Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Kruidengeneeskunde

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Wikisage is niet aansprakelijk voor eventuele onjuistheden of toepassing van de in dit lemma gegeven medische informatie.    lees meer

Kruidengeneeskunde, ook wel fytotherapie, (’behandeling met planten’) genoemd, is het behandelen van gezondheidsklachten en ziekten met plantaardige middelen.

In de kruidengeneeskunde gebruikte plantaardige middelen noemt men fytotherapeutica. De definitie van de Nederlandse Vereniging voor Fytotherapie luidt: „Geneesmiddelen die als actieve ingrediënten uitsluitend planten, delen van planten of plantenmaterialen of combinaties daarvan bevatten, in ruwe of bewerkte staat.”[1] Er bestaan verschillende systemen of types van fytotherapie, en fytotherapeutische middelen worden zowel in diverse natuurgeneeswijzen als in de reguliere geneeskunde gebruikt. Veel fytotherapeutische kennis is gebaseerd op eeuwenlang behouden en doorgegeven gebruiken. Vanuit deze kennis zijn veel enkelvoudige geneesmiddelen ontwikkeld, bijvoorbeeld digoxine en reserpine. In de laatste decennia wordt er ook weer meer wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de werkzaamheid van kruiden[2] in al hun complexiteit. Diverse farmaceutische bedrijven investeren in onderzoek naar kruidengeneesmiddelen uit niet-Westerse culturen teneinde tot de ontdekking van nieuwe geneesmiddelen te komen.

Geschiedenis

Gedurende duizenden jaren was kruidengeneeskunde de belangrijkste methode om zieken te behandelen. In de Middeleeuwen hadden de kloosters kruidentuinen. De abdis van Hildegard van Bingen (1098–1179) schreef een later vaak geciteerd werk: Physica, deel I van ’Liber subtilitatum diversarum naturarum creaturarum’, dat grotendeels op de werken van Galenus berustte. Paracelsus (1493–541) poogde kruiden te analyseren en de werkzame delen, geïsoleerd van de rest van de plant, aan de patiënt te geven. In Nederland gaf de Leidse hoogleraar Rembert Dodoens (1517–1586) in 1554 zijn beroemde Cruydtboek uit. Later[3] werd het kweken en mengen van kruiden overgenomen door apothekers. Zo werd er rond 1800 bij Noordwijk zo’n zeventig hectare met geneeskruiden beplant. De apotheek bestond toen voor 80% uit plantaardige middelen. Dit waren ongeveer 330 verschillende plantaardige middelen. Men gebruikte op dat moment al zo’n 50 chemicaliën. In 1979 stonden nog 58 natuurproducten in de Nederlandse farmacopee. Het gebruik van planten als medicijn had echter nadelen:

  1. de kwaliteit van de gebruikte grondstoffen kan variëren, waardoor het moeilijk wordt de juiste dosis vast te stellen;
  2. als het plantaardig materiaal niet het hele jaar door beschikbaar is, moet het op een of andere manier worden geconserveerd (bijvoorbeeld door het te drogen), waarmee de geneeskrachtige werking kan veranderen;
  3. de kans op bijwerkingen zoals allergische huidreacties op een van de vele bestanddelen is aanwezig.[4]

In het begin van de 19e eeuw slaagde men er in om alkaloïde af te scheiden en te zuiveren. Sertürner isoleerde in 1616 morfine uit opium, en in 1820 bereidden Pelletier en Caventou kinine uit de bast van de kinaboom. Door deze vooruitgang van de fytochemie konden de werkzame stoffen uit de planten worden geëxtraheerd. Zo konden de geneesmiddelen worden genormeerd (om van jaar tot jaar een gelijk sterke werking te hebben), en konden een aantal van de bovenstaande bezwaren overwonnen worden. Chemische en synthetische producten konden in fabrieken worden geproduceerd en gingen de plaats in nemen van de geneeskruiden. Deze stoffen konden in zuivere vorm worden aangemaakt en de dosering kon in de gewenste hoeveelheid worden gegeven. Het werd duidelijk dat er niet slechts één werkzaam bestanddeel in een plant zit, maar dat er dikwijls sprake is van een samenspel van diverse inhoudsstoffen. Uit die vaststelling ontwikkelde men de zogenaamde pan-preparaten, die een combinatie van werkzame bestanddelen bevatten. Toch onderscheidden ook deze zich in werking van de complete plantaardige producten. Verschillende farmacologen drongen daarom weer aan op de studie van de volledige geneesplanten, zodat de kruidengeneeskunde bleef bestaan. Het begrip ’fytotherapie’ werd in omloop gebracht door de Franse arts Henri Leclerc (1870–1955), die in het begin ban de 20e eeuw het boek Précis de Phytothérapie uitgaf.[5]

Vanaf midden de 20e eeuw nam de omvang van wetenschappelijke literatuur op dit gebied toe. In Frankrijk, Duitsland en de Oost-Europese landen is dit nog een onderdeel van de reguliere geneeskunde.[6] In Nederland is na 1952 kruidengeneeskunde als vak op de medische faculteit afgeschaft.

In 1985 schatte de Wereldgezondheidsorganisatie dat bijna 80% van de bevolking in ontwikkelingslanden vanwege armoede en onvoldoende beschikbaarheid van moderne geneesmiddelen aangewezen is op kruidengeneeskunde.[7] Haar beleid is dat landen actief de regulering van deze middelen ter hand nemen.

Veel medicijnen bevatten (of zijn geïnspireerd door) actieve bestanddelen die afkomstig zijn uit planten. Digoxine, codeïne, aspirine, colchicine, morfine, vincristine, taxol en yohimbine zijn enkele populaire voorbeelden. In veel gevallen zijn de werkzame stoffen uit de plant langs chemische weg gereproduceerd (gesynthetiseerd), soms met een kleine verandering (zodat er een patent op kan worden verkregen.)

Filosofieën

Kruidengeneesmiddelen worden in talrijke culturen gebruikt, en vormen een onderdeel van onder andere de westerse natuurgeneeskunde, de antroposofische, de traditionele Chinese geneeskunde en de Ayurveda. De filosofie achter het gebruik van fytotherapie verschilt per geneeswijze.

  • De vroegere westerse geneeskunde was lang gebaseerd op de humoraalpathologie van Hippokrates. In dat verband werd fytotherapie gebruikt om de balans te herstellen tussen de vier lichaamssappen: bloed (sanguis), gele gal (chol), zwarte gal (melanchol) en slijm (flegma). Daarbij wordt ook gekeken naar gezonde eet- en drinkgewoonten, het belang van frisse lucht en een natuurlijk verloop van processen in het lichaam.
  • De antroposofie baseert zich op de inzichten van Rudolf Steiner, waarbinnen de mens als vier met elkaar verbonden delen wordt gezien: het fysieke lichaam, het etherische lichaam, de ziel en de geestelijke kern. De antroposofische geneeskunde ziet ziekte als een onbalans tussen deze delen en tracht de balans te herstellen door onder andere gebruik te maken van kruidengeneesmiddelen.
  • De traditionele Chinese geneeskunde gaat uit van de vijf-elementenleer (hout, vuur, aarde, metaal en water) en het Yin-Yang-systeem. In een gezonde situatie houden alle elementen elkaar in evenwicht. Bij onbalans, klachten en ziekte kunnen één of meerdere elementen of het Yin-Yang uit evenwicht raken. Met traditionele fytotherapeutische recepten probeert men het evenwicht te herstellen.
  • De Ayurveda gaat er van uit dat het lichaam de geest volgt en dat een lichamelijke ziekte zijn oorzaak heeft in een onevenwichtigheid in de energieën van de geest. Deze energieën zijn vata, pitta en kapha. Onder andere fytotherapie wordt gebruikt om deze energieën terug te brengen naar de energieverdeling zoals die bij de geboorte was, omdat het toen per definitie optimaal in balans was.

Samenstelling

De chemische samenstelling van fytotherapeutische middelen met een gelijk label kan enorm verschillen, afhankelijk van onder meer:

  • identificatie: met name bij in het wild geoogste kruiden is een juiste identificatie belangrijk.
  • genetische factoren
  • groeiomstandigheden: factoren zoals grondsoort, bemesting en klimaat beïnvloeden in hoge mate de aanwezigheid van inhoudsstoffen van planten. In het wild geoogste planten vertonen nog meer variaties in gehaltes inhoudsstoffen dan gekweekte planten.
  • het oogstmoment: Sint-janskruid heeft bijvoorbeeld het hoogste gehalte hypericine vlak voordat de plant bloeit. Andere planten moeten juist in volle bloei worden geoogst; ook de leeftijd van de plant tijdens de oogst speelt een rol.
  • verwerking: sommige (groepen) inhoudsstoffen zijn chemisch onstabiel, of soms worden door oogst en/of verwerking enzymatische processen in gang gezet die de bepaalde inhoudsstoffen omzetten of juist vormen.
  • opslag en transport: om afbraak van waardevolle bestanddelen, evenals microbiologisch verval te voorkomen, moeten de geoogste planten droog, koel en beschermd tegen licht bewaard worden.
  • drogen: kruiden kunnen vers of gedroogd worden verwerkt. Voor het drogen zijn verschillende methoden, die per plant kunnen verschillen. In het algemeen is de optimale droogtemperatuur circa 80 graden Celsius. Door te snel te drogen kunnen echter werkzame bestanddelen verloren gaan (met name de etherische oliën). Een te lange droogtijd kan, aan de andere kant, eveneens verlies aan werkzame stoffen veroorzaken, of de groei van micro-organismen bevorderen.
  • extractiemethode en het oplosmiddel: de bereidingsmethode bepaalt voor een belangrijk deel welk deel van de inhoudsstoffen in het fytotherapeuticum terechtkomen. In water lossen weer andere stoffen op dan in alcohol of olie, en de hoeveelheid die oplost is afhankelijk van de tijdsduur. Bij hoge temperaturen verdampen bovendien veel etherische oliën.

Voor fytotherapeutische geneesmiddelen geldt dat het geoogste en gedroogde materiaal moet voldoen aan de standaarden van de Europese Farmacopee,[8] bijvoorbeeld moet er een minimaal gehalte aan vluchtige olie of aan flavonoïden, saponinen enzovoorts aanwezig zijn. Voor voedingssupplementen gelden deze voorwaarden niet en hun samenstelling varieert door bovengenoemde oorzaken sterk. Het onderscheid tussen deze twee groepen producten is voor de consument onduidelijk, onder meer omdat de regelgeving en classificatie in de Europese landen verschillen. Wat in Nederland als voedingssupplement wordt verkocht geldt in het buitenland soms als geneesmiddel.

Bereidingsmethoden

Kruidenmiddelen kunnen op veel verschillende manieren worden gemaakt en gebruikt. De chemische samenstelling van deze bereidingen kan aanzienlijk verschillen, ook als deze van exact hetzelfde plantmateriaal worden gemaakt.

  • Natieve bereiding: als uitsluitend het zuivere, verse plantmateriaal wordt gebruikt
  • Perssap: het sap dat verkregen wordt door het uitpersen van het verse plantmateriaal (bladeren, bloemen, vruchten of wortels), al dan niet gesneden en/of gemengd met water. Perssap moet snel na productie worden geconsumeerd, omdat de houdbaarheid erg kort is. Deze kan verlengd worden door verhitten (bij commercieel verkrijgbare perssappen gebeurt dat via UHT), maar daarbij kunnen waardevolle enzymen geïnactiveerd worden.
  • Kruidenpoeder: poeder dat gemaakt wordt door gedroogde kruiden eerst te vermalen en vervolgens te verpulveren (meestal in een vijzel). Om verval van belangrijke inhoudsstoffen te voorkomen, wordt tegenwoordig plantmateriaal soms met vloeibare stikstof gekoeld en vervolgens fijngemalen. Het voordeel van deze bereidingswijze is dat er geen warmte vrijkomt bij het vermalen van de planten, waardoor de actieve inhoudsstoffen behouden blijven.
  • Aftreksel: men werpt de voorgeschreven hoeveelheid planten of het mengsel in kokend water, laat dit 5 à 10 minuten trekken.
  • Opgieten: Bij het opgieten worden de betreffende plantendelen met heet water overgoten. Meestal laat men het plantmateriaal circa 5 à 10 minuten trekken, terwijl men af en toe omroert. Afhankelijk van de temperatuur van het water en de duur van het trekken lossen de aanwezige bestanddelen in het water op. Bij kruiden met etherische oliën dient het trekken afgedekt plaats te vinden, om verlies van deze vluchtige bestanddelen zo veel mogelijk te voorkomen.
  • Afkooksel (decoct): de hardere of taaie delen van het kruid (houtachtige delen, schors, wortels) worden aan de kook gebracht met water en gebruikelijk is om dit mengsel circa 5 à 10 minuten te laten doorkoken. Vervolgens wordt het mengsel gezeefd en warm of koud gedronken. Decocten kunnen alleen worden gemaakt van planten die ook bij hitte hun werkzaamheid niet verliezen.
  • Verlengd infuus: Een half uur trekken met water van 90 tot 100 graden Celsius.
Aangezien door enzymatische en oxidatieve invloeden de werkstoffen van waterige bereidingen relatief snel worden afgebroken, moeten deze direct na bereiding geconsumeerd worden.
  • Maceraat: een „koud” aftreksel in water bij 15 tot 25 graden Celsius. Maceratie in water wordt voornamelijk gebruikt bij kruiden met veel slijmstoffen (zoals hoornklaver, heemst of lijnzaad), omdat deze hun werkzaamheid verliezen bij verwarmen. Ook wordt dit gebruikt bij planten die bij verhitten of koken prikkelende substanties vrijzetten. De tijdsduur voor het maken van een maceraat kan variëren van minuten tot zelfs weken. Een digeraat (digeratum) wordt op dezelfde wijze gemaakt, alleen is de temperatuur van het water daarbij 35 tot 45 graden Celsius.
Maceraten in glycerine, alcohol, olie of een ander oplosmiddel komen ook voor maar zijn minder gebruikelijk:
  • In de gemmotherapie wordt uitsluitend gebruikgemaakt van maceraten op basis van glycerine en alcohol (glycerinemaceraten), omdat het jonge plantmateriaal (knoppen en scheuten) dat voor de gemmotherapie wordt gebruikt, daarin het beste oplost.
  • Een kruidenolie wordt gemaakt door kruiden drie weken te laten macereren in een plantaardige olie en daarna af te zeven. Soms wordt dit proces versneld door de olie te verwarmen. Wanneer een kruidenolie met een alcoholische tinctuur wordt vermengd, ontstaat een kruidenbalsem. Bekende voorbeelden zijn johannesolie, gemaakt van Sint-Janskruid, en knoflookolie.
  • Siroop: aftreksel van (meestal) vers plantmateriaal dat enkele weken in suikersiroop mag macereren en vervolgens wordt afgezeefd. Soms worden ook aftreksels, afkooksels, tincturen of plantensappen gemengd met de suikeroplossing en verwarmd tot alles opgelost is. Soms wordt in plaats van suikersiroop honing gebruikt. Bekende voorbeelden van medicinale siropen zijn tijmsiroop, dat een bekend middel tegen hoesten is, en venkelsiroop.
  • Tinctuur: een aftreksel van meestal vers (maar soms ook gedroogd) plantmateriaal in een mengsel van water en ethanol. Het alcoholpercentage bedraagt gewoonlijk 40 à 60%, in sommige gevallen zelfs 90%. Tincturen worden meestal volgens het voorschrift van een farmacopee geproduceerd.
  • Vloeibaar extract: aftreksel van meestal vers (maar soms ook gedroogd) plantmateriaal in een mengsel van water en alcohol, waarbij door filtering of destillatie een deel van de alcohol wordt verwijderd. De overgebleven alcohol fungeert dan als conserveermiddel. Het alcoholpercentage van vloeibare extracten is daardoor lager dan dat van tincturen, waardoor het plantmateriaal sterker geconcentreerd is.
  • Droogextract: aftreksel van plantmateriaal in oplosmiddel (bv. water, alcohol (ethanol), aceton, CO2 of hexanol) waarbij het oplosmiddel volledig wordt verdampt. Een nebulisaat is een bijzondere vorm van een droogextract, waarbij het aftreksel wordt verneveld en het vernevelde extract tijdens het afdalen wordt gedroogd in hete lucht.
  • Etherische olie: de sterk geconcentreerde vluchtige oliën uit planten. Meestal wordt deze via stoomdestillatie gewonnen (bijvoorbeeld pepermuntolie), maar in geval van citrusvruchten vindt dat plaats door middel van koude persing. In de aromatherapie worden etherische oliën therapeutisch ingezet, maar etherische olie wordt soms ook aan massageolie toegevoegd.
  • Kruidenazijn: een aftreksel van plantmateriaal in azijn. Het azijnzuur helpt actieve ingrediënten uit de kruiden te trekken en draagt bovendien bij aan de conservering.
  • Kruidendestillaat, geest of spiritus: een aftreksel van plantmateriaal in alcoholische dranken als wijn of jenever. Door de alcohol worden de inhoudsstoffen wel geëxtraheerd, maar de extractie is vaak minder dan van tincturen. Ook is de houdbaarheid minder dan die van tincturen. Voorbeelden: kruidenwijn, kruidenlikeur
  • Zalf: een zalf wordt bereid door plantmateriaal (bijvoorbeeld sap, extract of tinctuur) te mengen met een vette substantie, gewoonlijk vaseline of lanoline.

Bij het bereiden van extracten vindt concentratie van het basismateriaal plaats, waardoor meer plantmateriaal nodig dan in de uiteindelijke bereiding aanwezig is. De verhouding tussen de oorspronkelijk aanwezige hoeveelheid plantmateriaal en het extract, wordt uitgedrukt in de „drug-extractverhouding”. Deze verhouding kan hoog oplopen: het meestverkochte Ginkgo biloba extract ter wereld (EGb761) bevat 50 keer zoveel ginkgoliden als van nature in de ginkgobladeren aanwezig is.

Wanneer het gehalte van één of meerdere inhoudsstoffen (meestal de veronderstelde werkzame stoffen) wordt gegarandeerd, spreekt men van een genormeerd en gestandaardiseerd product. Standaardisatie van fytotherapeutica vindt plaats om de natuurlijke variatie in inhoudsstoffen van fytotherapeutica te behouden en toch enige therapeutische stabiliteit te kunnen bieden aan behandelaars. Bij standaardisatie is het van belang dat niet slechts de concentratie van één of meerdere inhoudsstoffen wordt gegarandeerd, maar dat alle procedures, van het zaaien tot het eindproduct, protocollair worden vastgelegd, zodat ze steeds op zoveel mogelijk uniforme wijze worden uitgevoerd. Dit alles teneinde een zoveel mogelijk reproduceerbaar product te verkrijgen dat ook tussen verschillende productiecharges zo veel mogelijk uniform qua samenstelling is, ook wat betreft de inhoudsstoffen waarvan de gehaltes niet worden gegarandeerd.

Inhoudsstoffen

Bio-actieve inhoudsstoffen van planten die door mensen geconsumeerd worden en die positieve effecten hebben op de menselijke stofwisseling, worden ook wel fytonutriënten genoemd. Fytonutriënten kunnen in verschillende stofklassen worden ingedeeld.

Tot de bekende actieve stoffen, waarbij de eigenschappen en de medicinale werking van belang zijn, behoren terpenen, bitterstoffen, alkaloïden, looistoffen, glycosiden, saponinen, slijmstoffen, de mineralen en de vitaminen.

  • Bitterstoffen. De term „bitterstoffen” staat voor een omvangrijke groep van chemisch zeer verschillende, stikstofvrije, zuurstofhoudende plantbestanddelen die verantwoordelijk zijn voor de bittere smaak van veel planten.
  • Enkelvoudige bitterstoffen worden in belangrijke mate als maagmiddel gebruikt, om de afscheiding van spijsverteringssappen in de mond, de maag en de darm te bevorderen. Deze stoffen worden bijvoorbeeld aangetroffen in de verschillende maagbitters. Typische voorbeelden voor droge bitterstoffen zijn de bitterstoffen van de gentiaanfamilie (Gentianaceae), van het duizendguldenkruid (Centaurium spp.), salie (Salvia officinalis) en absintalsem (Artemisia absinthium).
  • Scherpe bitterstoffen stimuleren de warmte- en/of pijnreceptoren. Daartoe behoren bijvoorbeeld de stoffen in gember (Zingiber officinale) of spaanse peper (Capsicum sp.). Ze verhogen de afgifte van spijsverteringssappen (speeksel, maagsap) en worden daarom gebruikt bij winderigheid en maagklachten.
  • Alkaloïden: zijn stikstofhoudende, organische verbindingen met een complexe structuur. Vaak zijn het sterk werkende stoffen die voorkomen in planten die wij aanduiden met „giftig”, omdat zij inwerken op het centrale zenuwstelsel en kalmerend, pijnstillend, maar ook prikkelend, stimulerend of opwekkend kunnen werken. Tot de alkaloïden behoren bijvoorbeeld morfine en codeïne, welke zich in het melksap van de bolpapaver (Papaver somniferum) bevinden, of atropine uit wolfskers (Atropa belladonna), cafeïne in de koffieplant (Coffea spp.) en nicotine in tabaksbladeren (Nicotiana tabacum). In hoge doseringen zijn diverse alkaloïden toxisch.
  • Looistoffen: Looistoffen zijn gecompliceerde, stikstofvrije verbindingen (polyfenolen). Hun belangrijkste eigenschap is de adstringerende (=samentrekkende) werking op de huidweefsels. De toepassing van looistoffen vindt dan ook plaats bij ontstekingsprocessen die zich door roodheid, opzwellen van weefsel en verhoogde afscheiding openbaren. Door samentrekking van de oppervlakte volgt een verdichting van het weefsel; de roodheid neemt af en door het binnendringen van de looistoffen in de slijmklieren vertraagt de secretie. Bovendien hebben looistoffen in zekere mate antiseptische, desinfecterende en enigszins lokale anaesthetische eigenschappen. Uitwendig vinden looistofbevattende kruidenbereidingen toepassing als mond- en gorgelwater. Inwendig dienen looistofhoudende kruiden voor de behandeling van diarree.
Vroeger werden looistoffen gebruikt bij het looien van dierenhuiden. Planten die looistoffen bevatten zijn de theeplant (Camellia sinensis), de eik (Quercus spp.) en blauwe bosbessen (Vaccinium myrtillus).
  • Glycosiden. Deze stoffen, die men ook wel glucosiden noemt, zijn glucoseverbindingen die met zuren, basen en enzymen het splitsingsproduct suiker geven. De overblijvende verbinding (aglycon) bepaalt het al of niet werkzaam zijn van het glycoside. Er bestaan verschillende soorten glycosiden, waarvan sommigen sterk werken en zeker niet onschuldig zijn (denk bijvoorbeeld aan digitoxine). Een aantal voorbeelden met specifieke eigenschappen:
  • Saponinen bezitten de eigenschap om in combinatie met water sterk te gaan schuimen. Op basis van hun effect op de oppervlaktespanning hebben ze het karakter van zeep. Rechtstreeks in de bloedcirculatie gebracht werken saponinen als sterk vergif en leiden ze tot oplossing van de rode bloedlichaampjes en tot beschadiging van organen. Grote hoeveelheden veroorzaken krampen en na korte tijd ademverlamming. In het maagdarmkanaal worden saponinen bijna niet opgenomen en ze werken daarom bij opname door de mond in lage doses niet giftig. Saponinehoudende planten worden in de fytotherapie als urinedrijvend middel (berkenbladeren) toegediend, alsook om hun afscheidende en slijmoplossende werking bij bronchitis (sleutelbloem). De wortel van de sleutelbloem (Primula spp.), klimopblad (Hedera helix), (berkenblad (Betula spp.)), zoethout (Glycyrrhiza glabra) en witte paardenkastanje (Aesculus spp.) bevatten saponinen.
  • Slijmstoffen: Tot de slijmstoffen, die de slijmcellen van de planten bevatten, behoren zetmeel, gom en pectine. Deze worden in de eerste plaats ingezet bij ontstekingen van de slijmvliezen (maag, darm, luchtwegen). De slijmstoffen vormen op de ontstoken slijmvliezen een beschermend laagje. Tot de planten die rijk zijn aan droge slijmstoffen behoren heemstwortel (Althaea officinalis), vlozaad (Plantago psyllium), lijnzaad (Linum usitatissimum) en smalle weegbree (Plantago lanceolata).
  • Organische zuren: In heel veel planten, meestal in de vruchten, zitten bepaalde organische zuren, zoals appelzuur, oxaalzuur, wijnsteenzuur, citroenzuur.
  • Harsen: Harsen zijn niet-vluchtige stoffen die worden gevormd in de schors en het hout van met name tropische boomsoorten. Wanneer harsen oplossen in vluchtige (etherische) olie, dan wordt het balsem genoemd. Harsen bevatten en zuur en werken daarom prikkelend op de huid. Tot de harshoudende droge stoffen behoren mirre en wierook. Beide werken desinfecterend en ontstekingsremmend en worden vaak toegepast bij ontstekingen van de huid, de keel, de darm of de gewrichten.
  • Mineralen: Verschillende mineralen komen in zeer kleine, maar daarom niet minder belangrijke, hoeveelheden in planten voor. Te denken valt aan natrium, kalium, calcium, magnesium, zwavel, silicium, ijzer, mangaan, koper, zink, fosfor, broom en jodium.

Toedieningsvormen

  • Dampbaden of inhalaties
  • Orale toedieningsvormen (capsules, tabletten etc.)
  • Voetbaden
  • Spray
  • Omslagen
  • Kompressen
  • Kruidenzalf
  • Kruidencrème

Status

Binnen Europa bestaan per land grote verschillen in de maatschappelijke status van fytotherapeutica, ook al is de geneesmiddelwetgeving in de EU geharmoniseerd. In Duitsland, evenals in Frankrijk, zijn veel meer fytotherapeutica geregistreerd dan in Nederland, waar de stand anno 2010 is: Twee geneesmiddelen op basis van Hypericum perforatum, een geneesmiddel op basis van Ginkgo biloba en een complexmiddel op basis van Iberis amara zijn als normale werkzame geneesmiddelen erkend. Als traditionele kruidengeneesmiddelen zijn enkele preparaten van Pelargonium sidoides, Sabal serrulata, Aesculus hippocastanum, Harpagophytum procumbens en Rhodiola rosea geregistreerd. Oude registraties van preparaten op basis van kurkuma, valeriaan, sennasoorten en van Plantago psyllium blijven voorlopig nog bestaan. Daarnaast zijn verschillende in het buitenland geregistreerde kruidengeneesmiddelen in Nederland in de handel als voedingssupplement. Wanneer kruidenbereidingen als voedingssupplement op de markt zijn, is het de verkopers ervan niet toegestaan medische claims te gebruiken ter promotie van hun product. De registratie van planten als geneesmiddel is geen eenvoudige zaak. Planten bevatten zeer vele inhoudsstoffen, waarvan de hoeveelheden sterk kunnen wisselen. Standaardisatie en normering spelen dus een zeer belangrijke rol.

In Duitsland

Sinds de aanpassing van de Arzneimittelgesetz (AMG) in 1978 heeft het Bundesgesundheitsamt de taak gekregen om de veiligheid en het effect van fytotherapeutische middelen te beoordelen. Daartoe is een zogenoemde „Kommission E” opgericht, die van ongeveer 300 middelen het bestaande wetenschappelijk onderzoek heeft afgewogen en op grond daarvan een lijst heeft opgesteld van plantaardige bestanddelen waarvan een geneeskrachtig effect is aangetoond. Preparaten van deze plantaardige bestanddelen die aan de eisen van de commissie voldoen, zijn in Duitsland erkend als geneesmiddel. In 2010 vond in Duitsland de overgang plaats naar de nieuwe EU regelgeving, waarbij alle middelen opnieuw werden beoordeeld in het kader van de richtlijnen van de EMA (Europese Registratie Autoriteit).

Onderzoek en ontwikkeling

Het onderzoek naar werkzaamheid van kruiden als geneesmiddel is complex[9] omdat heel vaak meerdere bestanddelen (iedere plant is een mengsel van actieve stoffen) bijdragen aan het gewenste effect. Daarbij valt er geen geld te verdienen aan patenten op natuurproducten en veel huidige patentgeneesmiddelen zijn al modificaties of isolaties van stoffen uit planten, dat maakt investeren hierin erg risicovol.[10] Een oplossing hiervoor lijkt te zijn gevonden door op Europees niveau traditionele kruidengeneesmiddelen als generieke middelen te behandelen (THMP richtlijn).[11] Nog steeds zijn veel buitenlandse kruidengeneesmiddelen in Nederland te koop, zoals bijvoorbeeld knoflook en geelwortel. Onjuiste claims over kruidengeneesmiddelen zijn verboden; claims dienen te zijn goedgekeurd door de EFSA (European Food Safety Authority). [12]

Wetenschap

Sommigen merken op dat zij alleen geneesmiddelen wensen waarvan de werking wetenschappelijk bewezen is. Er wordt echter momenteel veel wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de werking van plantaardige middelen. Middelen zoals aspirine werden tientallen jaren met succes gebruikt vóór de wetenschap erin slaagde het werkinsmechanisme ervan te beschrijven. Geneeskunde is eerder een kunde dan een exacte wetenschap, maar maakt wel nuttig gebruik van de wetenschap. Vaak wordt in de wetenschappelijke wereld ervaring en empirie op dit gebied onderschat.[13]

Binnen de wetenschappelijke en medische gemeenschap bestaat de vrees dat men goed geteste medicijnen vervangt door niet geteste stoffen en men hiermee de gezondheid schade toebrengt. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen in Nederland (CBG) heeft op basis van de richtlijnen van de EU en samen met de EMA (de Europese ]Geneesmiddelen Autoriteit)[14] heel duidelijke procedures voor de registratie.[15][16] Dit betreft zowel de middelen volgens de THMPD (EU richtlijn traditionele kruidengeneesmiddelen): deze middelen zijn absoluut veilig, hebben in de aangeboden dosering een plausibele werkzaamheid volgens Europese traditie en daar is wetenschappelijke consensus over; alsook innovatieve kruidengeneesmiddelen (met full dossier, dus met volledig modern bewijs van werkzaamheid). Daarnaast is voor de veiligheid van de consument in relatie tot de vele kruidenproducten in de warenwet een kruidenbesluit gemaakt, dat de VWA de mogelijkheid geeft direct in te grijpen bij elk volgens haar onveilig preparaat, iets wat zij regelmatig doet.[17] Een aantal planten zijn verboden in de warenwet door het besluit kruidenpreparaten. Dit besluit houdt tevens in dat indien onderzoek ontbreekt dat de plausibiliteit van de gemaakte gezondheidsclaims ondersteunt, de VWA ook kan ingrijpen.[18]

Risico’s en schadelijkheid

Geneeskrachtige planten worden vaak voorgesteld als werkzaam, maar – omdat het „natuurprodukten” zijn – als principieel onschadelijk. De inhoudsstoffen van geneeskrachtige planten hebben een aantoonbare farmacologische werking, en dus kunnen er bij het gebruik ervan, net zoals bij andere medicijnen, ongewenste bijwerkingen optreden, of bestaat de mogelijkheid dat overdoseringen gegeven worden. Kruiden kunnen zoals andere medicijnen bijwerkingen hebben en zijn niet per definitie „onschuldig” of „onschadelijk”. Het adagium „Baat het niet dan schaadt het niet” is ook niet zonder meer van toepassing op kruiden. Dat een kruid werkzaam is impliceert dat het ook bijwerkingen kan hebben of schadelijk kan zijn bij verkeerd of overmatig gebruik. De beroemde arts Paracelsus (1493–1541) schreef al: „All Ding’ sind Gift und nichts ohn’ Gift; allein die Dosis macht, dass ein Ding kein Gift ist.” („Alles is gif, en niets is zonder gif; alleen de dosering bepaalt dat iets geen gif is).

Bij planten die in de vrije natuur verzameld worden (die vaak als bijzonder gezond worden gezien), is het gehalte aan werkzame inhoudsstoffen niet constant en niet gecontroleerd.

Wanneer de geneeskrachtige kruiden worden verzameld door niet-specialisten, bestaat een mogelijkheid van vergissingen met giftige of beschermde planten of dat men planten verzamelt op plaatsen die door schadelijke stoffen zijn belast.

Enkele voorbeelden van bijwerkingen:

  • Sint-Janskruid verhoogt de gevoeligheid van de huid voor de zon. Sint-Janskruid geeft vele interacties met diverse geneesmiddelen. De medicijnen met de belangrijkste wisselwerkingen zijn afweeronderdrukkende middelen, middelen die worden gebruikt bij een HIV-infectie, digoxine, bepaalde slaapmiddelen, een middel tegen hartritmestoornissen, de anticonceptiepil, antistollingsmiddelen en theofylline.[19]
  • In 1990 werd in België een proces gestart tegen artsen, apothekers en importeurs van Chinese kruiden, nadat een honderdtal vrouwen te horen had gekregen dat hun nieren aangetast waren door „ongeneeslijke interstitiële fibrosis”. De betreffende artsen hadden deze vrouwen een cocktail van synthetische medicijnen en Chinese kruiden voorgeschreven om te vermageren. Het kruidenmengsel bevatte onder meer een plantensoort uit het geslacht Aristolochia die aristolochiazuur bevat, dat op zichzelf zeer giftig voor de nieren (nefrotoxisch) en kankerverwekkend is. Het is in Nederland en België verboden om planten te verhandelen die aristolochiazuur of derivaten ervan bevatten.[20]
  • In meerdere landen wordt door overheidsinstellingen gewaarschuwd voor diverse Ayurvedische producten omdat ze te veel giftige zware metalen zoals lood, kwik en/of arsenicum bleken te bevatten.[21][22]

Zie ook

Externe links

Kritisch

Bronvermelding

Bronnen, noten en/of referenties:

  1. º http://www.fyto.nl/definities.htm#fytotherapeutica%20Definitie
  2. º http://www.innovatienetwerk.org/nl/bibliotheek/rapporten/432/Medicijnenuitdekas.html
  3. º in de protestantse Nederlanden na de Reformatie; in de Zuidelijke Nederlanden werden kloosters gesloten in de tijd van de Franse Revolutie
  4. º Fytotherapie in de openbare apotheek, Pharm Sel 1999;15:8-13
  5. º Rudolf Fritz Weiss: Lehrbuch der Phytotherapie. 6e editie, Hippokrates, Stuttgart 1985, ISBN 3-7773-0675-4, p. 12.
  6. º Dijk, P.A. van, Geneeswijzen in Nederland, Ankh-Hermes, Deventer, 2003 ISBN 90 202 4374 8
  7. º Phytotherapy – Safety aspects, Natural Produc Radiance, 2009
  8. º http://www.edqm.eu/en/Homepage-628.html
  9. º MolecularPharmacology2005
  10. º http://www.inventionpatent.net/patent/herbal-4.html.
  11. º http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:32004L0024:NL:HTML
  12. º http://www.efsa.europa.eu/en/faqs/faqnutrition.htm
  13. º Dr. Marcel Verheyen, Nutri- en fytotherapie. Recente ontwikkelingen-1 p. 29
  14. º http://www.ema.europa.eu/ema/index.jsp?curl=pages/regulation/general/general_content_000208.jsp&murl=menus/regulations/regulations.jsp&mid=WC0b01ac05800240cf
  15. º http://www.cbg-meb.nl/CBG/nl/humane-geneesmiddelen/kruiden/register/Hoe_registreer_ik_een_traditioneel_kruidengeneesmiddel/default.htm
  16. º http://www.cbg-meb.nl/CBG/nl/humane-geneesmiddelen/kruiden/register/default.htm
  17. º http://www.vwa.nl/onderwerpen/levensmiddelen-food/dossier/kruidenpreparaten
  18. º http://wetten.overheid.nl/BWBR0012174/geldigheidsdatum_07-11-2010
  19. º Ziekenhuis.nl, Alternatief voor antidepressiva?
  20. º Conform artikel 4 van het Warenwetbesluit Kruidenpreparaten. De planten waar het om gaat staan opgesomd in bijlage II van dit besluit. In België zijn dergelijke planten verboden conform lijst 1 van het Koninklijk Besluit van 29 augustus 1997 betreffende de fabricage van en de handel in voedingsmiddelen die uit planten of uit plantenbereidingen samengesteld zijn of (Stbl. 21.XI.1997).
  21. º Australia issues alert over metal content in traditional Indian medicines, Indian Medicos, 1 april, 2007
  22. º Heavy Metal Content of Ayurvedic Herbal Medicine Products, JAMA. 2004;292:2868-2873.
rel=nofollow
rel=nofollow