Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Textus Receptus

Uit Wikisage
Versie door Mendelo (overleg | bijdragen) op 17 nov 2016 om 07:20
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

De Textus receptus (Latijn voor ’ontvangen/aanvaarde tekst’) is de naam voor de eerste Griekse tekstuitgaven van het Nieuwe Testament die door middel van de boekdrukpers verspreid werd. De eerste versie werd in 1516 gedrukt. De tekst fungeerde als uitgangspunt voor de nationale vertalingen, waaronder de Lutherse bijbel (1522) in het Duits, King James Version (1611) in het Engels en de Statenvertaling (1637) in het Nederlands.

Erasmus (1516)

Aangespoord door zijn uitgever, Johann Froben uit Bazel, werket de Nederlandse monnik en humanist Desiderius Erasmus aan een uitgave van het Griekse Nieuw Testament. Hij maakte gebruik van zes Manuscripten.

Door de jaren heen zijn er revisies van de tekst geweest door verschillende personen. De bekendste van hen zijn Desiderius Erasmus, Theodore Beza, Robert Stephanus (Robert Estienne) en de broers Abraham en Bonaventura Elsevier.

Erasmus publiceerde vijf edities van het Nieuwe Testament. De eerste editie van 1516 werd opgevolgd door een andere in 1519, welke gebruikt werd door Maarten Luther voor zijn Duitse vertaling. Zijn derde, vierde en vijfde volgden in 1522, 1527 en 1535. Erasmus' werk was de standaard voor de komende eeuwen.

Robert Estienne publiceerde vier edities, namelijk in 1546, 1549, 1550 en de laatste in 1551.

Theodore Beza

Theodore Beza publiceerde verschillende edities van het Griekse Nieuwe Testament, waarbij hij de tekstkritische standaard die Erasmus had gezet navolgde. Hij publiceerde in 1565, 1582, 1588 en 1598 vier edities die in folio werden gedrukt; dit betekent dat een bedrukt vel papier eenmaal gevouwen werd, en zo ontstonden vier (grote) pagina's van het boek. Hij publiceerde tevens vijf octavo edities, in 1565, 1567, 1580, 1590 en 1604. "Octavo" betekent dat een gedrukt vel driemaal doormidden wordt gevouwen, zodat een katern zestien afzonderlijke pagina's oplevert van een kleiner formaat. De 1598 versie van Beza en de in 1550 en 1551 verschenen versie van Stephanus zijn de belangrijkste bronnen voor de vertalers van de Engelse King James Version en de Nederlandse Statenvertaling.

In 1624, 1633 en 1641 publiceerden de gebroeders Elsevier drie edities van het Griekse Nieuwe Testament. Zij volgden nauwkeurig het werk van Beza. Het voorwoord van de uitgever van de editie van 1633 bevat de zinsnede textum ergo habes, nunc ab omnibus receptum, vertaald als: "Alzo heeft u de tekst, die door allen ontvangen/aanvaard is". Hieruit is het begrip "textus receptus" of "ontvangen/aanvaarde tekst" ontstaan.

Byzantijnse familie

De manuscripten worden onderverdeeld in drie (volgens sommigen vier) "families," waarvan de Byzantijnse familie er één is. Tot deze familie hoort ook de Textus Receptus. De indeling van de manuscripten in drie of vier families wekt de indruk dat de Byzantijnse manuscripten ongeveer een kwart van de manuscripten vormen, omdat het om een van de drie of vier families gaat, maar in werkelijkheid maken zij ongeveer 80% van het totaal aantal manuscripten uit. De Byzantijnse handschriften hebben weinig onderlinge variatie.

We lezen in de Bijbelse Encyclopedie[1] dat de Textus Receptus door serieuze tekstcritici "slechts nog als vergelijkend materiaal wordt gebruikt", omdat "het gezag van de textus receptus gedaald is door de vondst van belangrijke bijbelhandschriften en voortgaande tekstkritiek". De Textus Receptus wordt door sommigen echter, tegen deze algemene mening van tekstgeleerden in, als de meest betrouwbare gezien. Met name de liefhebbers van de Statenvertaling wijzen er op, dat het grootste deel van de manuscripten tot de Byzantijnse familie behoort. De manuscripten die tot de andere families behoren, komen op veel plaatsen niet met elkaar overeen.

De eigen(aardig)heden van de Byzantijnse tekst worden echter alleen gezien in "late" handschriften van na AD 500 en maken bij serieus onderzoek niet de indruk oorspronkelijk te zijn. Een voorbeeld is "harmonisatie": de schrijvers pasten de tekst van "parallelle" gedeelten op elkaar aan en redigeerden ook verschillen tussen hun voorbeeldhandschriften weg. Het gevolg is, dat de Byzantijnse tekst eenvormig is en vaak langer, want verschillen tussen bijbelboeken of handschriften werden namelijk niet opgelost door weglating, maar door toevoeging. Dit verklaart de eenvormigheid van de latere, Byzantijnse handschriften. Grote variatie vindt men overigens vooral in de nogal vrije "Westerse tekst" die in de Latijnstalige gebieden circuleerde, voordat ze verdrongen werd door Latijnse vertalingen.

In de handschriften die tot de 7e eeuw in Egypte circuleerden, de "Alexandrijnse tekstfamilie", zoals de codex Sinaiticus en de Codex Vaticanus is de variatie minder groot. De later gevonden Papyri, die in de regel veel ouder zijn dan de tot dan toe bekende handschriften (en zeker dan de Byzantijnse), komen soms overeen met het Alexandrijnse type, een enkele keer met het Westerse, soms hebben ze een variant die bij geen van beide hoort. De typisch Byzantijnse harmonisaties (onderlinge afstemming van parallelle gedeelten) en interpolaties (tussenvoegsels) vinden echter bijna nooit steun in de oude papyri.

Dat verrreweg de meeste bijbelse handschriften Byzantijns zijn, is te verklaren door de opkomst van het Latijn in het westen en de islam in Egypte en het Midden-Oosten, waardoor de productie van Griekse bijbelse handschriften daar stopte, terwijl het kopiëren van Byzantijnse handschriften in Constantinopel nog voort ging. In de tekstkritiek is echter niet het aantal van de tekstgetuigen doorslaggevend, maar de betrouwbaarheid (bijvoorbeeld: de tekstvariant die alle andere kan verklaren zal wel het origineel zijn). (Overigens wijkt de Textus Receptus op sommige plaatsen ook van de Byzantijnse Meerderheidstekst af, bijvoorbeeld in Efeziërs 1:18, waar ze in plaats van "καρδίας" dat we in vrijwel alle handschriften, ook de meeste Byzantijnse, vinden, "διανοίας" heeft, een variant die we in enkele laat-Middeleeuwse handschriften en citaten aantreffen en die in Novum Testamentum Graece[2] niet eens genoemd wordt.)

De Textus receptus bevat het Comma Johanneum. Deze vijfde-eeuwse Latijnse glosse uit de Vulgaat werd door Erasmus aanvankelijk uit de textus receptus gehouden, maar is toen men hem verkapt dreigde met de inquisitie en tevens een (men denkt speciaal voor dat doel vervaardigd) handschrift in handen speelde, waarin het uit het Latijn in het Grieks vertaald was, met een voetnoot opgenomen. Statenvertaling en Herziene Statenvertaling geven deze tekst echter zonder voetnoot. Het is een argument voor de stelling van tekstcritici dat teksten wel langer worden, maar slechts zelden korter. Mit Hartnäckigkeit wird hier festgehalten, was einmal existiert.[3]

Varia

De uitdrukking textus receptus wordt ook wel gebruikt bij de bestudering van de grote werken uit de wereldliteratuur om de standaardeditie van een tekst aan te duiden, zo bijvoorbeeld bij de werken van Dante Alighieri, Geoffrey Chaucer en William Shakespeare.

Zie ook

Bronvermelding

Bronnen, noten en/of referenties:

  • Biblical Criticism, Harrison, Waltke, Guthrie en Fee, Zondervan 1978
  • Het Ontstaan van de Bijbel, Glashouwer en Ouweneel, Telos 1998
  1. º Bijbelse Encyclopedie, Kok Kampen, 3e druk 1979
  2. º Inleiding en addendum 1 Novum Testamentum Graece Nestle Aland 27e uitgave, Deutsche Bibelgesellschaft, 1998
  3. º Aland, Kurt en Barbara, Der Text des Neuen Testaments, Deutsche Bibelgesellschaft, Stuttgart, 1982, blz. 293
rel=nofollow
rel=nofollow