Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Edwards Personal Preference Schedule: verschil tussen versies
(https://nl.wikipedia.org/w/index.php?title=Edwards_Personal_Preference_Schedule&oldid=58860013 3 mei 2021 BartTD 3 mei 2021) |
(https://nl.wikipedia.org/w/index.php?title=Edwards_Personal_Preference_Schedule&oldid=58860085 3 mei 2021 BartTD) |
||
Regel 1: | Regel 1: | ||
De | De '''Edwards Personal Preference Schedule''' is de praktische consequentie van een theoretisch onderzoek van A.L. Edwards (1953) waarin wordt aangetoond dat er een hoge correlatie bestaat tussen de sociale wenselijkheidswaarde van een persoonlijkheidstrek en de waarschijnlijkheid dat een individu zegt dat deze trek op hem of haar van toepassing is. In dit onderzoek liet Edwards een aantal persoonlijkheidstrekken door een panel beoordelen op sociale wenselijkheidswaarde. De opdracht luidde daarbij - geparafraseerd - als volgt: “Indicate your own judgment of the desirability or undesirability of the traits which will be given to you. Remember that you are to judge the traits in terms of whether you consider them desirable or undesirable in others”. De beoordeelde persoonlijkheidstrekken werden vervolgens als onderdeel van een testbatterij inde gebruikelijke “ja-op-mij-van-toepassing versus nee-niet-op-mij-van-toepassing” vragenlijst aan een andere groep ter beantwoording voorgelegd. Edwards berekende vervolgens de correlatie tussen de sociale wenselijkheidswaarden van de vragenlijstitems en de mate waarin dezelfde items met “ja” waren beantwoord. De correlatie bleek hoog te zijn (.87). Dit resultaat, waarvoor het begrip Sociale Wenselijkheids Antwoordtendentie in zwang raakte, is naderhand nog vele malen bevestigd (Edwards 1965, 1966a, 1966b).Hoewel een correlatief verband geen conclusies toelaat over een causaal verband neigt Edwards wel tot de opvatting dat de sociale wenselijkheidswaarde van een item bepalend is voor de wijze van beantwoorden van datzelfde item. Hoe hij zich dit verband voorstelde kan het beste in zijn eigen woorden weergegeven worden: “The subject taking the inventory is trying,consciously or unconsciously to give a good impression of himself. He therefore tends to distort his answers in such a way as to make himself out as having more of the socially desirable traits and fewer of the socially undesirable traits”. En hij besluit met: “If this is true, then in a personality inventory we should attempt to minimize the tendency for a given response to be determined primarily by the factor of social desirability. A suggested solution is to pair items indicative of different traits in terms of their social desirability value. If the subject is then forced to choose between the two items, his choice obviously cannot be upon the basis of the greater social desirability of one of the items”. De daad bij het woord voegend ontwierp Edwards vervolgens de EPPS. | ||
== Constructie en itemstructuur == | == Constructie en itemstructuur == | ||
De EPPS bestaat uit 225 paren beweringen, waarbij alle paren zo goed mogelijk gecombineerd zijn op basis van gelijke mate van sociale wenselijkheid van de constituerende items. Alle beweringen zijn formuleringen van Edwards voor een 15-tal persoonlijkheidstrekken die teruggaan op het need-systeem van H.A. Murray (1938). Uit de 21 “needs” van Murray koos Edwards er 12 voor zijn Schedule. De overige 3 variabelen uit Edwards Schedule corresponderen met enkele van de attitudes en disposities uit Murray’s systeem. Kenmerkend voor de Schedule is de systematische paarsgewijze onderlinge combinatie van alle 15 trekken. Deze opzet eist daarom minimaal het samenstellen van 15x14/2 = 105 dyaden. Edwards liet in feite echter alle variabelen een “dubbele competitie” spelen, wat dus resulteerde in 2x105 = 210 verschillende dyaden. Edwards liet de 15 trekken geen competitie met zichzelf aangaan. De daardoor resulterende open plaatsen op de diagonalen van het met een wedstrijdscorebord te vergelijken antwoordformulier (zie ook hoofdstuk 6 over de wijze van scoren van de EPPS) benutte hij door in de Schedule 15 dyaden voor de tweede maal aan te bieden,ten behoeve van een interne consistentie score, zodat de Schedule dus uiteindelijk uit 225 items bestaat. | De EPPS bestaat uit 225 paren beweringen, waarbij alle paren zo goed mogelijk gecombineerd zijn op basis van gelijke mate van sociale wenselijkheid van de constituerende items. Alle beweringen zijn formuleringen van Edwards voor een 15-tal persoonlijkheidstrekken die teruggaan op het need-systeem van H.A. Murray (1938). Uit de 21 “needs” van Murray koos Edwards er 12 voor zijn Schedule. De overige 3 variabelen uit Edwards Schedule corresponderen met enkele van de attitudes en disposities uit Murray’s systeem. Kenmerkend voor de Schedule is de systematische paarsgewijze onderlinge combinatie van alle 15 trekken. Deze opzet eist daarom minimaal het samenstellen van 15x14/2 = 105 dyaden. Edwards liet in feite echter alle variabelen een “dubbele competitie” spelen, wat dus resulteerde in 2x105 = 210 verschillende dyaden. Edwards liet de 15 trekken geen competitie met zichzelf aangaan. De daardoor resulterende open plaatsen op de diagonalen van het met een wedstrijdscorebord te vergelijken antwoordformulier (zie ook hoofdstuk 6 over de wijze van scoren van de EPPS) benutte hij door in de Schedule 15 dyaden voor de tweede maal aan te bieden,ten behoeve van een interne consistentie score, zodat de Schedule dus uiteindelijk uit 225 items bestaat. | ||
De verkregen scores van de EPPS zijn door de gevolgde gedwongen-keuze procedure ipsatief, wat | De verkregen scores van de EPPS zijn door de gevolgde gedwongen-keuze procedure ipsatief, wat onder meer impliceert dat de som van de scores op de 15 variabelen een constante waarde heeft, of dient te hebben, namelijk gelijk aan het aantal te maken keuzes, in dit geval 210, te weten het totale aantal van 225 dyaden minus de 15 dyaden die voor de interne consistentiescore herhaald werden maar bij de scoring van de variabelen zelf niet nogmaals tellen. De systematische gedwongen-keuze opzet leidt er voorts toe dat alle variabelen hetzelfde scorebereik hebben, namelijk van 0 tot 14 x 2 = 28. | ||
== Inhoud, strekking en validiteit van de 15 epps variabelen == | == Inhoud, strekking en validiteit van de 15 epps variabelen == | ||
De | De variabelen van de test kunnen als volgt worden samengevat. | ||
Ambitie; hangt positief samen met het willen en kunnen leveren van een bepaalde prestatie en met het streven naar maatschappelijk succes, aanzien en prestige, vooral middels beroep of functie. | |||
Respect; heeft de betekenis van wil tot aanpassing | |||
Ordening; heeft de betekenis van de behoefte aan orde en overzichtelijkheid in de relaties tot mensen, dingen en ideeën | |||
Zelfvertoon; heeft de betekenis heeft van een eufore en opgewekte flair | |||
Autonomie; heeft de betekenis van onafhankelijkheidswil, zelfstandigheid van oordeelsvorming, weerstand tegen suggestie | |||
Vriendschap; heeft de betekenis naar voren van een harmonische, niet-dominante sociabiliteit of aandacht voor mensen | |||
Inleving; heeft de betekenis heeft van een gedifferentieerde, sensitieve, niet-dogmatische belangstelling voor en gerichtheid op mensen | |||
Steunzoeken; heeft de betekenis van een zekere neiging tot zelfverwenning | |||
Dominantie; heeft de betekenis van een doorgaans sociaal acceptabele vorm van geldingsstreven | |||
Zelfgeringachting; heeft de betekenis van beperkte persoonlijke geldingsdrang | |||
Liefderijke zorg; heeft de betekenis van een zekere gevoelswarmte, van een zorgend of dienend willen omgaan met dingen en mensen | |||
Variatie; heeft de betekenis van een extraverte behoefte aan prikkels en afwisseling | |||
Volharding; heeft de betekenis van een voorkeur voor werkzaamheden die een rustige toewijding en regelmatige inzet mogelijk maken, van verantwoordelijkheidsbesef en aanpassingszin | |||
Heterosex; heeft de betekenis van gepreoccupeerdheid met en daadwerkelijke belangstelling voor de andere sekse. | |||
Agressie; heeft de betekenis van, mogelijk vooral op verbale wijze, gemakkelijk kunnen uiten van wrevel of irritatie, van geldingsdrang en combativiteit, van impulsiviteit en ongeduld. | |||
== Literatuurlijst == | == Literatuurlijst == | ||
Regel 163: | Regel 131: | ||
Zuilen, R.W. van, & Feij, J.A. (1983). Spanningsbehoefte- en EPPS scores als predictoren van de geschiktheid voor bijzondere taken bij marinepersoneel. ''De Psycholoog, 18,'' 243-246. | Zuilen, R.W. van, & Feij, J.A. (1983). Spanningsbehoefte- en EPPS scores als predictoren van de geschiktheid voor bijzondere taken bij marinepersoneel. ''De Psycholoog, 18,'' 243-246. | ||
*De EPPS wordt uitgegeven door [https://www.testdimensions.nl Test Dimensions Publishers] | |||
{{authority control|TYPE=|Wikidata=Q5346114 }}{{nocat}} |
Huidige versie van 28 mei 2021 om 11:05
De Edwards Personal Preference Schedule is de praktische consequentie van een theoretisch onderzoek van A.L. Edwards (1953) waarin wordt aangetoond dat er een hoge correlatie bestaat tussen de sociale wenselijkheidswaarde van een persoonlijkheidstrek en de waarschijnlijkheid dat een individu zegt dat deze trek op hem of haar van toepassing is. In dit onderzoek liet Edwards een aantal persoonlijkheidstrekken door een panel beoordelen op sociale wenselijkheidswaarde. De opdracht luidde daarbij - geparafraseerd - als volgt: “Indicate your own judgment of the desirability or undesirability of the traits which will be given to you. Remember that you are to judge the traits in terms of whether you consider them desirable or undesirable in others”. De beoordeelde persoonlijkheidstrekken werden vervolgens als onderdeel van een testbatterij inde gebruikelijke “ja-op-mij-van-toepassing versus nee-niet-op-mij-van-toepassing” vragenlijst aan een andere groep ter beantwoording voorgelegd. Edwards berekende vervolgens de correlatie tussen de sociale wenselijkheidswaarden van de vragenlijstitems en de mate waarin dezelfde items met “ja” waren beantwoord. De correlatie bleek hoog te zijn (.87). Dit resultaat, waarvoor het begrip Sociale Wenselijkheids Antwoordtendentie in zwang raakte, is naderhand nog vele malen bevestigd (Edwards 1965, 1966a, 1966b).Hoewel een correlatief verband geen conclusies toelaat over een causaal verband neigt Edwards wel tot de opvatting dat de sociale wenselijkheidswaarde van een item bepalend is voor de wijze van beantwoorden van datzelfde item. Hoe hij zich dit verband voorstelde kan het beste in zijn eigen woorden weergegeven worden: “The subject taking the inventory is trying,consciously or unconsciously to give a good impression of himself. He therefore tends to distort his answers in such a way as to make himself out as having more of the socially desirable traits and fewer of the socially undesirable traits”. En hij besluit met: “If this is true, then in a personality inventory we should attempt to minimize the tendency for a given response to be determined primarily by the factor of social desirability. A suggested solution is to pair items indicative of different traits in terms of their social desirability value. If the subject is then forced to choose between the two items, his choice obviously cannot be upon the basis of the greater social desirability of one of the items”. De daad bij het woord voegend ontwierp Edwards vervolgens de EPPS.
Constructie en itemstructuur
De EPPS bestaat uit 225 paren beweringen, waarbij alle paren zo goed mogelijk gecombineerd zijn op basis van gelijke mate van sociale wenselijkheid van de constituerende items. Alle beweringen zijn formuleringen van Edwards voor een 15-tal persoonlijkheidstrekken die teruggaan op het need-systeem van H.A. Murray (1938). Uit de 21 “needs” van Murray koos Edwards er 12 voor zijn Schedule. De overige 3 variabelen uit Edwards Schedule corresponderen met enkele van de attitudes en disposities uit Murray’s systeem. Kenmerkend voor de Schedule is de systematische paarsgewijze onderlinge combinatie van alle 15 trekken. Deze opzet eist daarom minimaal het samenstellen van 15x14/2 = 105 dyaden. Edwards liet in feite echter alle variabelen een “dubbele competitie” spelen, wat dus resulteerde in 2x105 = 210 verschillende dyaden. Edwards liet de 15 trekken geen competitie met zichzelf aangaan. De daardoor resulterende open plaatsen op de diagonalen van het met een wedstrijdscorebord te vergelijken antwoordformulier (zie ook hoofdstuk 6 over de wijze van scoren van de EPPS) benutte hij door in de Schedule 15 dyaden voor de tweede maal aan te bieden,ten behoeve van een interne consistentie score, zodat de Schedule dus uiteindelijk uit 225 items bestaat.
De verkregen scores van de EPPS zijn door de gevolgde gedwongen-keuze procedure ipsatief, wat onder meer impliceert dat de som van de scores op de 15 variabelen een constante waarde heeft, of dient te hebben, namelijk gelijk aan het aantal te maken keuzes, in dit geval 210, te weten het totale aantal van 225 dyaden minus de 15 dyaden die voor de interne consistentiescore herhaald werden maar bij de scoring van de variabelen zelf niet nogmaals tellen. De systematische gedwongen-keuze opzet leidt er voorts toe dat alle variabelen hetzelfde scorebereik hebben, namelijk van 0 tot 14 x 2 = 28.
Inhoud, strekking en validiteit van de 15 epps variabelen
De variabelen van de test kunnen als volgt worden samengevat.
Ambitie; hangt positief samen met het willen en kunnen leveren van een bepaalde prestatie en met het streven naar maatschappelijk succes, aanzien en prestige, vooral middels beroep of functie.
Respect; heeft de betekenis van wil tot aanpassing
Ordening; heeft de betekenis van de behoefte aan orde en overzichtelijkheid in de relaties tot mensen, dingen en ideeën
Zelfvertoon; heeft de betekenis heeft van een eufore en opgewekte flair
Autonomie; heeft de betekenis van onafhankelijkheidswil, zelfstandigheid van oordeelsvorming, weerstand tegen suggestie
Vriendschap; heeft de betekenis naar voren van een harmonische, niet-dominante sociabiliteit of aandacht voor mensen
Inleving; heeft de betekenis heeft van een gedifferentieerde, sensitieve, niet-dogmatische belangstelling voor en gerichtheid op mensen
Steunzoeken; heeft de betekenis van een zekere neiging tot zelfverwenning
Dominantie; heeft de betekenis van een doorgaans sociaal acceptabele vorm van geldingsstreven
Zelfgeringachting; heeft de betekenis van beperkte persoonlijke geldingsdrang
Liefderijke zorg; heeft de betekenis van een zekere gevoelswarmte, van een zorgend of dienend willen omgaan met dingen en mensen
Variatie; heeft de betekenis van een extraverte behoefte aan prikkels en afwisseling
Volharding; heeft de betekenis van een voorkeur voor werkzaamheden die een rustige toewijding en regelmatige inzet mogelijk maken, van verantwoordelijkheidsbesef en aanpassingszin
Heterosex; heeft de betekenis van gepreoccupeerdheid met en daadwerkelijke belangstelling voor de andere sekse.
Agressie; heeft de betekenis van, mogelijk vooral op verbale wijze, gemakkelijk kunnen uiten van wrevel of irritatie, van geldingsdrang en combativiteit, van impulsiviteit en ongeduld.
Literatuurlijst
Akkerman, A.E., & Buijk, C.A. (1974). GLTS: Guilford LTP Temperament Survey Handleiding. Lisse, the Netherlands: Swets & Zeitlinger
Cameron, K.S., & Quinn, R.E. (1999). Diagnosing and changing organizational culture: Based onthe competing values framework. Reading, MA: Addison-Wesley Longman
Dirken J.M. (1970). Habituele Actie Bereidheid: Handleiding. Groningen: Wolters-Noordhoff
Drenth, P.J.D.(1965). Test voor niet-verbale abstractie. Lisse, the Netherlands: Swets & Zeitlinger
Drenth, P.J.D. (1967). Verbale aanleg testserie. Lisse, the Netherlands: Swets & Zeitlinger
Drenth, P.J.D., & Kranendonk, L.J. (1973). Schaal voor Interpersoonlijke Waarden: Handleiding.Lisse, the Netherlands: Swets & Zeitlinger
Drenth, P.J.D., & Kornelisse-Koksma, H.G.Y. (2001). Schaal voor Persoonlijke Waarden: Handleiding.Lisse, the Netherlands: Swets & Zeitlinger
Edwards A.L. (1953). The relationship between the judged desirability of a trait and the probabilitythat the trait will be endorsed. Journal of Applied Psychology, 37, 90-93
Edwards A.L. (1965). Measurement of individual differences in ratings of social desirability and inthe tendency to give socially desirable reponses. Journal of Experimental Research in Personality,1, 91-98
Edwards A.L. (1966a). A comparison of 57 MMPI scales in terms of item social desirability scalevalues and probabilities of endorsement. Educational Psychological Measurement, 26, 15-27
Edwards A.L. (1966b). The relationship between probability of endorsement and social desirabilityscale values for a set of 2824 personality statements. Journal of Applied Psychology, 50, 238-239
Edwards, A.L. (1970). The measurement of personality traits by scales and inventories. New York:Holt-Rinehart-Wineston
Edwards, A.L. & Abbott, R.D. (1973). Measurement of personality traits: Theory and technique. Annual Review of Psychology, 24, 201-278
Feij, J.A. & Zuilen, R.W. van. (1984). SBL Handleiding Spanningsbehoeftelijst. Lisse, the Netherlands:Swets & Zeitlinger
Goldberg, L.R. (1990). Personality processes and individual differences. An alternative Descriptionof Personality: the big-five factor structure. Journal of Personality and Social Psychology, 59,1229-1229
Gordon, L.V. (1978). Manual: Gordon Personal Profile - Inventory (Revision). New York: The Psychological Corporation
Guilford, J.P. (1954). Psychometric Methods. New York: Mc Graw-Hill
Guilford, J.P. (1965). Fundamental statistics in psychology and education. New York: Mc Graw-Hill
Gurtman, L., & Balakrishnan, J.D. (1990). Circular Measurement Redux: The analysis and interpretation of interpersonal circle profiles. Clinical Psychology: Science and Practice, 5, 344-360
Hermans, H. (1967). Motivatie en Prestatie. Lisse, the Netherlands: Swets & Zeitlinger
Hofstee, W.K.B., & Raad, B. de. (1991). Persoonlijkheidsstructuur: de AB5C-taxonomie van Nederlandse eigenschapstermen. Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie en Haar Grensgebieden, 46, 262-274
Koch, B. (2001). Het vijffactormodel als grootste gemene deler in het domein van gangbare Nederlandse persoonlijkheidsvragenlijsten. Paper WAOP-conferentie
Kopenen, A. (1957). The influence of demografic factors on responses to the Edwards Personal Preference Schedule. DA, 17, 2697
Leary, T. (1957). Interpersonal Diagnosis of Personality. New York: The Ronald Press Company
Leeuw, E.D., de & Akkerman, A.E. (1982). De Prestatie Motivatie Test in de selectiesituatie: Schaalstructuur en sleutel. De Psycholoog, 9, 598-603
Luteijn, F., Starren, J., & Dijk, H. van. (1974). Handleiding bij de NPV. Lisse, the Netherlands: Swets & Zeitlinger
McCrae, R.R., & Costa, P.T., Jr. (1989). The structure of interpersonal traits: Wiggin’s circumplex and the five-factor model. Journal of Personality and Social Psychology, 56, 17-40
Murray, H.A. (1938). Explorations of personality. New York: Oxford University Press
Natris, P.J.B.A. de. (1972). Meisjes in een observatietehuis. Dissertatie, RU. Leiden
Plutchik, R & Kellerman, H. (1974). Emotions Profile Index. Los Angeles: Western Psychological Services
Plutchik, R. (2001). The nature of emotions, American Scientist, 89, 344
Poiesz, A.J.G., Luteijn, F., & Tjoa, A.S.H. (1978). Relaties tussen twee Nederlandse Persoonlijkheidstests: de Edwards Personal Preference Schedule (EPPS) en de Nederlandse Persoonlijkheidsvragenlijst (NPV). Heymans Bulletin 78-378-EX, RU Groningen
Quinn, R.E. (1996). Kader voor Managementvaardigheden. Schoonhoven, The Netherlands: Academic Services
Rulon, P.J., Tiedeman, D.V., Tatsuoka, M.M., & Langmuir, C.R. (1967). Multivariate Statistics for Personnel Classification. New York: Wiley
Steverlinck, S., & Lievens, S. (1979). Vergelijkende studie van de uitslagen van Nederlandse en Vlaamse sollicitanten op de Nederlandstalige versie van de Edwards Personal Preference
Schedule; aangepaste normen voor Vlaamse sollicitanten (mannen en vrouwen). Lisse, The Netherlands: Swets & Zeitlinger
Tatsuoka, M.M. (1971). Multivariate Analysis. New York: Wiley
Thorndike, R.M., Weiss, D.J. & Davis, R.V. (1968). Canonical correlation of vocational interests and vocational needs, Journal of Counseling Psychology, 15, 101-106
Tjoa, A.S.H. (1973). De Edwards Personal Preference Schedule (EPPS), Sociale Wenselijkheid, Gedwongen Keuze en een Nederlandse EPPS versie. Lisse, the Netherlands: Swets & Zeitlinger
Tjoa, A.S.H. (1974). TBT, Thurstone Beroepentest. Handleiding. Lisse, the Netherlands: Swets & Zeitlinger.
Tjoa, A.S.H. (1980). Twee testvalidatie-onderzoeken uit de bedrijfspsychologische praktijk. De psycholoog, 2, 78-81.
Tjoa, A.S.H. (1992). Factor- en clusteranalyse van veel gebruikte persoonlijkheidsvragenlijsten binnen GITP Bedrijfspsychologie, GITP R&D, Interne publicatie.
Tjoa, A.S.H. (1995). Op zoek naar de BIG5: Factoranalyse van Persoonlijkheidstests, GITP R&D, Interne Publicatie.
Vries, A.L.M. (2006). The merit of ipsative measurement: second thoughts and minute doubts. PhD Thesis. Maastricht university.
Wilde, G.B.J. (1970). Neurotische Labiliteit gemeten volgens de Vragenlijstmethode. Amsterdam: Van Rossen.
Zuilen, R.W. van, & Feij, J.A. (1983). Spanningsbehoefte- en EPPS scores als predictoren van de geschiktheid voor bijzondere taken bij marinepersoneel. De Psycholoog, 18, 243-246.
- De EPPS wordt uitgegeven door Test Dimensions Publishers