Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Raymond Franz

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
De printervriendelijke versie wordt niet langer ondersteund en kan weergavefouten bevatten. Werk uw browserbladwijzers bij en gebruik de gewone afdrukfunctie van de browser.

Raymond Victor Franz (8 mei 19222 juni 2010) was een lid van het Besturend Lichaam van Jehovah's Getuigen van 1971 tot 22 mei 1980 en diende, op uitnodiging van Nathan Homer Knorr, vijftien jaar op het hoofdbureau van het Wachttorengenootschap (van 1965 tot 1980). Hij was een neef van Frederick W. Franz, die van 1977 tot 1992 als president van het Wachttorengenootschap diende.

Nadat hij het hoofdbureau van het Wachttorengenootschap had verlaten, werd hij eind 1981 uitgesloten uit de gemeenschap van Jehovah’s Getuigen. Over zijn uitsluiting werd een artikel (inclusief interview) gepubliceerd in Time magazine.[1]

Vroege geschiedenis

Franz werd in 1922 geboren en werd opgevoed als derde-generatie Getuige van Jehovah. Veel van zijn familieleden waren leden van die organisatie. Frederick William Franz, Raymonds oom, was de vierde president van het Wachttorengenootschap tot zijn dood op 22 december 1992. Raymonds vader werd in 1913 gedoopt als Bijbelonderzoeker, zoals de beweging toen heette voordat deze in 1931 de naam ’Jehova’s getuigen’ aannam.[2] Raymond werd pas in 1938 op zestienjarige leeftijd een actieve Getuige van Jehovah en werd in 1939 gedoopt.[3] Tegen 1940 was Franz een ’pionier’, een volletijdprediker, in gebieden waar het Wachttorengenootschap een grotere behoefte had aan predikers.[4]

Zendingswerk

In 1944 studeerde Franz af op Gilead, de zendelingenschool van Jehovah’s Getuigen. Hij diende tijdelijk als reizend opziener in de Verenigde Staten tot hij in 1946 werd aangesteld als zendeling in Puerto Rico. Franz werd opziener over grote delen van het Caraïbisch gebied en reisde onder andere naar de Maagdeneilanden en de Dominicaanse Republiek. In 1959 trouwde hij met Cynthia, die hem vanaf dat jaar bij zijn zendingsreizen ging vergezellen. Ze keerden samen terug naar de Dominicaanse Republiek, waaruit Franz was gevlucht toen de dictator Rafael Trujillo in 1957 het werk van Jehovah’s Getuigen verbood. Na 1961 verrichtten zij daar nog vier jaar evangelisatiewerk.[5]

Wereldwijd hoofdbureau

In 1965 nodigde Nathan Homer Knorr, de derde president van het Wachttorengenootschap, Franz uit om te werken en wonen op het wereldwijde hoofdbureau van Jehovah's Getuigen in Brooklyn, New York.

Franz begon te werken op de Schrijfafdeling van het Wachttorengenootschap. Het werd zijn taak om mee te werken in een team dat het naslagwerk Hulp tot begrip van de Bijbel zou samenstellen, het eerste encyclopedische werk dat door Jehovah’s Getuigen zou worden uitgegeven. Franz en zijn collega’s besteedden vijf jaar aan het bestuderen van diverse Bijbelvertalingen en Bijbelcommentaren en dienden een groot aantal Bijbelse onderwerpen aan ter goedkeuring. Franz zei het volgende over het effect dat het werk had op de groep: „het boek [heeft] de interesse van veel Getuigen in de Schrift vergroot. Misschien heeft de toon ervan hier positief toe bijgedragen, misschien de aanpak, de pogingen van de meeste schrijvers om dogmatiek te mijden, de erkenning dat bepaalde zaken van meerdere kanten bekeken kunnen worden, het uitgangspunt niet méér van iets willen maken dan het bewijsmateriaal in alle eerlijkheid toelaat.”[6] Hulp tot begrip van de Bijbel werd later herzien en uitgebreid en vormde zo de basis van het in 1988 verschenen tweedelige werk Inzicht in de Schrift.

Lid van het Besturend Lichaam

In 1971 werd Franz uitgenodigd lid te worden van het Besturend Lichaam van Jehovah’s Getuigen. Hij accepteerde deze functie en besteedde vele jaren om de wereld rond te reizen om toezicht te houden op de structuur en werking van de organisatie en op de activiteiten en gebruiken op alle niveaus, in vele landen. Franz stelt dat het kruispunt in zijn leven zich aandiende in de negen jaar dat hij diende als lid van het Besturend Lichaam.

Crisis

Tegen het einde van het jaar 1979 werd hij gedwongen een beslissing te nemen. Hij was bijna veertig jaar lang volle-tijdvertegenwoordiger van de organisatie en had op elk niveau van de organisatiestructuur gediend. De laatste vijftien jaar bracht hij door op het internationale hoofdbureau. De laatste negen daarvan was hij lid van het Besturende Lichaam van Jehovah’s Getuigen.

Hij realiseerde zich dat zijn overtuigingen geleidelijk aan waren veranderd. Dat betekende niet dat zijn kijk op de Bijbel negatief was veranderd. Naar eigen beschrijving vond hij dat hij nu meer dan ooit waardering had.[bron?]

Franz kwam uiteindelijk tot de conclusie dat „de weerstand van de organisatie om zich door de Schrift te laten corrigeren ... alleen maar toe[nam], zowel wat betreft haar leerstellingen alsook wat betreft haar manier van omgaan met degenen die voor leiding naar haar opzagen.” „Ik was niet tegen autoriteit op zich, maar tegen de extreme vorm die zij had aangenomen.” „Ik had de indruk dat bij ons de rol van Christus Jezus als het actieve Hoofd overschaduwd en nagenoeg verduisterd werd door het autoritaire optreden van de organisatie en het voortdurende aanbevelen en aanprijzen van haarzelf.” „[H]et kon er bij mij niet in dat men aan de interpretaties van de organisatie, die op veranderlijke menselijke redeneringen gebaseerd waren, evenveel gezag kon toekennen als aan datgene dat er in het onveranderlijke Woord van God staat.”[7]

Eind 1979 besprak Franz deze zorgen met zijn echtgenote en zij besloten dat het de verstandigste keuze was hun activiteiten op het internationale hoofdbureau te beëindigen.

Op 8 mei 1980 belde voorzitter Albert Schroeder Franz om hem te informeren over een beschuldiging tegen Franz, namelijk dat hij was beschuldigd van afval. Op 19 mei 1980 keerde Franz terug op het hoofdbureau in New York.

Op 22 mei 1980 bezocht Albert Schroeder, die toen voorzitter was van het Besturend Lichaam, Franz op zijn kamer en liet hem weten dat sommige leden van het Besturend Lichaam hem hoe dan ook wilden uitsluiten, ongeacht het gebrek aan bewijs tegen hem. Franz nam daarom aan dat zij geen meerderheid hadden kunnen bereiken, zodat uitsluiting niet aan de orde was. Schroeder zei dat het Besturend Lichaam van hem verlangde dat hij zijn functie zou neerleggen. Franz koos ervoor een ontslagbrief te schrijven en verliet samen met zijn vrouw het hoofdbureau van de organisatie. Hij vond dat hij de maandelijkse ondersteuning niet kon aannemen die het Wachttorengenootschap vaak uitkeert aan ’Infirm Special Pioneers’, d.w.z. aan volletijdpredikers (’speciale pioniers’) zoals kring- en districtsopzieners, die wegens hun leeftijd of gezondheid met reizend werk moeten stoppen.[8]

Het echtpaar Franz ging op het grondstuk wonen van hun geloofsgenoot en vriend, Peter Gregerson, die een groentenzaak had in Alabama. Om in zijn levensonderhoud te voorzien, verrichtte Franz werkzaamheden voor Gregerson. Samen met zijn vrouw Cynthia bezocht hij de vergaderingen van de gemeente van Jehovah’s Getuigen in East Gadsden.

Vertrek van het hoofdbureau: een nieuw leven

Uitgesloten

In de periode dat Franz en zijn vrouw de plaatselijke gemeente in Alabama bezochten, schreven de ouderlingen van die gemeente het Wachttorengenootschap een verzoek Franz aan te stellen als ouderling. Het Wachttorengenootschap schreef terug dat zij het niet raadzaam vond dat de ouderlingen hem in die hoedanigheid (of als dienaar in de bediening) zouden aanbevelen, vanwege zijn recente ontslag. Franz in zijn boek dat dit de eerste tekenen waren van een campagne tegen hem in de lectuur van de organisatie, waarbij diverse artikelen over „afval” verschenen die hem (hoewel niet met name) in verband brachten met personen die wegens afvalligheid waren uitgesloten. In Franz’ ogen weerspiegelde de houding en schrijfstijl van de lectuur van het Wachttorengenootschap steeds meer die van de Inquisitie. Hij ondervond deze als herhaaldelijk negatief van toon, waarbij voortdurend werd benadrukt „hoe afvalligen herkend kunnen worden”, gestoeld op de premisse dat iedereen die een onafhankelijke gedachte heeft die niet volledig in harmonie is met alle interpretaties en leerstellingen van het Wachttorengenootschap een afvallige is. Dit zorgde ervoor dat hij zijn zorgen en twijfels met niemand deelde, omdat eenvoudig het hebben ervan al voldoende was voor een beschuldiging van ’afval’.

Op 18 maart 1981 schreef de huurbaas van Franz, mede-Jehovah’s Getuige Peter Gregerson, een brief waarin hij zichzelf officieel terugtrok uit de christelijke gemeente van Jehovah’s Getuigen. In die tijd mochten diegenen die zichzelf terugtrokken nog altijd normaal en vriendschappelijk contact onderhouden met hun (voormalige) mede-Jehovah’s Getuigen. Kort na deze gebeurtenis wijzigde het Wachttorengenootschap het beleid inzake ’teruggetrokkenen’ en ging terug naar de regelgeving dat deze personen bejegend zouden moeten worden als ’uitgeslotenen’ (een veel ernstiger status). In de periode tussen Gregersons brief en de wijziging van het beleid van het Wachttorengenootschap inzake ’teruggetrokkenen’ had Franz een etentje met Gregerson, zijn huurbaas en werkgever. Na de officiële wijziging van het beleid van het Wachttorengenootschap werd Franz gesommeerd te verschijnen voor een rechterlijk comité, waarbij hij zich diende te verdedigen inzake zijn overtreding omgang te hebben gehad met een ’teruggetrokkene’. Franz stelde dat hij op het moment van het etentje niet in overtreding was, omdat op dat moment de nieuwe richtlijn nog niet bekend was bekendgemaakt. Desondanks ontstond een zenuwslopende procedure die uiteindelijk leidde tot zijn uitsluiting.[9]

Na zijn uitsluiting (effectief vanaf 31 december 1981) schreef Franz twee boeken over zijn ervaringen. In beide boeken vermeldt hij details over zijn leven als een Getuige van Jehovah, als lid van het Besturend Lichaam en zijn ervaringen op alle niveaus binnen de organisatie overal op aarde. Hoewel sinds zijn uitsluiting zo nu en dan uitspraken in de lectuur van het Wachttorengenootschap verschijnen die lijken te wijzen in zijn richting, werd hij daarin nooit bij name genoemd als ’afvallige’.

Op 30 mei 2010 kreeg Franz een hersenbloeding. Op 2 juni 2010 overleed hij op 88-jarige leeftijd. Zijn echtgenote Cynthia overleed in 2013.

Werken

Na zijn uitsluiting schreef Franz twee boeken waarin hij onder andere de interne bestuurlijke werking van de organisatie van Jehovah’s Getuigen beschrijft:

Bronvermelding

Bronnen, noten en/of referenties:

  1. º (en) Artikel in Time magazine van 22 februari 1982 over de uitsluiting van Raymond Franz
  2. º In 1931 werd ook in de publicaties van Jehovah’s Getuigen in het Nederlands de naam van God zonder sluit-h gespeld, zoals dat nu in het Groene boekje wordt geadviseerd. Hier is men later van afgeweken, en schrijft men ’Jehovah’; dus mét sluit-h.
  3. º R. Franz, Crisis of conscience, p. 11.
  4. º R. Franz, Crisis of conscience, p. 11-15
  5. º R. Franz, Crisis of conscience, p. 16-20
  6. º R. Franz, Crisis of conscience, p. 26
  7. º R. Franz, Crisis of conscience, p. 224-225
  8. º R. Franz, Crisis of conscience, p. 247-287
  9. º R. Franz, Crisis of conscience, p. 321-322
rel=nofollow
rel=nofollow
rel=nofollow