Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Ludwig Ingwer Nommensen

Uit Wikisage
Versie door Mendelo (overleg | bijdragen) op 12 jun 2022 om 20:26 (vertaling groot deel van wikipedia:id:Ludwig_Ingwer_Nommensen in de versie wikipedia:id:special:redirect/revision/20973060)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Ludwig Ingwer Nommensen (6 februari 183423 mei 1918) was een luthers protestants zendeling onder het Batak-volk van Noord-Sumatra. Het resultaat van zijn werk was de oprichting van de grootste kerk onder de Toba Batak stam, de Huria Kristen Batak Protestan (HKBP).

Nommensen werd geboren in een arm gezin op het eiland Nordstrand in Sleeswijk, dat in die tijd Deens grondgebied was (nu Duitsland). Van kinds af aan was hij het gewend mee de kost te verdienen. Toen hij 7 jaar was, hoedde hij ganzen in de plaats van naar school te gaan. Op 8-jarige leeftijd hielp hij als schaapherder en vanaf zijn 9 jaar leerde hij het beroep van dakdekker. Toen hij 10 jaar was, werkte hij voor een rijke boer en leerde het land bewerken.

Toen hij 12 jaar oud was, werd Nommensen, terwijl hij met een vriendje aan het jagen was, overreden door een door een paard getrokken rijtuig, waardoor zijn been verbrijzeld werd en hij maandenlang bedlegerig bleef. Aangezien hij de kinder- en jeugdboeken al gelezen had, gaf zijn moeder hem een bijbel. Gemotiveerd door wat hij gelezen had, vroeg hij in gebed om genezing en beloofde dat als hij genezen zou zijn, hij het evangelie zou gaan verkondigen. Zijn been genas en hij kon weer aan het werk als landarbeider.

Op 20-jarige leeftijd vertrok Nommensen naar Barmen (nu een deel van Wuppertal) om een opleiding te volgen aan het lutherse zendingseminarie Rheinische Missionsgesellschaft (RMG). Na zijn afstuderen werd hij in 1861 tot predikant gewijd. Hij werd door de RMG naar Sumatra gezonden en kwam op 14 mei 1862 aan in Padang aan. Hij begon zijn zending in Barus en hoopte de toestemming te krijgen om zich in het Toba-gebied te mogen vestigen. De koloniale regering stond dit echter om veiligheidsredenen niet toe. Daarom sloot hij zich aan bij andere evangelisten, namelijk de zendelingen Heyne en Klammer, die al in het gebied van Sipirok waren, dat na de Padri-oorlog bij Nederlands-Indië was gevoegd. Een deel van de bevolking daar had de islam al als hun religie aangenomen, zodat de vooruitgang langzaam verliep. Na besprekingen met de twee zendelingen werd afgesproken dat Nommensen in Silindung zou gaan werken.

Het eerste bezoek aan Tarutung werd afgelegd op 11 november 1863. Bij dit eerste bezoek werd Nommensen ontvangen door Ompu Pasang (Ompu Tunggul) en verbleef hij in zijn huis, dat onder het gezag stond van raja Pontas Lumbantobing. Van hieruit keerde Nommensen terug naar Sipirok om alles voor te bereiden wat nodig was in zijn bediening.

In 1864 vertrok Nommensen met al zijn uitrusting naar Tarutung, en kwam daar op 7 mei 1864 aan. Nommensen keerde terug naar het huis van Ompu Pasang (Ompu Tunggul), maar hij werd afgewezen. Bij Onan Sitahuru zat Nommensen onder een banyanboom (hariara) na te denken over wat hij zou doen. Nommensen reisde vervolgens naar een ander dorp en kwam aan in het dorp van raja Amandari Sabungan Lumbantobing. Nommensen hoopte dat de raja hem zou toestaan om in de rijstschuur te wonen. Maar de raja was op weg naar een ander dorp met zijn vrouw die ernstig ziek was. Nommensen bracht de raja daarom via een bode op de hoogte van zijn voornemen, maar de raja weigerde. Nommensen verzocht de boodschapper opnieuw naar raja Amandari Sabungan Lumbantobing te gaan met de boodschap dat de ziekte van zij vrouw zou genezen wanneer hij zou terugkeren naar zijn dorp. Toen de raja daarop terugkeerde en zijn vrouw inderdaad genas, mocht Nommensen in zijn huis verblijven.

Raja Pontas Lumbantobing accepteerde Nommensen aanvankelijk niet en probeerde de raja’s van Silindung te beïnvloeden om Nommensen te verwerpen. Raja Amandari Sabungan Lumbantobing van zijn kant probeerde de raja’s van Silindung ook te beïnvloeden, om Nommensen wel te aanvaarden. De opinies rond Silindung waren dus verdeeld over Nommensen. Intussen bleef hij in Tarutung en begon hij met zijn evangelisatiewerk.

Een jaar later, op 27 augustus 1865, kon Nommensen de eerste Batak dopen. Later verzocht raja Pontas Lumbantobing, die Nommensen had afgewezen, om hem en zijn gezin te dopen, en verzocht Nommensen om van Huta Dame naar Pearaja te verhuizen. Nadat raja Pontas en zijn gezin zich tot het christendom hadden bekeerd, namen steeds meer bewoners van Silindung het christendom aan.

Nommensen opende een school in Pansur Napitu om evangelieleraren en schoolonderwijzers op te leiden. De school werd later verplaatst naar Sipaholon. Later opende Nommensen een nieuwe evangelisatiepost in Sigumpar. Van daaruit verspreidde hij met zijn helpers het evangelie over Toba Holbung en Samosir.

Met toestemming van de koloniale regering stelde de RMG Nommensen aan om een nieuwe zendingpost te openen in Silindung. Omdat men onheil vreesde als men een vreemdeling zou verwelkomen die zich niet aan de gebruiken hield, waren verschillende raja’s en een groot deel van de bevolking gekant tegen de aanwezigheid van de zending. Het verzet van de raja’s was ook gemotiveerd door de vrees dat de komst van deze blanken de weg zou vrijmaken voor de Nederlandse regering die in die tijd regeerde. Niettemin slaagde Nommensen erin zijn eerste kerkgemeente te verzamelen in Huta Dame (de plaatsnaam is een vertaling van vertaling van Jeruzalem: dubbele vrede). In 1873 vestigde hij zijn kerkgebouw, school en huis in Pearaja. Tot op de dag van vandaag is Pearaja het centrum van de HKBP-kerk.

In januari 1878 stelde raja Sisingamangaraja XII, die naar eigen zeggen de soevereiniteit over Silindung had, een ultimatum aan de RMG zendelingen om Silindung onmiddellijk te verlaten. Eind januari verzocht Nommensen de Nederlandse koloniale regering een leger te sturen om het toen onafhankelijke Tanah Batak onmiddellijk te veroveren. Begin 1878 reisden de eerste troepen onder leiding van kapitein Scheltens samen met controleur Hoevell naar Pearaja en werden door Nommensen verwelkomd. Tussen februari en maart werden 380 extra manschappen en 100 veroordeelden uit Sibolga aangevoerd. In februari 1878 begon de militaire expeditie om de troepen van Sisingamangaraja neer te slaan. De evangelisten Nommensen en Simoneit vergezelden de Nederlandse troepen tijdens de militaire expeditie die bekend staat als de Eerste Toba-oorlog. Zij waren actief als vertalers en werden zelfs gecrediteerd met het beslissen welke dorpen in brand moesten worden gestoken. Na afloop van de militaire expeditie werden tientallen dorpen, waaronder Sisingamangaraja’s hoofdkwartier in Bangkara, in brand gestoken. Voor hun diensten aan de Nederlandse regering ontvingen Nommensen en Simoneit op 27 december 1878 een brief van waardering van de Nederlandse regering, plus 1000 gulden in contanten.

Nadat Silindung en Toba in de Eerste Toba-oorlog waren veroverd, vorderde de Batak-zending snel, vooral in het noorden. Nommensen wist honderden raja’s te overtuigen de strijd te staken. Dit kon gebeuren nadat Nommensen de bevolking geruststelde dat hij geen handlanger van de Nederlanders was en dat zijn komst voorgoed was. Dit is te zien aan Nommensens dagelijkse acties voor de Batakbevolking in die tijd. Raja’s die uiteindelijk positief stonden tegenover Mommensen en zijn boodschap waren Koning Pontas Lumbantobing (Sipahutar), Ompu Hatobung (in Pansur Napitu), Kali Bonar (in Pahae), Ompu Batu Tahan (in Balige), en anderen. In 1881 verhuisde Nommensen naar het dorp Sigumpar, waar hij tot het einde van zijn leven heeft gewoond. In het jaar van zijn dood noteerde de Batak-zending dat het aantal gedoopte Batakken 180.000 had bereikt.

Om de orde onder de duizenden nieuwe bekeerlingen te handhaven werd in 1866 werd een Regel der Gemeente (Aturan Jemaat) opgesteld. Deze regelde het leven van de christenen in de gemeente en in het gezin met betrekking tot de eredienst, het huwelijk, het recht en de kerkelijke ambtenaren. Daarnaast vertaalde Nommensen het Nieuwe Testament in de Bataktaal. Hij publiceerde Batakverhalen en verhalen uit het Oude Testament. Hij spande zich in voor de verbetering van de landbouw, veeteelt, het lenen van kapitaal en het verlossen van slaven van hun meesters. Ook voor zijn inspanningen op het gebied van onderwijs blijft hij in herinnering onder het Batakvolk.

De leiding van de RMG benoemde Nommensen in 1881 tot Ephorus vanwege zijn vaardigheden en diensten in het evangelisatiewerk. Deze functie bekleedde hij tot het einde van zijn leven. Op zijn 70e verjaardag ontving hij een eredoctoraat van de Universiteit van Bonn. In 1911 werd hij door het Koninkrijk der Nederlanden onderscheiden als Officier in de Orde van Oranje-Nassau. Onder de Batak ontving hij de titel Apostel van het Batakvolk.

Nommensen overleed op 23 mei 1918, op 84-jarige leeftijd. Hij werd later begraven in Sigumpar, te midden van de Batakstam, bij wie hij 57 jaar actief was geweest.