Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Kringloopeconomie

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Onder het begrip kringloopeconomie (vanaf 2011 ook wel circulaire economie genoemd) wordt een economisch en industrieel systeem verstaan waarin geen eindige grondstofvoorraden worden uitgeput en waarin reststoffen volledig opnieuw worden ingezet in het systeem. De energie voor een zuivere kringloopeconomie dient afkomstig te zijn van herbruikbare bronnen, met name zon en wind. Dit in navolging van het natuurlijke systeem. Het tegenovergestelde van de kringloopeconomie is de lineaire economie, waarbij eindige grondstofvoorraden worden uitgeput en, na gebruik, als onbruikbaar afval in het milieu terechtkomen.

Aangezien een dergelijk ideaal systeem niet zonder meer te verwezenlijken is, wordt het ook wel gedefinieerd als een systeem dat de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen en het herstellend vermogen van natuurlijke hulpbronnen als uitgangspunt neemt, waardevernietiging in het totale systeem minimaliseert en waardecreatie in iedere schakel van het systeem nastreeft.[1] Binnen de kringloopeconomie worden twee verschillende kringlopen onderscheiden: de biologische kringloop voor onder andere voedsel en de technische kringloop voor bijvoorbeeld metalen.[2]

Geschiedenis

Hergebruik van afvalstoffen is feitelijk een vanzelfsprekende zaak geweest doorheen de geschiedenis van de mensheid. Veel afvalstoffen vertegenwoordigden namelijk een positieve gebruikswaarde en — indien er uitruil plaatsvond — een positieve marktwaarde. Organische stoffen, zoals mest, planten- en voedselresten konden worden ingezet als bodemverbeteraar respectievelijk veevoer. Houtafval kon gebezigd worden als brandhout, oude metalen konden worden omgesmolten tot nieuwe metalen, textielafval (lompen) werd onder meer gebruikt in de papierfabricage. Bouw- en sloopafval werd soms toegepast als wegverharding. De schillenboer en de oud-ijzerboer kwamen regelmatig rond in dorpen en steden om voedselafval respectievelijk afgedankte metalen op te halen. Soms kregen afvalstoffen een laagwaardiger toepassing (downcycling), soms konden ze, na bepaalde productieprocessen te hebben doorlopen, weer als zodanig worden ingezet (bijvoorbeeld metalen).

Naarmate de bevolking toenam en het verbruik van grondstoffen, mede door de industriële revolutie, eveneens sterk steeg, werden een aantal auteurs zich min of meer bewust van de eindigheid van de draagkracht der Aarde. Eén van deze auteurs was Thomas Malthus welke in 1798 reeds catastrofale ontwikkelingen voorzag. Dergelijke ontwikkelingen -bij ongewijzigd beleid- werden in later eeuwen ook verwoord door onder meer de econoom Kenneth E. Boulding, die in 1966 de term Spaceship Earth hanteerde [3]. Het rapport Grenzen aan de Groei, beter bekend als het rapport van de Club van Rome, verscheen in 1972 [4]. Hierin werd, aan de hand van computermodellen, voorzien dat binnen enkele decennia de beschaving op aarde bij ongewijzigd beleid ten onder zou gaan aan grondstofschaarste. De oliecrisis van 1973 was weliswaar kunstmatig van aard, maar confronteerde niettemin de maatschappij rechtstreeks met haar afhankelijkheid van grondstoffen, met name fossiele energiedragers. Er werden studies uitgevoerd naar de economische gevolgen van een stijging van de energieprijs, en hierbij werd in 1973 het begrip Bruto Energie-inhoud (Gross Energy Requirement - GER) ingevoerd [5]. Een dergelijk begrip, gewoonlijk uitgedrukt in MJ/kg, geeft een globale waarde weer van de energie die nodig is om een bepaald product te verkrijgen, vanaf winning via transport en verwerking tot het uiteindelijke product. Zo is de GER van staal ongeveer 32 MJ/kg, die van gerecycled staal echter slechts 10 MJ/kg. Studie naar het energiegebruik voor het verkrijgen van grondstoffen of produkten, wordt energie-analyse genoemd.

Auteurs als P.F. Chapman (1976) [6] analyseerden het energiegebruik van, onder meer, koperwinning uit erts en onderzochten hoe dit zich in de toekomst zou ontwikkelen. Hierbij gaf men zich rekenschap van het steeds geringere kopergehalte van het erts, en dientengevolge het toenemend energiegebruik per eenheid gewonnen koper.

Aldus ontstond geleidelijk het denkbeeld dat hergebruik van grondstoffen ook vanuit energetisch oogpunt nuttig was.

Een verdere impuls kwam uit de ecologie. In natuurlijke systemen ontstaat geen afval. Alle afvalprodukten worden immers op één of andere wijze weer hergebruikt. Het gehele ecologische systeem werd aangestuurd door -eveneens hernieuwbare- zonne-energie. Dit model nu, diende ook te worden toegepast op de menselijke economie, die daadwerkelijk steeds meer afval produceerde. Dit leidde tot de voorstellen, die door Frosch en Gallopoulos (1989) in Scientific American [7] werden ontvouwd. Deze voorzagen letterlijk in een volledige kringloopeconomie. Het bestuderen van mogelijkheden hieromtrent door diverse auteurs kreeg benamingen als Industrieel metabolisme (1994) [8] en Industriële ecologie (1994, 1995, 1996) [9] [10] [11].

Dit begrip, en nauw gerelateerde begrippen, werd later onder diverse benamingen gepresenteerd en op de markt gebracht, waarvan cradle to cradle (2002) wel de bekendste is.

Werkwijze

Hergebruik van afvalstoffen -of, beter, reststoffen- heeft plaatsgevonden doorheen de gehele geschiedenis van de mensheid. Schaarste aan grondstoffen speelde daar een rol in. Veel reststoffen bezaten een positieve waarde. Het nieuwe aan het systematisch bestuderen van een kringloopeconomie is de systeembenadering. Alle afvalstromen worden in kaart gebracht en ook voor de reststoffen welke een negatieve waarde bezitten (afvalstoffen in engere zin) wordt bekeken wat de beste oplossing is. Eventueel worden technologieën ontwikkeld waarmee de afvalstoffen voor hergebruik kunnen worden ingezet. Reeds in 1979 werd een dergelijke denkwijze in de praktijk toegepast middels (in Nederland) de ladder van Lansink. Afvalstoffen werden niet langer werktuiglijk gestort, doch er werd gekeken wat er aan nuttigs mee gedaan kon worden. Dit kon onder meer worden gestimuleerd door hogere storttarieven, verbod op storten van bepaalde afvalstoffen, en dergelijke. Aldus werd meer en meer recycling van afvalstoffen gestimuleerd. Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat recycling gewoonlijk ook energie kost, en dat de reststoffen bovendien vaak worden ingezet voor laagwaardiger toepassingen dan oorspronkelijk het geval was (downcycling).

De volgende methoden spelen hier een rol:

  • Ontwerp de productieprocessen zodanig dat zo min mogelijk afvalstoffen vrijkomen
  • Scheiding aan de bron, door het productie- en consumptie-afval voor te sorteren met behulp van diverse containers.
  • Scheiding bij de verwerker, door middel van sorteerinstallaties

Voor wat betreft het ontwerp van samengestelde producten worden de volgende methoden gehanteerd:

  • Minimaliseer het materiaalgebruik van het produkt
  • Gebruik van zo min mogelijk verschillende materialen
  • Vermijd het gebruik van moeilijk te scheiden composietmaterialen
  • Ontwerp modulair, zorg dat de modules vervangbaar zijn
  • Ontwerp het product zodanig dat het gemakkelijk de demonteren is in recyclebare delen.

Voorbeelden

Een voorbeeld van een product uit een circulaire economie is een modulaire smartphone. De telefoon kan makkelijk uit elkaar gehaald worden zodat verschillende grondstoffen kunnen worden gerecycled zonder veel verlies van kwaliteit. Ook is de telefoon makkelijk te repareren. Ook het gebruik van duurzame energie valt onder de circulaire economie.

Bronvermelding

Bronnen, noten en/of referenties:

  1. º TNO - Kansen voor de circulaire economie in Nederland (2013). Opdrachtgever: Ministerie van Infrastructuur en Milieu
  2. º Circular Economy. Ellen Macarthur Foundation Geraadpleegd op 25 november 2015
  3. º K.E. Boulding, The economics of the coming spaceship Earth. In: H. Jarrett (ed.), Environmental Quality in a Growing Economy, Baltimore: John Hopkins, pp. 3-14
  4. º D.H. Meadows, D.L. Meadows and J. Randers. The Limits to Growth. New York: Universe Books
  5. º IFIAS, Report of the International Federation of Institutes for Advanced Study, workshop n°6 on Energy Analysis. Guldsmedshyttan, Zweden
  6. º P.F. Chapman and F. Roberts, 1983. Metal Resources and Energy. London: Butterworth
  7. º R.A. Frosch and N.E. Gappopoulis, Strategies for Manufacturing. Scientific American 261, pp. 144-152.
  8. º R.U. Ayres and U.E. Simonis (eds.). Industrial Metabolism. Tokio: United Nations University Press
  9. º R .H. Socolow, C. Andrews and F. Berkhout, 1944. Industrial Ecology and Global Change. Cambridge UK: Cambridge University Press
  10. º T.E. Graedel and B.R. Allenby, 1995. Industrial Ecology. Englewood Cliffs NJ: Prentice Hall
  11. º R.U. Ayres and L.W. Ayres, 1996. Industrial Ecology: Towards Closing the Materials Cycle. Cheltenham UK: Edward Elgar.
rel=nofollow
Q497743 op Wikidata  Intertaalkoppelingen via Wikidata (via reasonator)
rel=nofollow
rel=nofollow