG]], en toepassing van Constructieve [[Logica]] (meer in het bijzonder het Franse systeem [[Coq]]]). Na zijn emeritaat werd een college [[Hemelmechanica]] (met ondersteuning van [[DERIVE]] op [[Personal Computer|PC]]’s voor de behandeling van formules), en een college Communicatie met Buitenaardse Intelligentie gegeven.


===Begeleiding===
===Begeleiding===
Regel 34: Regel 36:


==Voorzitterschap==
==Voorzitterschap==
Alexander Ollongren, die lid is van de Nederlandse Vereniging voor Theoretische Informatica, was enige tijd voorzitter van de Sectie Informatica van de Academische Raad (ARSI) en in 1995 was hij de voorzitter van de visitatiecommissie informatica, die alle universitaire informatica-opleidingen in Nederland dat jaar op kwaliteit heeft beoordeeld.
Alexander Ollongren, die lid is van de Nederlandse Vereniging voor Theoretische Informatica, was enige tijd voorzitter van de Sectie Informatica van de Academische Raad (ARSI) en in 1995 was hij de voorzitter van de visitatiecommissie informatica, die dat jaar alle universitaire informatica-opleidingen in Nederland op kwaliteit beoordeelde.


==Lidmaatschappen==
===Lidmaatschappen===
Na zijn promotie in 1962 werd Ollongren lid van de International Astronomical Union, eerst in de commissie over galactische dynamica; na zijn verblijf in [[Yale]] werd hij lid van de commissie hemelmechanica, nog later ook lid van de commissie astrobiologie. Het lidmaatschap van de laatste commissie hangt samen met zijn langdurige belangstelling voor het academische debat over het bestaan van en de zoektocht naar buitenaardse intelligente samenlevingen (ExtraTerrestrial Intelligence). Hij werd in 2000 lid van de vaste commissie Search for ETI van de International Astronautical Academy. In dit verband schreef hij een aantal artikelen in Acta Astronautica over aspecten van Lingua Cosmica, LINCOS, een nieuw door hem ontworpen universeel interpreteerbaar, linguïstisch systeem gebaseerd op constructieve logica. Hij benoemde het relevante gebied met de term astrolinguïstiek. Hij leverde ook een bijdrage aan de documentaire film ’Calling ET’ van Prosper de Roos, Amsterdam, 2008.
Na zijn promotie in 1962 werd Ollongren lid van de International Astronomical Union, eerst in de commissie over galactische dynamica; na zijn verblijf in [[Yale]] werd hij lid van de commissie hemelmechanica, nog later ook lid van de commissie astrobiologie. Het lidmaatschap van de laatste commissie hangt samen met zijn langdurige belangstelling voor het academische debat over het bestaan van en de zoektocht naar buitenaardse intelligente samenlevingen (ExtraTerrestrial Intelligence). Hij werd in 2000 lid van de vaste commissie Search for ETI van de International Astronautical Academy. In dit verband schreef hij een aantal artikelen in Acta Astronautica over aspecten van Lingua Cosmica, LINCOS, een nieuw door hem ontworpen universeel interpreteerbaar, linguïstisch systeem gebaseerd op constructieve logica. Hij benoemde het relevante gebied met de term astrolinguïstiek. Hij leverde ook een bijdrage aan de documentaire film ’Calling ET’ van [[Prosper de Roos]], Amsterdam, 2008.


==Familiestatus==
===Familiestatus===
Alexander Ollongron huwde in in 1965 in Jönköping, Zweden met Gunvor Ulla Marie Lundgren, afkomstig uit Zweden; hun kinderen zijn Karin Hildur (Kajsa) Ollongren (1967) en Peter Gunnar Ollongren (1970).
Alexander Ollongron huwde in 1965 in Jönköping, [[Zweden]] met Gunvor Ulla Marie Lundgren, afkomstig uit Zweden; hun kinderen zijn Karin Hildur (Kajsa) Ollongren (1967) en Peter Gunnar Ollongren (1970).


==Boeken==
==Boeken==
* ''Definition of programming languages by interpreting automata axiomatic formalization of the Vienna method'', Academic Press 1974. Russian edition, Mir 1977
* ''Definition of programming languages by interpreting automata axiomatic formalization of the Vienna method'', Academic Press 1974. Russian edition, Mir 1977.
* ''Filosofie van de Informatica'', met H. J. van den Herik, Serie Wetenschapsfilosofie, Martinus Nijhoff 1989
* ''Filosofie van de Informatica'', met H. J. van den Herik, Serie Wetenschapsfilosofie, Martinus Nijhoff 1989
* ''Astrolinguistics design of a linguistic system for interstellar communication based on logic'', Springer Publishing Company 2013
* ''Astrolinguistics design of a linguistic system for interstellar communication based on logic'', Springer Publishing Company 2013.


{{DEFAULTSORT:Ollongren, Alexander}}
{{DEFAULTSORT:Ollongren, Alexander}}

Versie van 26 mrt 2014 22:14

Alexander Ollongren (Kepaiang, Zuidwest-Sumatra, 1928) is een informaticus die aan de wieg stond van de Informatica als academische discipline. Hij is thans emeritus professor Informatica, Universiteit van Leiden.

Omstreeks 1970 tot 1980 bestonden er in het buitenland al universitaire opleidingen Computer Science, in Nederland kwamen vergelijkbare universitaire opleidingen pas omstreeks 1980 van de grond. Dr. Ollongren was een van de eerste docenten op dit gebied. De term Informatica werd in Nederland geïntroduceerd door zijn mentor, professor Guus Zoutendijk, in zijn inaugurele lezing ’Informatieverwerking en Wiskunde’ in Leiden in 1964. Met die term benoemde Zoutendijk de nieuwe academische discipline informatie mathematica die hij zag opdagen. Zoutendijk was een mathematicus gespecialiseerd in de mathematische besliskunde, en werd in Leiden benoemd met de leeropdracht Numerieke Wiskunde – een leerstoel in de toegepaste wiskunde. Hij werd tevens Algemeen Directeur van het Leidse Centraal RekenInstituut. Ollongren, die heel veel ervaring had opgedaan in de programmering van krachtige elektronische rekenautomaten (computers) werd zijn naaste medewerker.

Levensloop

Vroege jaren

Alexander Ollongren werd in 1928 geboren op een koffieplantage in Kepahiang, in Zuidwest-Sumatra, Nederlands Oost-Indië, als zoon van Alexander Wladimirovich Ollongren (1901-1989) een Rus van Fins-Zweedse afkomst (geslacht Ållongren i Finland), en Selma Hedwig Adèle Jaeger (1901- 2000), een Nederlands-Duitse. De familie verhuisde in 1932 naar Java en woonde in Jokjakarta, Midden-Java, toen het Japanse leger Nederlands Oost-Indië in 1942 bezette. Hij werd in januari 1945 geïnterneerd en kwam na enige weken in het concentratiekamp bij Ngawi op Oost-Java terecht, waarin 700 voornamelijk Indische Nederlanders waren opgesloten. Hij overleefde de gevangenschap ternauwernood – na de Japanse capitulatie bleek dat 40% van de in Ngawi geïnterneerden het kamp niet had overleefd. Een gedeelte van de bersiap-periode werd in Jokjakarta meegemaakt, maar nog voor het eind van 1945 was de familie herenigd in Batavia.

Studies

Alexander deed na een verkorte opleiding begin 1947 eindexamen HBS-B van de Carpentier-Alting Stichting aldaar. De familie woonde daarna zes maanden in Australië en Alexander overwoog zich in te schrijven aan de Universiteit van Sydney. Daarvan werd afgezien aangezien de universiteit geen studierichting sterrenkunde verzorgde. In zijn eentje vertrok hij per vrachtboot naar Nederland, waar hij niet eerder geweest was.

Zijn opleiding in de wis- natuur- en sterrenkunde aan de Leidse Universiteit begon met de kandidaatsexamens A en B. Hij leerde toen zijn jaargenoot Edsger Dijkstra kennen, die later voor theoretische natuurkunde koos en later (een beroemd) informaticus werd. Het doctoraalexamen sterrenkunde met wiskunde (waaronder Hamiltoniaanse dynamica) vond plaats in 1955. De militaire dienst (1956 – 57) onderbrak verdere studie.

Dissertatie

In 1958 begon het werk aan een dissertatie in de theoretische dynamica van het Melkwegstelsel onder leiding van professor Jan H. Oort en professor Hendrik C. van de Hulst van de Sterrenwacht te Leiden. Het door ZWO gesubsidieerde onderzoek betrof driedimensionale banen van sterren in een theoretisch model van de massaverdeling in het galactische stelsel. Over dergelijke trajectoriën was alleen bekend dat de toegestane bewegingsruimte beperkt is – maar niet welk gedeelte gevuld zou kunnen worden, of periodieke banen bestaan (zo ja met welke karakteristieken) en op welke wijze baanelementen gedefinieerd zouden kunnen worden. Analytische karakterisering van baanbewegingen in globale zin met behulp van Hamiltoniaanse dynamica bleek niet mogelijk, vanwege de sterke afplatting van de massaverdeling in het Melkwegstelsel. Daarom werd besloten numeriek een aantal representatieve trajectoriën te berekenen – in de hoop globale kenmerken te vinden, die van belang zijn voor de galactische dynamica.

De eerste berekeningen van sterrenbanen werden uitgevoerd met behulp van de automatische elektronische rekenmachine ARMAC van het Mathematisch Centrum. Het programmeerwerk in machine-code was aanzienlijk omdat de potentiaalfunctie van het Melkwegstelsel gemodelleerd werd als de inverse van een vierdemachtswortel van een polynoom van de vierde graad in de afstandscoördinaten. Assemblercodering was destijds niet mogelijk. Al gauw bleek echter dat de rekenkracht van de ARMAC onvoldoende was om de gewenste karakterisering te bewerkstelligen. Daarom werd naar het buitenland uitgeweken. In samenwerking met Dr. Ingrid Torgård (1918 – 2001) toen werkzaam in het astronomisch instituut van de universiteit van Lund in Zweden, werd vervolgens het onderzoek op een andere leest geschoeid. In Lund werd in 1959 de de destijds beroemde, en voor die tijd ultramoderne, zeer snelle elektronische rekenmachine BESK (Binär Elektronisk SiffermasKin) van de MMN (Matematik Maskin Nämnden) in Stockholm, geprogrammeerd voor de gewenste berekeningen – weer een tijdrovend werk. Als programmeersysteem diende de Alfa Code (een voorloper van assemblercode). Tijdens een werkbezoek aan de MMN werd het programma geverifieerd. Er was enig contact met Dr. Gunnar Ehrling, medeontwerper van de computer en hoofdingenieur bij de MMN, maar het meeste overleg liep via de toen al bekende mathematicus Dr. Germund Dahlquist. De werkwijze in Zweden was als volgt: per brief werden vanuit Lund de beginvoorwaarden van een te berekenen trajectorie opgestuurd, waarna een week later een pak teletekst werd ontvangen met de resultaten van de berekeningen. Handmatig werden de banen door Anton Vieloch, tekenaar van het instituut, op papier gezet. Deze manier van werken is anno 2014 onvoorstelbaar.

De wis- en sterrenkundige interpretatie door Ollongren van de collectie berekende banen werd vastgelegd in zijn dissertatie ’Three-dimensional Galactic Stellar Orbits’, Universiteit Leiden 1962, tevens uitgegeven in het Bulletin Astronomical Institutes in the Netherlands en in de Annals of the Astronomical Institute of Lund, Sweden. Details van de programmering zijn niet gedocumenteerd. De en passant aangetroffen aanwijzingen van chaotisch gedrag van hoogenergetische sterrenbanen zijn evenmin op schrift gesteld. Dit was een gemiste kans.

Centraal RekenInstituut

In 1961 besloot het universiteitsbestuur van de Leidse Universiteit een centrum te stichten voor het onderbrengen van een krachtige elektronische rekenmachine ten behoeve van universitair onderzoek, vooral in de sterrenkunde en de kristallografie. Er kwam een budget van ca. een miljoen gulden beschikbaar, en het Centraal RekenInstituut werd opgericht. Aangeschaft werd, een jaar later, een moderne getransistoriseerde elektronische rekenautomaat, de X1, gebouwd door de Nederlandse onderneming Electrologica, met behulp van expertise van medewerkers van het Mathematisch Centrum te Amsterdam. Dr. Ollongren werd tot Directeur van het CRI benoemd en enige medewerkers werden aangetrokken. Op de X1 was Algol60-programmering mogelijk. Dr. Ollongren en medewerkers bekwaamden zich in het nieuwe programmeersysteem en gaven colleges op dit gebied. In de jaren daarna was het inderdaad het sterrenkundig- en kristallografisch onderzoek in Leiden dat het meest profiteerde van de nieuwe faciliteiten. Maar andere universitaire sectoren begonnen langzamerhand de mogelijkheden van ’Electronisch Rekenen’ te ontdekken, en na verloop van tijd werd het evident dat het CRI veel krachtiger computerfaciliteiten zou moeten gaan bieden.

Met het oog op te verwachten ontwikkelingen in benodigde universitaire rekencapaciteit, werd besloten over te gaan op IBM-computerapparatuur. Het zag er dus naar uit dat FORTRAN- en de nieuwe PL1-programmering aan belang zouden gaan winnen. In verband met de wijzigingen aanstaande kreeg Alexander Ollongren buitengewoon verlof. Op uitnodiging van de bekende professor D. Brouwer werd hij in de periode 1965-67 postdoc ’Visiting Research Member in Celestial Mechanics and Lecturer Mathematics’ in het bekende Research Center of Celestial Mechanics, Yale University, New Haven, Connecticut. De eerste Sputnik was niet lang geleden in een baan om de aarde gebracht – en er was volop activiteit in het centrum, theorie en praktijk in de vorm van computersimulaties. In het rekencentrum van Yale University leerde Ollongren de organisatie kennen van een groot centrum voor informatieverwerking, dat een zeer krachtige ’mainframe’ (een nieuw begrip) in bedrijf hield ten behoeve van onderling zeer verschillende gebruikers. En de rol van FORTRAN en COBOL daarin. Enig theoretisch onderzoek naar algemene eigenschappen van driedimensionale sterrenbanen werd ondersteund door nieuw-ontworpen FORTRAN-programma’s. Berekende sterrenbanen konden meteen grafisch worden weergegeven. Tijdens een college van professor Martinus J. G. Veltman leerde hij het Schoonschip systeem voor formule-manipulatie kennen, en later ook het IBM-systeem REDUCE hiervoor.

Teruggekeerd in Leiden doceerde Ollongren in 1968 in de nieuw-opgerichte Vakgroep Toegepaste Wiskunde en Informatica, numerieke wiskunde en programmeringsaspecten van de informatica voor studenten in de natuurwetenschappen. In 1969 werd hij tot Lector Informatica benoemd, meer in het bijzonder in de Leer van het Programmeren: de theoretische aspecten van de bouw en structuur van programmeertalen. In verband hiermee kreeg hij verlof om in 1971 gedurende drie maanden een positie als Visiting Research Member aan te nemen bij het IBM Research Laboratory in Wenen. Daar leerde hij de informatici Peter Lucas en Kurt Walk kennen en hun medewerkers, die een nieuwe methode voor de beschrijving van de semantiek van programmeertalen hadden ontworpen. Het zgn. Weense definitiesysteem werd in vele technische rapporten uitvoerig beschreven en gedocumenteerd, maar een academische beschrijving ontbrak. Ollongren publiceerde in 1974 een boek met een theoretisch gefundeerde beschrijving van de Weense methode. In zijn Leidse colleges over de semantiek van programmeertalen werd de methode onder de aandacht van studenten gebracht.

In 1980 werd Ollongren ordinarius in de informatica. In dat jaar werd hem een sabbatsperiode van een half jaar gegund, hij doorbracht bij het Department of Computer Science and Artificial Intelligence, Linköping University, in Zweden. In dat bolwerk van LISP-programmering leerde hij de ’ins and outs’ van het functioneel programmeren goed kennen en waarderen. In Leiden werden zijn colleges Inleiding Informatica, Formele Talen en Automata, afgewisseld met colleges Semantiek van Programmeertalen, Formule Manipulatie, LISP en List Processing, Scheme, Algol-68, PROLOG, en toepassing van Constructieve Logica (meer in het bijzonder het Franse systeem Coq]). Na zijn emeritaat werd een college Hemelmechanica (met ondersteuning van DERIVE op PC’s voor de behandeling van formules), en een college Communicatie met Buitenaardse Intelligentie gegeven.

Begeleiding

Hij begeleidde een dertigtal studenten in de afstudeerfase van hun studie informatica. Zijn promovendi zijn: Julian Palmore (Yale 1968), Soegriem Oemrawsingh (Universiteit van Suriname 1977), Theo van der Weide (Leiden 1980), Jan Komorowski (Linköpings Universitet 1981), Han Zuidweg (Leiden 1991), Annemarie Sassen (Delft 1993), Henk van Dorp (Universiteit van Twente 1994) en Gertjan Kamsteeg (Leiden 1999).

Emeritus

Alexander Ollongren werd in november 1993 emeritus professor van de Universiteit Leiden, na het uitspreken van de publieke afscheidsrede Vix Famulis Audenda Parat in het Auditorium van de universiteit. De rede behandelde enkele geschiedkundige aspecten van de fundamentele informatica, waaronder het baanbrekende werk van Alan Turing. Tegen het einde van de toespraak nodigde hij, onverwacht, Dr. Alan Turing uit om in eigen persoon zijn visie op kunstmatige intelligentie te geven. Daarop verscheen achter in de zaal in toga ’Professor Turing’, die zich naar het podium begaf, waar hij verwelkomd werd. Daarop hield ’Turing’ in het Engels een korte voordracht. Het was de monoloog uit de tweede act van het toneelstuk Breaking the Code van Hugh Whitemore (1987). De acteur was professor George Miley, astronoom.

Voorzitterschap

Alexander Ollongren, die lid is van de Nederlandse Vereniging voor Theoretische Informatica, was enige tijd voorzitter van de Sectie Informatica van de Academische Raad (ARSI) en in 1995 was hij de voorzitter van de visitatiecommissie informatica, die dat jaar alle universitaire informatica-opleidingen in Nederland op kwaliteit beoordeelde.

Lidmaatschappen

Na zijn promotie in 1962 werd Ollongren lid van de International Astronomical Union, eerst in de commissie over galactische dynamica; na zijn verblijf in Yale werd hij lid van de commissie hemelmechanica, nog later ook lid van de commissie astrobiologie. Het lidmaatschap van de laatste commissie hangt samen met zijn langdurige belangstelling voor het academische debat over het bestaan van en de zoektocht naar buitenaardse intelligente samenlevingen (ExtraTerrestrial Intelligence). Hij werd in 2000 lid van de vaste commissie Search for ETI van de International Astronautical Academy. In dit verband schreef hij een aantal artikelen in Acta Astronautica over aspecten van Lingua Cosmica, LINCOS, een nieuw door hem ontworpen universeel interpreteerbaar, linguïstisch systeem gebaseerd op constructieve logica. Hij benoemde het relevante gebied met de term astrolinguïstiek. Hij leverde ook een bijdrage aan de documentaire film ’Calling ET’ van Prosper de Roos, Amsterdam, 2008.

Familiestatus

Alexander Ollongron huwde in 1965 in Jönköping, Zweden met Gunvor Ulla Marie Lundgren, afkomstig uit Zweden; hun kinderen zijn Karin Hildur (Kajsa) Ollongren (1967) en Peter Gunnar Ollongren (1970).

Boeken

  • Definition of programming languages by interpreting automata axiomatic formalization of the Vienna method, Academic Press 1974. Russian edition, Mir 1977.
  • Filosofie van de Informatica, met H. J. van den Herik, Serie Wetenschapsfilosofie, Martinus Nijhoff 1989
  • Astrolinguistics design of a linguistic system for interstellar communication based on logic, Springer Publishing Company 2013.