Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Johannes Pfefferkorn

Uit Wikisage
Versie door Mendelo (overleg | bijdragen) op 11 nov 2016 om 11:38
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Johann Pfefferkorn (oorspronkelijke joodse voornaam Joseph'; 1469 – Keulen, 22 oktober 1521) was een Duitse jood, die overging tot het katholicisme. Hij werkte samen met de Keulse dominicanen voor de inquisitie. Hij was een voorstander van het verbranden van de Talmoed en andee joodse geschriften.

Leven

De geboorteplaats van Johannes Pfefferkorn is onduidelijk, men neemt aan dat hij uit Moravië of uit Neurenberg afkomstig was. Volgens eigen zeggen kreeg hij in Praag van zijn oom Meir Pfefferkorn Talmoedlessen. Rond 1491 woonde hij in Praag en circa 1504 in Dachau.

Volgens een oorkonde van Heinrich von Gutenstein, gedateerd 24 oktober 1509, bestal Pfefferkorn een medeburger. Hij werd in de gevangenis gezet en werd vrijgelaten na een borgsom van 100 Hongaarse forint. Van de stad Dachau daarentegen, verkreeg hij een bewijs van goed zedelijk gedrag, gedateerd 21 januari 1510. In deze oorkonde ontkent de stad Dachau dat Pfefferkorn als slager zou hebben gewerkt en dat hij ooit als dief veroordeeld was.

Pfefferkorn slaagde erin om in 1509 van keizer Maximiliaan het bevel te laten geven om alle Hebreeuwse boeken van de joden in Keulen en Frankfurt in beslag te laten nemen en te laten vernietigen. De joden gingen in beroep en de katholieke hebraïcus Johannes Reuchlin werd om zijn opinie gevraagd over deze zaak. Hij gaf een gunstig verslag over de joden.

Grotendeels als gevolg van Reuchlins verslag, herriep de keizer op 23 mei 1510 het vernietigingsbevel.

Hierop ontspon zich een langdurige discussie tussen Reuchlin en de dominicanen, waarin de hele wetenschappelijke wereld van West-Europa partij koos. De humanisten kozen de kant van Reuchlin, terwijl de clericalen, vooral de universiteiten van Leuven, Keulen, Erfurt, Mainz en Parijs, partij kozen voor Pfefferkorn en de dominicanen.

In 1511 schreef Pfefferkorn de Handspiegel, waarin hij Reuchlin verder onder vuur nam, bijvoorbeeld door te beweren dat Reuchlin ’omgekocht’ was. Reuchlin antwoordde daarop met de Augenspiegel (Ogenspiegel).

Onder invloed van de dominicaanse prior Jacob van Hoogstraten, gaf de universiteit van Keulen in 1512 de Articuli sive Propositiones de Judaico Favore uit. Reuchlin schreef daarop zijn verdediging Defensio Reuchlini Contra Calumniatores Suos Colonienses (Tübingen, 1513). Hardwin van Grätz (Ortuin de Graes; Gratius), professor in de klassieke letterkunde aan de Universiteit van Keulen, reageerde met Prænotamenta Contra Omnem Malevolentiam (geen datum), en Reuchlin verdedigde zich met het werk Clarorum Virorum Epistolæ Latinæ, Græcæ et Hebraicæ Variis Temporibus Missæ ad J. Reuchlinum (Tübingen, 1514; 2 delen, Hagenau, 1519).

De Parijse Universiteit van de Sorbonne volgde het voorbeeld van Keulen en veroordeelde de Augenspiegel.

De Augenspiegel veroordeeld

Prior Jacob van Hoogstraten riep Reuchlin in 1513 op binnen de zes dagen om voor de dominicaanse rechtbank in Mainz te verschijnen om verhoord te worden op verdenking van ketterij, wegens wat hij in de Augenspiegel had geschreven. Het verhoor werd opgeschorst op bevel van de Keulse aartsbisschop Uriël van Gemmingen die in 1509 door keizer Maximiliaan werd aangesteld in een comité dat Pfefferkorns beschuldigingen moest onderzoeken. Op verzoek van paus Leo X werd de zaak behandeld door de bisschop van Spiers (Speyer). Deze besliste in 1514 ten gunste van Reuchlin. De dominicanen gingen in beroep bij de paus, waardoor de zaak zes jaar zonder definitieve beslissing bleef hangen. Intussen verscheen in 1515 en 1516 te Hagenau (?) en in 1517 te Basel de Epistolæ Obscurorum Virorum ad Ortuinum Gratium („brieven van duistere mannen”), waarvan Reuchlin zei dat hij de auteur was. De zaak werd in 1516 voor het Concilie van Lateranen gebracht. Het Concilie besliste ook ten gunste van Reuchlin. Opnieuw was er bezwaar tegen deze uitspraak, tot paus Leo X in 1520 de Augenspiegel veroordeelde en Reuchlin de gerechtskosten moest betalen. Deze beslissing werd beïnvloed door kerkpolitieke motieven: de dominicanen vormden samen met koning Lodewijk XII van Frankrijk en keizer Karel IV van Duitsland een blok tegen de verspreiding van het protestantisme in Duitsland.

Zie ook