Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Rudolph Lehmann

Uit Wikisage
Versie door IPA (overleg | bijdragen) op 3 aug 2018 om 20:35
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Rudolph August Louis Lehmann (1870 - 15 december 1928 in Parijs) was een Nederlands tabakshandelaar.

In 1909 kwam de Nederlandse premier Abraham Kuyper in opspraak door de zogeheten 'Lintjesaffaire'. Men ontdekte dat er in 1903 op voorspraak van Kuyper aan Rudolph Lehmann een koninklijke onderscheiding, het officierskruis van de Orde van Oranje-Nassau was toegekend en dat deze een jaar later 11.000 gulden in de partijkas van de ARP had gestort. Het ontdekken hiervan en de daaropvolgende politieke rel leidde tot Kuypers uitspraak: "Het boetekleed ontsiert den man niet".

De tabakshandel had de voorouders van Lehmann schatrijk gemaakt. De van oorsprong Joodse familie was geassimileerd en Lehmann was gedoopt in de hervormde kerk. Lehmann wordt door tijdgenoten getypeerd als "weergaloos ijdel", als een snob, een parvenu, een man gesteld op uiterlijk vertoon en een man die toneelspeelsters mainteneerde.[1]

Door zijn contacten in de tabakshandel verkreeg Rudolph Lehmann de functie van Consul-Generaal van Griekenland. Hij werd ook deken van het Corps Consulaire in de Nederlandse hoofdstad. Dat gaf hem de door hem zo zeer begeerde toegang tot de hoogste kringen en hij moest voor alle belangrijke plechtigheden in Amsterdam, en ook aan het hof, worden uitgenodigd.

Door vleierij en vrijgevigheid verwierf Rudolph Lehmann niet minder dan veertien onderscheidingen. Prins Albert van Monaco maakte hem tot baron in de Monegaskische adel.

De onderscheidingen van Rudolph Lehmann[2]

De krant "Het Volk" merkte op dat al deze onderscheidingen, inclusief het Legioen van Eer voor geld te koop zijn.[3]

De lintjesaffaire

Lehmann was niet tevreden; in een gesprek met Mathilde Westmeijer vertelde hij rond 1902 dat het "zijn moeder verdriet deed"[4] dat hij zoveel ridderorden bezat maar geen Nederlandse orde kreeg. Lehmann drong er bij Mathilde Westmeijer met de woorden "gij kunt alles" op aan dat zij daarvoor zou zorgen. Lehmann beloofde haar dat zij dan "geen geldelijke zorgen meer zou kennen". De interventie van Mathilde Westmeijer bij premier Kuyper was de oorzaak van de daaropvolgende lintjesaffaire.

Rudolph Lehmann kreeg in augustus 1903 zijn onderscheiding. Het Amsterdamse college van burgemeester en wethouders adviseerde positief en in de Ministerraad werd de voordracht, het ging om een benoeming tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau, gewijzigd in een benoeming tot Officier in diezelfde ridderorde. De Minister van Buitenlandse Zaken had opgemerkt dat dat bij een consul gebruikelijk was.

In 1906 gelukte het Rudolph Lehmann niet om in de Nederlandse adelstand opgenomen te worden. Hij meende dat een Monagaskisch baron in de Nederlandse adel opgenomen zou moeten worden. In zijn rekest dat hij op 30 augustus 1906 bij de Hoge Raad van Adel indiende, vroeg hij om als jonkheer in de adelstand te worden opgenomen. Lehmann vroeg dus erkenning van zijn adeldom, niet om verheffing in de adelstand.

Ook nu zwaaide Lehmann met veel geld. Hij beloofde D.G. van Epen, de directeur van het Centraal Bureau voor Genealogie en Wapenkunde een som van 5000 gulden wanneer het verzoek zou zijn ingewilligd. De Hoge Raad van Adel adviseerde negatief en de Minister van Justitie beschikte al op 29 januari 1907 conform het advies.

Lehmann probeerde daarop om Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw te worden. Op 6 april 1909 schonk hij twee ambulances aan het Nederlands Rode Kruis. De ambulances droegen de naam "Prins Hendrik der Nederlanden I" en "Prins Hendrik der Nederlanden II". Bij de overdracht aan Prins Hendrik der Nederlanden, de Prins-Gemaal was voorzitter van het Nederlandse Rode Kruis, begon Rudolph Lehmann al dadelijk over een benoeming in de Orde van de Nederlandse Leeuw te spreken. De Amsterdamse burgemeester Van Leeuwen, zo had Lehmann verteld, was zeer negatief geweest over een dergelijke benoeming. Hij had, zo vertelde Lehmann, gezegd dat men Lehmann zijn Leeuw wel mocht geven maar hij de orde niet zou willen dragen wanneer ook Lehmann die droeg.[5] Als "troostprijs"[6] werd Lehmann Erelid van het Nederlandse Rode Kruis.

Op 27 juni 1909 brak de lintjesaffaire los met een interview op de voorpagina van Het Volk. Lehmann was een van de getuigen die voor een Ereraad verschenen die de handelwijze van Dr. Kuyper onderzocht.

In deze lintjesaffaire, een zaak die in kranten, spotprenten, cabaret en kamerdebatten uitgebreid werd besproken, werden de gebroeders Lehmann aan de kaak gesteld. De commentaren hadden soms een antisemitische ondertoon; de Lehmanns werden vaak "Israëlieten" genoemd en belachelijk gemaakt.

De affaire heeft Lehmann verder niet geschaad. Hij bleef gul betalen aan goede doelen en op zijn kosten werden drie ambulances naar de Balkanoorlog gestuurd. Op 9 juni 1913 werd hij, op voordracht van Prins Hendrik, Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. De twee Nederlandse onderscheidingen hebben hem tienduizenden guldens gekost. Dr. Kuyper en de ARP kregen minstens 15.000 gulden, Mathilde Westmeijer kreeg minstens 80.000 gulden. Dan waren er nog de giften aan de kerk in Colombo, de ambulances en de repatriëring van gevangenen uit de Boerenoorlog geweest.

Lehmanns verdere activiteiten

Rudolph Lehmann liet zich tijdens de Balkanoorlog van zijn beste kant zien. Hij reisde zelf als verpleger mee naar Griekenland, bijgestaan door een uitstekende chef-kok, en betaalde alle kosten. Het was voor die tijd uitzonderlijk dat een rijk man, erelid van het Rode Kruis, zèlf aan de verplegingsdienst deelnam. Toch was er veel druk van Koningin Wilhelmina en Hendrik nodig voordat het Kabinet-Heemskerk besloot om Lehmann en tien anderen te onderscheiden. Onder de gedecoreerden waren ook de meegereisde echtgenote van Rudolph Lehmann, Mevrouw C.L. Lehmann-Dell en de in Turkije gestationeerde mejuffrouw J.H. Kuyper, dochter van Abraham Kuyper die verpleegster bij de Turkse ambulance was. Beiden werden Ridder in de Orde van Oranje-Nassau.

Lehmann woonde na 1913 veel in het buitenland. Hij verbleef in Londen en na 1918 vooral in Parijs waar hij als "Baron Lehmann" in een weelderige villa in het Bois de Boulogne[7] woonde. In november 1922 werd de Nederlandse staatsburger Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister van Liberia bij de Volkenbond. De Volkenbond koos hem als een van de zes ondervoorzitters.

Lehmann ontving en steunde Nederlandse kunstenaars in Parijs en hij introduceerde desgevraagd Nederlandse journalisten bij de Franse autoriteiten.

De vroeg oudgeworden man[8] heeft van zijn laatste jaren een groot succes in de Franse en Zwitserse society gemaakt. Hij gaf grote feesten en werd als gezant ook zelf overal uitgenodigd. Hij ging vertrouwelijk om met de groten der aarde als Briand, Louis Loucheur, Chamberlain en Scialoja. Lehmann speelde een grote rol bij het staatsbezoek aan Frankrijk van de Liberiaanse president King in 1927. De man die iedereen kende en grote ontvangsten kon houden was een zwierig en kundig gastheer. Zijn "prachtlievendheid, gedragen door een hoog besef van plicht, inspireerde hem tot het aanrichten van kostelijke feesten"[9].

Toch gaf de Telegraaf de op 15 december 1928 in Parijs aan de gevolgen van een operatie gestorven Lehmann nog een sneer na. Zijn overlijden liet zich, volgens het In Memoriam, als "een leemte - in het decoratieve - voelen"[10].

Literatuur

  • Jan de Bruijn, Het boetekleed ontsiert de man niet - Abraham Kuyper en de Lintjesaffaire (1909-1910), 2005

Bronnen, noten en/of referenties

Bronnen, noten en/of referenties
  1. º Zie Jan de Bruijn, Het boetekleed ontsiert de man niet - Abraham Kuyper en de Lintjesaffaire (1909-1910), 2005.
  2. º Opgave in Het Volk op 1 juli 19109
  3. º Het Volk op 1 juli 1909.
  4. º Mathilde Westmeijer in 1906 in een mededeling aan Mr. Pieter Tideman, door Tideman geciteerd in een ingezonden brief in Het Volk.
  5. º Anekdote in het dagboek van Jhr. W.H. de Beaufort op 12 september 1909.
  6. º Zie: Jan de Bruyn, a.w.
  7. º Jan de Bruyn, a.w., spreekt van een weelderig paleis aan de Avenue de Bois de Boulogne.
  8. º De Telegraaf beschreef zijn "gebogen gestalte en goedig en actueel nerveus gezicht waarvan een dikke vochtige snor afhing", In Memoriam Rudolph Lehmann, De Telegraaf 18 december 1912.
  9. º De Telegraaf.
  10. º In Memoriam Rudolph Lehmann.
rel=nofollow
rel=nofollow