Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Reding (geslacht) Duitsland

Uit Wikisage
Versie door O (overleg | bijdragen) op 23 nov 2019 om 22:59 (https://nl.wikipedia.org/w/index.php?title=Reding_(geslacht)&action=edit&oldid=55000963 4 nov 2019 en 55028472 8 nov 2019)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Reding (ook: Rading, Radinc, Redinc, Redenc, Redinck, Radincg, Raedijnck) is een oud riddermatig geslacht dat oorspronkelijk afkomstig is uit Vollenhove in Overijssel dat vanaf ca. de 11e eeuw het bestuurscentrum was van de Utrechtse bisschop in het Oversticht. Het geslacht Reding was in de 12e eeuw aldaar het voornaamste ministerialengeslacht,[bron?] in de 13e eeuw in die hoedanigheid opgevolgd door het geslacht Van Putten.[1]

Geschiedenis

De oudste telg uit dit geslacht wordt als ministeriaal en getuige van de bisschop van Utrecht genoemd in een oorkonde van 1152 (althans een oorkonde gedateerd tussen 30 maart 1152 en 9 maart 1153) , waarin deze als Radingus, de gelatiniseerde vorm van Rading, wordt aangeduid. Men kan vermoeden dat hij de stamvader van dit geslacht is.[bron?] De eerstvolgende vermelding is die van Wolter Radinc die eveneens als ministeriaal en getuige van de bisschop van Utrecht wordt vermeld in oorkonden van 1165 en 1176.

Het vermoeden is dat Radingus en Wolter Radinc een en dezelfde persoon is.[2] Dit vermoeden is gebaseerd op het feit dat de rij van getuigen-ministerialen in 1152, in het latijn: Coenradus, Weremboldus, Radingus en Alardus in de oorkonde van 1165 (m.u.v. van Coenradus) wordt herhaald, maar dan in het (semi)Nederlands: Weremboldus de Buchorst (genoemd als broer van Theodoricus de Buchorst), Walterus Radingus en Alardus de Gravestorp, waarna in 1176 van de getuigenrij uit 1152 alleen nog Walterus Radinc wordt genoemd. Bovendien is het niet onmogelijk dat Walter Rading in de periode van 24 jaar (1152 - 1176) driemaal getuige van de Utrechtse bisschop is geweest, als men ervan uit wil gaan dat hij in 1152 ongeveer 30 tot 35 jaar was.[bron?][3]

Vermeldenswaard is dat in een oorkonde van 1223 (maar misschien al in een oorkonde van 1220 voor Frederik Radinc) de broers Frederik en Wolter Radinc met een aantal andere daar genoemde personen voor het eerst “milites” worden genoemd, hetgeen er op duidt dat het geslacht Reding omstreeks die tijd is overgegaan van ministerialiteit naar riddermatigheid.

Voor zover bekend is de laatste vermelding van telgen van het geslacht Reding die van Johan en Arnold Radinc, in 1400 genoemd als zonen van een Frederik Rading.

Van/Von Eerde

Het geslacht Reding leeft tot op heden in Duitsland voort onder de naam Von Eerde. Het is onomstreden[bron?] dat het geslacht Von Eerde voortspruit uit het geslacht Reding, omdat de aanduiding Van Eerde (later de Freiherren Von Eerde) een alias was van Johan Redinc van Eerde (vermeld o.a. 1326 - 1351) en van Frederik van Eerde Reding (vermeld o.a. 1334 - 1337 en gehuwd met een Van Echten). Het familiewapen van beide geslachten is identiek.[4]

Sloet

Aangenomen wordt dat het geslacht Reding in Nederland tot op de huidige dag voortbestaat met het geslacht Sloet, zijnde een jongere tak ervan.[bron?] De aanname is op de eerste plaats gegrond op het feit dat het oudst bekende Sloet-wapen van 1351 een gebroken Reding-wapen is, dat wil zeggen dat het Sloet-wapen identiek is aan het Reding-wapen, maar is aangevuld met een ster boven de wassenaar, hetgeen in de 14e eeuw slechts kan duiden op een jongere tak van een bestaand geslacht. Het enige bestaande geslacht dat hiervoor in aanmerking komt is Reding, omdat in de 14e eeuw in het gebied dat nu Nederland is geen ander geslacht bekend is met eenzelfde familiewapen als dat van Reding.[bron?][5]

Bovendien geldt hier het geografisch argument aangezien beide genoemde geslachten oorspronkelijk woonachtig waren in en rond Vollenhove.

Naam

De naam Radinc is een patroniem en betekende in eerste instantie waarschijnlijk "kind van Rado". In een wat later stadium werd dat "zoon van Rado" en uiteindelijk bedoelde men er in breder verband zoiets mee als "behorende tot de clan/familie van Rado". Het heeft de voor het Oversticht/Drenthe typerende uitgang "inc/ing" (de letter "a" in Rading duidt op Drentse invloed en de letter "e" in Reding op een Friese). De uitgang "ing" kwam, in de betekenis van behorende tot een bepaalde familie, overigens in de Middeleeuwen al vroeg meer voor. Vergelijk bijv. Merovingen, Capetingen, Karolingen, Gerulfingen (het Hollandse Huis), Liudolfingen (Ottonen) en Vikingen.

Rado (ook voorkomend als Razo, Razzo, Rade, Radzo, Rato, Rede, Reed, Redert, Raas etc.) is een oudgermaanse naam voor een manspersoon met de betekenis van raadgever of misschien gebiedende raadgever. De naam Rado komt voor zover bekend in wat nu Nederland is niet veel voor. Er wordt een Razo genoemd in een oorkonde van 1105, waarin de plaats Papendrecht voor het eerst wordt vermeld, als zijnde getuige van bisschop Burchard van Utrecht in zijn functie van kanunnik van de Sint Bonifacius kerk te Utrecht. Hij wordt vervolgens in de periode 1105 – 1118 nog enkele keren in oorkonden als getuige van de bisschop van Utrecht genoemd. In 1118, de laatste keer, wordt hij aangeduid als decano (deken) van de Sint Bonifacius kerk. Er zijn geen aanwijzingen dat deze Razo behoort tot de clan/familie van Rado, dat wil zeggen het geslacht Reding.

Enkele telgen

12e eeuw

  • Radingus, ministeriaal van Herman van Horne, de bisschop van Utrecht van 1150 -1156, wordt vermeld in een oorkonde van 1152/1153. Een Wolter Rading, ministeriaal van Godfried van Rhenen, de bisschop van Utrecht van 1156 -1178, wordt in twee oorkonden van 1165 en 1176 genoemd. Vermoed wordt dat Radingus en Wolter Rading één en dezelfde persoon is.[bron?][6]

13e eeuw

  • Wolter Radinc wordt vermeld in de jaren 1200 – 1220, ook hier als getuige van de bisschop van Utrecht. Hugo Radincg wordt in oorkonden uit de jaren 1215 en 1217 vermeld als wijlen in verband met een tiende in de Leeuwte bij Vollenhove. Zij zijn waarschijnlijk generatiegenoten.
  • Fredericus Rading/Reding wordt vermeld in de jaren 1218 – 1223. o.a. 1 januari 1218 als voogd van de zoon van een zekere Ida. Op 10 januari 1223 wordt hij genoemd samen met zijn broer Walterus Rading en zij worden daarbij aangeduid als milites.
  • Wolter Rading wordt in de jaren 1230 – 1251 van een aantal Radings het meest genoemd en zal op grond van deze frequentie in deze tijd de voornaamste telg van de familie zijn geweest.[bron?][7] Hij wordt o.a. in een oorkonde van 26 maart 1247 genoemd als getuige van de bisschop van Utrecht als deze de Der Aa-kerk te Groningen tot parochiekerk verheft.
  • Frederik Rading/Redinc, vader van Johan Redinc en Arnold Rading, wordt vermeld in de periode 1263 – 1303. Hij was getrouwd met een Van Almelo, waarschijnlijk een dochter van Arnold II van Almelo, die weer de zoon was van Hendrik I van Almelo.
  • Bartold Radinc, generatiegenoot van de hiervoor genoemde Frederik Rading/Redinc, wordt vermeld in 1278, als hij 42 morgen land in het Sticht (Vijfhoeven onder Breukelen) aan de Duitse Orde schenkt. Zijn vrouw Aleydis en zijn zoons Wolter en Bartholomeus komen voor in een oorkonde van 28 oktober 1284 als zij hun bezittingen aan de Duitse Orde schenken en zij het kleed van die Orde aannemen. Bartold wordt nog op 26 maart 1296 vermeld als commandeur van het Duitse Huis te Zandvoort bij Middelburg. Van zijn twee zoons Wolter en Bartholomeus is de eerste kort voor 2 oktober 1310 door doodslag om het leven gekomen en hebben de moordenaars boete moeten doen.
  • Frederik Reding is mede-bezegelaar in een oorkonde van 1275 waarin de Utrechtse bisschop aan Genemuiden het stadsrecht verleend.
  • Johan Radinc, vermeld in 1294 – 1329, gehuwd met Jutte, miles. Schout en rentmeester van Vollenhove gedurende de jaren 1324 -1329. Hij trad in 1314 op als voogd en verwant van de kinderen van Arnold III van Almelo en Oda van Bentheim en als beheerder van het huis Almelo.

14e eeuw

  • Rodolphus Redinc wordt in 1319 genoemd als civis (burger) in Groningen en op 13 december 1329 als burgemeester van Groningen.
  • Johannis Redinc wordt in 1348 vermeld als degene die een stenen huis had aan de oostzijde van de Boteringestraat in Groningen, naast het stenen huis van Johannes Maurissinge (familie die Groningen burgemeesters heeft geleverd).
  • Johan Redinc Van Eerde, vermeld in 1326 -1351, getrouwd met Bertha/Beerte. Hij komt uit een relatief groot gezin, want we kennen zijn broers Arnold (vermeld 1334), Hendrik (vermeld 1334 – 1337), Frederik (vermeld o.a. 1334 -1337) en zijn zuster Agnes (vermeld 1334 – 1337). Zijn moeder Jutte wordt in de charters van het klooster Albergen van 28 juni 1334 genoemd als echtgenote van Johan Radinc. In dit charter wordt zijn toenaam Van Eerde voor het eerst vermeld, maar die naam wordt later zelfstandige achternaam, o.a. in een oorkonde van 9 oktober 1343. Hij heeft voor zover bekend alleen een dochter gehad, Margaretha van Eerde die gehuwd was met de roofridder Evert van Essen.
  • Johan Redinck, tussen 1370 en 1375 getrouwd met Swene Arntsdochter Coerle. Hij moet voor 9 oktober 1395 zijn overleden. Zijn broer is waarschijnlijk Volker Redinc genaamd Van der Seden, waaruit het geslacht Van der Seden voortkomt.
  • Volker Redinc genaamd Van der Seden, wordt in 1387 vermeld als bisschoppelijk ministeriaal.
  • Gherd/Gerardus Radinc, vermeld 1388 -1401, naar zijn geboorteplaats ook Gerardus van Groningen genoemd, doctor en magister in het geestelijk (canoniek) recht. Gezien zijn wapen (de ene helft Radinc, de andere helft de adelaar van Van Echten) is zijn moeder waarschijnlijk een Van Echten. Hij studeerde in Praag (opgericht in 1348, oudste universiteit in het Duitse taalgebied), waar hij in 1369 tot magister artium promoveerde. Kort nadat de universiteit in Heidelberg was opgericht (1386) werd hij daar in 1390 hoogleraar. In 1393 werd hij hoogleraar in de net opgerichte universiteit van Keulen (1388), waar hij in 1396 rector van de universiteit werd en in 1399 voor de tweede keer in die hoedanigheid werd verkozen. Hij is verder bekend in verband met de oplossing van het geschil tussen het klooster te Aduard en de stad Groningen eind 14e eeuw.
  • Johan Redinc en Else/Helst Redinc worden in 1395 samen met hun moeder Zwane genoemd. De echtgenoot van Helst was Johan van Echten die in 1414 namens haar werd beleend met goederen als leenopvolger van zijn zwager Johan Redinc, die derhalve in dat jaar moet zijn overleden en geen nakomelingen had.

15e eeuw

  • Johan Redinc had twee broers, Frederik Rading en Arnold/Arent Rading die in 1400 samen met Johan onder de dienstmannen van de Utrechtse bisschop worden genoemd. Frederik Rading was gehuwd met een Mechteld en had twee zoons, Johan en Arent. Deze broers zijn de laatst vermelde Radingtelgen.

Reding in Duitsland.

Wilhelm Schlaug kwalificeert Reding als een oud-saksische naam, die in de 9e, 10de en 11de eeuw een aantal keren voorkomt in Saksen, meer specifiek in de nu bestaande deelstaat Saksen-Anhalt in Duitsland, met name in de streek Magdeburg – Merseburg. In een aantal oorkonden/regesten en in de Kroniek van Thietmar van Merseburg, komt de naam Reding in de periode van de Ottonen, grofweg rond het jaar 1000, in het Heilige Roomse Rijk, een aantal keren voor.

Te noemen valt het navolgende.

1.

De oorkonde van 21 augustus 960 (mogelijk ook 959), waarin koning Otto I de Grote (op 2 februari 962 tot keizer van het Heilige Roomse Rijk gekroond) aan het klooster van Sint Moritz (Sankt Mauritius) in Magdeburg voor het onderhoud van de broeders ervan, de van zijn vazallen (“fideles nostri”) Reding en Duodicho (ook genoemd Duodico, Dodico etc.) geruilde goederen schenkt, welke gelegen zijn in " Brunon et Vnunesburg, Rodunfuordi et Buthukesdorp", in het zuiden van de Nordthueringau, in de streek gelegen tussen Egeln en Kalbe, ca. 35 kilometer ten zuiden van Magdeburg. Die goederen (waarschijnlijk leengoederen) zullen in het bezit zijn geweest van Reding en Duodicho. Het is mogelijk dat de namen Reding en Duodicho corresponderen met de eerst genoemde stel goederen gelegen bij Brunon (Borne) en Vnunesburg (Unsburg bij Gröningen), zodat deze in het bezit waren van Reding en de erna in Rodunfuordi (Rothenforde, stadsdeel van Staßfurt) en Buthukesdorp (locatie onbekend) gelegen stel goederen in het bezit waren van Duodicho. Tot de bij dezelfde oorkonde aan de Sint Moritz klooster geschonken goederen behoren vervolgens hoeven, gebouwen, landerijen “salericiis” (tot op de huidige dag bevat de bodem in die landstreek zout) en alles wat daarbij hoort, alsmede een villula (klein landhuis of landgoed) genaamd Gramaningorod (locatie onbekend) met een ijzermijn ("operimentum ferri") en een varkensmesterij ("porcos saginandi").

Bron: De transcriptie van de volledige oorkonde in het latijn is te bezien op: Monumenta Germaniae Historica; http://www.dmgh.de; ga naar de linkerkolom en klik op Diplomata [Urkunden] (DD), daarna op KI/HI/OI: Konrad I, Heinrich I und Otto I (DDKI, DDHI,DDOI), Nr. 214, Seite 295, 296.

2.

In een tweede oorkonde van 11 juni 1012 van Hendrik II, wordt aangegeven dat onder leiding van de domproost van Magdeburg Walthard (die ook genoemd wordt Waltherd, Duodecho, Dodico etc.) de clerus en de vazallen van de Magdeburger Kerk zich beraden over de keuze van een nieuwe aartsbisschop (van Magdeburg). Bisschop Thietmar van Merseburg, hierbij aanwezig, verklaart zich als eerste voor de keuze van Walthard en de anderen volgen hem daarin eenstemmig. Direct wordt de dom-custos (een custos is een bewaarder/hoeder/beschermer, hier van de dom. Vgl. ons woord koster) Reding naar de koning (Hendrik II) gestuurd met het verzoek om deze keuze te bevestigen.

Toelichting.

Na de dood van de tweede aartsbisschop van Magdeburg, Giselher, op 25 januari 1004, koos het domkapittel van Magdeburg Walthard tot diens opvolger. Maar koning Hendrik II (sedert 1014 keizer) benoemde in 1004 in plaats daarvan zijn hofkapelaan Tagino tot aartsbisschop van Magdeburg, die dat bleef tot zijn dood op 9 juni 1012. Walthard is van 984 tot 15 juni 1012 domproost (domproost voorzitter van een domkapittel) van Magdeburg geweest en na de dood van Tagino op 9 juni 1012, opnieuw conform de keuze van het Domkapittel van Magdeburg, vanaf 15 juni 1012 aartsbisschop van Magdeburg tot zijn dood op 12 augustus 1012 (minder dan 2 maanden). Na Walthard’s benoeming tot aartsbisschop van Magdeburg, volgt Reding hem op 23 juni 1012 als domproost van het domkapittel van Magdeburg op en hij blijft dat tot zijn overlijden op 5 augustus 1015.

3.

In de oorkonde van 12/13 juni 1012 uitgegeven in Crona (vrijwel zeker de Königspfalz Grona dat gelegen was in het huidige Grone bij Göttingen, een favoriete verblijfplaats van Hendrik II), wordt verhaald dat Hendrik II diens door Reding verzochte bevestiging van de benoeming van Walthard tot aartsbisschop van Magdeburg opschort en hij nodigt Reding en bisschop Thietmar van Merseburg uit om naar Crona te komen (voor een bespreking over de keuze van het Domkapittel Magdeburg voor Walthard). Na de bespreking tussen Hendrik II, Reding en Thietmar van Merseburg, ontvangt Walthard van Hendrik II de bisschopsring en wordt hij aldus door de koning op 15 juni 1012 als aartsbisschop van Magdeburg geaccepteerd, waarna hij op 21 juni 1012 wordt geintroniseerd (plechtig ingehuldigd). Daarop kiest Walthard op 23 juni 1012 Reding tot zijn opvolger als domproost.

4.

Kroniek van Thietmar van Mersseburg.

In de kroniek van Thietmar van Merseburg wordt bovenbedoelde domproost Reding een aantal keren genoemd. Hetgeen in de oorkonden sub 2. en 3. is vermeld, wordt in de kroniek van Thietmar , in Boek 6 op de pagina’s 109 (no. 42), 110 en 111 (beide no. 44), bevestigd. In Boek 7 pagina 130 (no. 13), wordt gemeld dat Reding op 5 augustus 1015 is overleden. Op pagina 136/137 (no. 25) verhaalt Thietmar over het feit dat Reding zijn einde voelde naderen en dat hij daarom zijn bezittingen heeft verdeeld tussen zijn broer en zijn geliefde zuster. Domproost Reding wordt bij die gelegenheid door Thietmar een vroom, wijs en trouw man genoemd, die zijn broeders drie jaar en zes weken als domproost voorging. Hij is vervolgens in de zuidelijke zuilengalerij van het klooster van St Moritz in Magdeburg begraven.

5.

In een akte van Erkenbert van Corvey (gelegen bij Höxter in Noordrijn-Westfalen), abt van Corvey 1107 - 1128, welke akte gedateerd is tussen 1111 en 1125, zijn twee handelingen opgenomen die zich echter al in 1106 hadden voorgedaan en waarvan men om een thans niet meer te achterhalen reden deze ten tijde van de handelingen niet op schrift heeft gesteld.

De eerste handeling betreft het feit dat twee broers, Heithenrichus en Conradus, zonen van Thiethardi en vrijen ("homines liberi"), zich in dienst van de Kerk begeven (en dus de ministerialiteit aangingen) waarbij zij 11 Mansen (hoeven) in de villa Eilenstedt (bij Halberstadt, ten zuidwesten van Magdeburg)aan de St-Vituskerk te Gröningen bij Magdeburg (proosdij/filiaalklooster van Corvey) schenken en waarbij tevens van de St-Vituskerk de verkrijging van een leengoed werd verlangd, dat hun vader (Thiethardi) reeds bezat (!).

En dan vervolgt de akte direct met de tweede handeling: evenzo ("horum etiam"), begeeft de zoon van Reding, Alberich (die beiden derhalve eveneens homines liberi zullen zijn geweest), met vier Mansen (gelegen in Dalethorp/Daldorp, niet ver van het huidige Kroppenstedt, ten zuiden van Magdeburg) zich, met toestemming van zijn ooms "Alberici et Adelberti" (er staat "avunculorum". In klassiek latijn is een avunculus een oom van moederskant, maar of dat in vulgair latijn ook zo is, is de vraag) in dienst van de St-Vituskerk, waarbij opnieuw van de St-Vituskerk wordt verlangd dat Reding's vader (en de grootvader van Alberich) het leengoed verkrijgt, dat gelegen is in "Horslevi"/"Horsleui" (het huidige Harsleben bij Magdeburg), dat zijn vader reeds bezat (!).

Bronnen: Veröffentlichungen der Historischen Kommission Westfalens; Abhandelungen zur Corveyer Geschichtsschreibung, Volumes 4-5, Reihe X, Seite 54;

Harz-Zeitschrift 2008, Jahrgang 60 (2008), Seite 18 (via Google Books);

Landeshauptarchiv Saksen-Anhalt; (LHASA) Magdeburg, U8a,Gröningen, Nr. 1 (Abt Erkenbert von Corvey) (1106).


Toelichting.

Betreffende de St-Vituskerk in welker dienst de drie hierboven genoemde personen zich begaven en dus de ministerialiteit aangingen, wordt in een oorkonde van 25 juni 934 verhaald, dat koning Hendrik I (de Vogelaar) zijn bezittingen in Gröningen, Kroppenstedt en Ammendorf (alle drie ten zuiden van Magdeburg) aan graaf Siegfried van Mersseburg schenkt. Na de dood van Siegfried ging de heerschappij betreffende deze gebieden over aan de abdij Corvey in Höxter, onder de voorwaarde dat deze abdij in Gröningen een filiaalklooster/proosdij zou stichten. De stichting ervan geschiedde vanuit Corvey in 936 en de erbij behorende kerk, de St-Vituskerk, werd in 940 door Volkmar I, abt van Corvey, gewijd. Indien de hierboven genoemde avunculi, te twee ooms van Alberich, ooms van zijn moederskant zijn, dan zou dat kunnen betekenen dat de 4 Mansen door zijn moeder bij haar huwelijk met Reding zijn aangebracht, nu immers deze ooms blijkbaar toestemming dienden te geven voor de overdracht ervan aan de St-Vituskerk te Gröningen.

Bron:

Monumenta Germaniae Historica; http://www.dmgh.de; ga naar de linkerkolom en klik op Diplomata [Urkunden] (DD), daarna op KI/HI/OI: Konrad I, Heinrich I und Otto I (DDKI, DDHI,DDOI), Nr. 36, Seite 70.

Deutsche Wikipedia: Kloster Groeningen en Siegfried von Merseburg;


Betreffende de ministerialiteit van de abdij Corvey.

Op drie manieren kon Corvey aan ministerialen komen:

  • de abt had het recht horigen en pachters in de ministerialiteit te verheffen;
  • de abt kon goederen inclusief ministerialen verwerven;
  • het was vrije personen toegestaan om over te gaan tot de ministerialiteit van de kerken van Corvey.

Dit laatste geschiedde o.a. met de zoon van Reding.

Bron:

Corvey. Studien zur Geschichte der Stände im Mittelalter. Inaugural-Dissertation von Therese Virnich, promoviert am 29, Juli 1908. Bonn P. Hauptmannsche Buchdruckerei 1908.


Opmerking.

We zien in bovenomschreven oorkonde dat voor wat Reding en diens zoon betreft de 4 Mansen die de St-Vituskerk worden geschonken, gelocaliseerd zijn in Daldorp in de buurt van Magdeburg, daar waar de St-Vituskerk eveneens in de buurt van Magdeburg lag, immers in Gröningen. Dit geldt evenzeer voor het leengoed van de Reding's vader dat in Harsleben lag.

Recapitulerend is vast te stellen dat de Redings in de oorkonden van 960, 1012, 1111-1125 en de Kroniek van Thietmar van Mersseburg, alle in of in de buurt van Magdeburg leven en/of hun bezittingen hadden, waaruit voorzichtig mag worden geconcludeerd dat zij allen tot eenzelfde familie/clan zouden kunnen hebben behoort.

6.

Reding Nederland - Duitsland.

Er is geen enkele aanwijzing dat het ministerialen-geslacht Reding uit Magdeburg iets te maken heeft met het ministerialen-geslacht Reding dat in de 12e eeuw in Vollenhove opduikt. Het enige dat vastgesteld kan worden is dat een geslacht met de oud saksische naam Reding op een zeker moment in het Oversticht verschijnt en dat in de streek Magdeburg/Merseburg een beperkt aantal personen (namelijk een vazal, een proost,diens broer en zuster, alsmede een vader en zijn zoon Alberich) met de naam Reding aldaar een aantal keren in documenten uit de 10e/11e eeuw worden genoemd.

Geslachtswapens

Bestand:Van Eerden wapen.svg
Wapen van Van Eerden volgens Siebmachers wapenboek
  • Rading: in zilver een rode wassenaar;
  • Van/Von Eerde: in zilver een rode wassenaar;
  • Sloet: oorspronkelijk: in zilver een rode wassenaar met boven de wassenaar een ster. Tegenwoordig: in zilver een rode wassenaar.

Bronnen

Bronnen, noten en/of referenties

Bronvermelding
  • Schaap, J.W., 'Het adellijk geslacht Reding', in: Vereeniging tot Beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis, Verslagen en Mededelingen, 81e stuk, 1966, pag. 65 - 78.
  • Vos van Steenwijk, A.N. de, Het geslacht De Vos van Steenwijk in het licht van de geschiedenis van de Drentse adel. Assen, 1976.
  • Manten, A.A., 'Het adellijke geslacht Radinc en het gebied Vijfhoeven bij Breukelen', in: Tijdschrift Historische Kring Breukelen 20, nr. 4, pag. 218 - 229.
  • Buitelaar, A.L.P., De Stichtse ministerialiteit en de ontginning in de Utrechtse Vechtstreek. Hilversum, 1993.
  • Gevers, A.J., Mensema A.J. en Mooijweer, Js, 'Tweenijenhuizen', in: De havezaten in het land van Vollenhove en hun bewoners. Alphen aan den Rijn, 2004, pag. 134 - 144.
  • Benders, J.F., 'Uit de schaduw van het kasteel: Vollenhove van de 12e eeuw tot omstreeks 1400', in: Vollenhove, stad en vermaarde zonen. Negen opstellen bij de viering van 650 jaar stadsrecht. Kampen 2005, pag. 17 - 43.

  1. º Bron: Zie bij de bronnen aan de voet van dit artikel Benders, blz 25, regel 14 e.v. Bovendien is dit af te leiden uit de oorkonden: in de 12e eeuw komen we in de oorkonden als getuigen Radings tegen en geen Van Putten. Vervolgens in het begin een maal een Reding en Van Putten, waarbij Van Putten voor Reding staat, waardoor Van Putten een hogeren status heeft dan Reding en in de 13e eeuw komen we vrijwel geen Reding meer tegen als ministeriaal van de bisschop.
  2. º Schaap, J.W., 'Het adellijk geslacht Reding', in: Vereeniging tot Beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis, Verslagen en Mededelingen, 81e stuk, 1966, pag. 65 - 78.
  3. º Bron: lees wat hierboven daarover wordt aangegeven en waarop dat gebaseerd is: Het vermoeden is gebaseerd op etc Verder voor wat de laatste regel betreft van bovenstaand stukje: de 30 jaren regel in de genealogie voor een generatie.
  4. º Schaap, J.W., 'Het adellijk geslacht Reding', in: Vereeniging tot Beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis, Verslagen en Mededelingen, 81e stuk, 1966, pag. 65 - 78.
  5. º Zie de onderstaande bronnen: Schaap en Gevers. Er is in de gehele genealogische literatuur vanaf 1310 geen geval bekend van een familie in wat nu Nederland is dat eenzelfde wapen heeft als Reding, met uitzondering van Van Eerde en Sloet. In het wapenboek van Beyeren staat voor 1310 eenzelfde wapen gemeld voor een Doysy, die vermeld wordt onder de mannen van Henegouwen.
  6. º Bron Het uitgebreide artikel en stamboom van de familie door J.W. Schaap
  7. º Zie het artikel van J.W. Schaap.
  8. º https://adw-goe.de/forschung/forschungsprojekte-akademienprogramm/germania-sacra/klosterdatenbank/datenbankabfrage/gsn/3488/
  9. º http://germania-sacra-datenbank.uni-goettingen.de/index/gsn/050-06401-001
  10. º Die Chronik Thietmar ́s, Bischof von Merseburg
rel=nofollow
rel=nofollow