Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Petrus Wilhelmus Best

Uit Wikisage
Versie door O (overleg | bijdragen) op 16 aug 2016 om 18:36 (https://nl.wikipedia.org/w/index.php?title=Petrus_Wilhelmus_Best&oldid=47278784 14 aug 2016 Grebbegoos 6 mrt 2015)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
rel=nofollow

Petrus Wilhelmus Best (Amsterdam, 19 januari 1881Den Haag, 13 maart 1960) was een Nederlandse luitenant-generaal der artillerie en ten tijde van de Duitse aanval op Nederland in 1940 commandant der Militaire luchtvaartafdeeling.

Militaire levenswandel

Best werd via een toelatingsexamen aan de cadettenschool te Alkmaar in 1899 toegelaten tot de Koninklijke Militaire Academie. In 1902 werd hij tot tweede luitenant der Artillerie beëdigd en ingedeeld bij het 2e Regiment Vestingartillerie. Daar zou hij tot 1908 dienstdoen, onderwijl in juli 1906 tot eerste luitenant worden bevorderd. In 1908 werd Best ingedeeld bij de toenmalige Stelling van Amsterdam, een fortificatie gordel rond de hoofdstad.

In 1910 werd Best gedetacheerd bij de Hogere Krijgsschool om aldaar de driejarige stafcursus te volgen, waarvoor hij, kort voor de Eerste Wereldoorlog uitbrak, zou slagen. Hij zou echter pas in 1918 tot de generale staf worden toegelaten. In 1914 werd hij bij het 2e Regiment Veldartillerie ingedeeld. Bij dit regiment maakte de toen nog luitenant Best de eerste mobilisatiejaren mee, waarna hij in november 1916 tot kapitein (rang) werd bevorderd, waarna hij een jaar later toegevoegd officier werd in een generale staffunctie op het algemeen hoofdkwartier in Den Haag, waar de staf van de toenmalige opperbevelhebber generaal Cornelis Jacobus Snijders zetelde.

Na tot 1924 op de generale staf te hebben gefunctioneerd kwam hij terecht bij het kabinet van de Minister van Oorlog, waar hij in 1927 tot majoor werd bevorderd. In 1928 werd Best hoofdinstructeur bij het 8e Regiment Veldartillerie om eind 1930 terug te keren bij de generale staf en vervolgens commandant werd van de Etappen- en Verkeersdienst (EVD), hetgeen samenviel met zijn bevordering tot luitenant-kolonel.

Op 1 november 1933 kwam er een plotselinge carrièreverandering voor Best. Hij werd benoemd tot commandant van de Luchtvaartafdeling. Dit was de toenmalige benaming voor de nog niet zelfstandige luchtmacht, welke tot en met de Tweede Wereldoorlog als onderdeel van de landmacht zou functioneren. Pas na de oorlog werd de luchtmacht als zelfstandig krijgsmachtonderdeel ingericht. Na deze functie te hebben aanvaard werd Best begin 1934 tot kolonel bevorderd.

Best werd niet geheel uit vrije wil tot commandant van de toenmalige legerluchtmacht benoemd. De Nederlandse generale staf had weinig met dit onderdeel op en de luchtvaartafdeling voelde zich op zijn beurt door generale staf en minister weinig serieus genomen. Kolonel Best besloot echter om een eenheid te smeden en de legerluchtmacht adequaat te gaan vertegenwoordigen richting generale staf en ministerie. Daarbij was het nuttig dat Best zelf op het kabinet van het ministerie had gefunctioneerd, zodat hij de mores der ambtenarij kende. Hij zou erin slagen om de samenwerking tussen de operationele Luchtvaartafdeling (LVA) en het technische Luchtvaartbedrijf sterk te verbeteren (door in 1935 één Inspecteur der Militaire Luchtvaart in te stellen). Best vermeed bij zijn ingrepen ook het middel van personele sanering van dwarsliggers niet. Best kreeg het voor elkaar, daarbij tragisch genoeg 'geholpen' door enkele ernstige vliegongevallen, dat zijn rapportage over de failliete staat van de LVA, na uitgebreid lobbyen, uiteindelijk een overtuiging bij de generale staf en de minister deed landen dat een aanzienlijke investering in organisatie, vliegend personeel en vliegend materieel noodzakelijk was.

Kolonel Best zorgde voorts voor operationele wijzigingen. Zich geleidelijk aan bekwamend in de moderne kennis der militaire luchtvaart, spiegelde hij zich aan nieuwe inzichten elders. Hij zorgde ervoor dat er voor Nederlandse vliegers hogere toelatings- en opleidingseisen kwamen, zodat zij bekwame piloten en vliegers werden. Hij greep in ten aanzien van de vliegveiligheid, de staat van de vliegterreinen en de verlichting van de belangrijkste militaire vliegvelden. Er kwamen plannen voor uitbreiding van vliegweides en hulpvliegvelden alsmede aandacht voor dispersie van eenheden, ter voorkoming van eenvoudige vernietiging door een vijandelijke overval en het specialiseren van eenheden op bepaalde taken. Er werden nieuwe opdrachten gegeven aan de luchtvaartindustrie tot vorming van offertes voor nieuwe lesvliegtuigen, tactische en strategische verkenners (annex lichte aanvalstoestellen), luchtkruisers en jachtvliegtuigen.

Hoe zeer Best zich bekwaamde in de moderne tactiek en operaties der luchtstrijdkrachten, en in welke mate hij geschikt bleek voor deze materie, blijkt wel uit zijn 80 pagina's dikke dissertatie getiteld Een en ander over gebruik en organisatie van Nederlandsche luchtstrijdkrachten bij den landoorlog, welke in 1936 en 1937 in delen werd gepubliceerd in het 'Orgaan der Vereeniging ter beoefening van de Krijgswetenschap', dat algemeen beter betekend staat als 'De Militaire Spectator'. Dit was een ex cathedra circulaire voor generale staf officieren en andere geïnteresseerde beroepsofficieren, die lid waren van deze Haagse salonvereniging voor een wetenschappelijke toepassing van de krijgskunde. In de bewuste publicatie toonde kolonel Best reeds inzichten die buitengewoon voorspellend van aard zouden blijken, zoals het bewustzijn dat een strategische overval door de lucht tot de serieuze toekomstige bedreigingen hoorde. Bovendien zag Best ook een bedreiging door snelle vijandelijke verbanden van gemotoriseerde verbanden, die met geconcentreerde aanvalsstoten tot diep in de Nederlandse defensie zouden kunnen doordringen, daarbij gesteund door slagkrachtige luchtstrijdkrachten. In dit laatste vond hij steun bij de toenmalige commandant van het veldleger, de generaal W. Roëll. Best stelde zijn gehoor voor om binnen enkele jaren een gebundelde luchtverdediging op te zetten waarin luchtvaartafdeling en grond-luchtverdediging onder één gecombineerde staf en bevelhebber zouden vallen. Zijn woorden leken in eerste instantie niet te zijn geland en bij vele zouden ze dat voor 10 mei 1940 ook niet. Bij een enkeling waren ze wel op waarde geschat.

Tot zijn niet geringe verbazing werd kolonel Best niet lang na zijn uiteenzetting bevorderd tot generaal-majoor en eind maart 1937 aangesteld als commandant van de 4e Divisie q.q. de 4e Militaire Afdeling met standplaats Amersfoort. Het was echter niet voor lange tijd. Inmiddels werd het zelfs de grootste cynicus duidelijk dat er een grote oorlogsdreiging heerste en de Nederlandse regering had inmiddels aanzienlijke herinvesteringsgelden voor defensie beschikbaar. De nieuwe minister van Oorlog Jannes Johannes Cornelis van Dijk had kennisgenomen van de papieren versie van de dissertatie van Best en had geen betere kandidaat geweten dan de generaal zelf voor de nieuwe functie van commandant Luchtverdediging. Generaal-majoor Best zelf hoefde niet over gehaald te worden. Op 1 november 1938 werd generaal-majoor Pieter Best als Commandant Luchtverdediging aangesteld.

Commandant Luchtverdediging

Als C-Lvd kon generaal Best direct vol aan de slag. Vele door hemzelf nog geïnitieerde aankoopinitiatieven liepen, maar anderen verliepen uiterst stroperig. De militaire aanschaf van materieel was nog steeds bijzonder ambtelijk geregeld. Naast die klerikale inefficiëntie zorgden allerhande militaire 'autoriteiten' voor zware eisen aan materieel, die eenvoudige productie en snelle besluitvorming verder vertraagden. Het zou ertoe leiden dat in mei 1940 veel van de nieuwbouw budgetten verre van opgebruikt waren en vele aanschaffen nog niet geleverd waren. De beperkte capaciteit van de lokale industrie en de schaarste der middelen in herbewapenend Europa werkten ook al tegen een snelle recuperatie van de grote materiële achterstand van de Nederlandse legerluchtmacht. Daarnaast werd de vorming en oefening van nieuw vliegend personeel niet snel genoeg in gang gezet, zodat in mei 1940 het bescheiden materieel ook door een zeer selecte groep vliegers moest worden gevlogen. Het tekort aan ondersteunend vliegend personeel was zelfs zo nijpend dat als Nederland aanzienlijk meer materieel zou hebben gehad, dit nauwelijks bemand had kunnen worden. Dit gold in het bijzonder voor de radio-telegrafisten en boordschutters in de Fokker T.V en Fokker G-1.

Naast de zorg voor het vliegend materieel en personeel had Best een enorme uitdaging om de luchtafweer op orde te krijgen. Nederland had pas in 1934/1935, door toedoen van toenmalig kolonel Best zelf, de eerste moderne luchtafweermiddelen aangeschaft. Dat ging om enige batterijen 7,5 cm Vickers luchtdoelgeschut, voor middelgrote hoogte. Dit waren moderne vuurmonden, die aangesloten op een elektromechanische vuurleiding batterijgewijs goed gericht vuur konden uitbrengen tot op vlieghoogtes van ca. 6.000 m. Deze batterijen konden bovendien worden gesteund door enige afdelingen moderne grote elektrische zoeklichten voor middelgrote hoogte. Licht luchtafweergeschut ontbrak echter in 1937 nog in het geheel. Er was nog wel een klein arsenaal zelfbouw luchtafweer, dat in de laatste fase van de Eerste Wereldoorlog gefabriceerd was uit 5,7 cm en 7,5 cm veld- en kazematgeschut. Het was voorzien van een rudimentaire vuurleiding en ineffectief. Toch zou het wegens schaarste van moderne middelen in 1939 en 1940 actief worden ingezet, met name in de luchtverdediging rond Amsterdam en langs de grote rivieren in het Veldleger gebied.

In de laatste twee jaar voor de Duitse inval zou generaal Best er met zijn inkopers toch nog in slagen om een aanzienlijk contingent 2 cm luchtafweer van Oerlikon en Scotti te kopen, aangevuld met enige tientallen 4 cm Bofors luchtdoelkanonnen. Hoewel slechts een beperkt deel van het aangekocht materieel daadwerkelijk geleverd konden worden, was men in staat om rond de vliegvelden en in het westen des lands een redelijke luchtafweerdefensie op te bouwen. Het veldleger, dat een klein contingent eigen luchtafweermiddelen verkreeg in het segment van 2 cm en 4 cm, moest het met zeer bescheiden middelen doen. Als aanvulling werden een paar honderd oude tweedehands Spandau watergekoelde mitrailleurs van het oude Keizerlijke Duitse leger toegevoegd aan de lichte luchtafweer. Voor de kustartillerie kwamen enige tientallen Vickers zware mitrailleurs beschikbaar. Met dit arsenaal werd de strijd met Duitsland uiteindelijk aangegaan. Het was naar rato van de noodzaak een bescheiden geheel, maar naar rato van de tijd waarbinnen Best de zaken realiseerde, een klein huzarenstukje. En één die in mei 1940 zou meetellen. De grootste uitdaging die er voor het geleverde geschut was, was de oefening van het personeel en het gebrek aan voldoende munitie. Er was ten tijde van de Duitse aanval slechts munitie voor enkele dagen strijd.

Naast deze materiële zaken, zou de generaal Best zich zeer inspannen om nieuwe vliegvelden te verwerven en de bestaande vliegvelden te voorzien van beveiliging door infanterie. Deze inspanningen stuitten op weerstand bij de opvolgende opperbevelhebbers, zowel de generaal Reijnders als zijn opvolger Winkelman. Er was een tekort aan troepen, zodat aanvankelijk uitsluitend de grotere vliegvelden een infanteriebezetting kregen. Best zag erop toe dat de infanterie, die de vliegvelden beveiligde, zich instelde op omvangrijke landing van Duitse transporttoestellen op het vliegveld en een inzet van een beperkt aantal parachutisten nabij het vliegveld. Veiligheidstroepen dienden daarom een sectie infanterie gemotoriseerd te houden voor direct ageren tegen parachutisten, die buiten het vliegveld zouden zijn geland. Een deel van de bezettingstroepen diende bovendien niet binnenwaarts (richting het landingsterrein), maar buitenwaarts te zijn ingericht op defensie van het veld. Nadat medio april 1940 duidelijk was geworden hoe in Noorwegen door Duitse luchtlandingstroepen was geopereerd, werd haastig door de Opperbevelhebber een uitbreiding toegestaan van de infanteriebezetting van de vliegvelden, waarbij naast reguliere troepen, half opgeleide rekruten een rol kregen om hulpvliegvelden zoals Ockenburg te beveiligen. Een vliegveld dat zodoende pas in april een degelijke infanteriebezetting kreeg was Waalhaven. Voor april had slechts een compagnie troepen het veld beveiligd, maar in april 1940 werd een bataljon Jagers toegewezen aan het vliegveld. Schiphol en Ypenburg waren de enige vliegvelden met uitstekende beveiligingen. Daar was naast prima luchtafweermiddelen en een bataljon infanterie, de aanwezigheid van twee pelotons pantserwagens type M.36/L.181 (zie:Landsverk L-180) van het 1e Eskadron Pantserwagens van de Lichte Divisie. Deze met 3,7 cm uitgeruste moderne pantserwagens versterkten de vuurkracht van de defensie aanzienlijk.

Generaal Best had tevens aangedrongen op versperring van doorgaande wegen en van niet gebruikte vliegvelden. Zijn luchtafweer eenheden werden geïnstrueerd om een uur voor zonsopkomst volledig paraat te zijn tot een uur na zonsondergang. Enkele zogenaamde 'neutraliteitsbatterijen' bleven continu bezet en werden ondersteund door moderne zoeklichtafdelingen. Enkele vliegbases hadden parate vluchten van drie toestellen, die voortdurend binnen korte tijd moesten kunnen opstijgen. Er was voorts voor de vliegende eenheden de geldende instructie om de vliegtuigen gespreid op te stellen, de lichte toestellen zo veel mogelijk in volledig gecamoufleerde opstellingen buiten de basis. Alleen voor de Fokker G-1 stuitte dit op bezwaren. Deze vrij zware jager was niet geschikt om op zachtere grasvelden te worden geparkeerd en moest daarom of een zeer hard grasveld of verharde ondergrond als basis hebben. Op de vliegbasis Bergen was het veld te drassig om er de zware G-1 op te parkeren, wat aanleiding had kunnen zijn om ze tijdelijk op Schiphol te stationeren. In plaats daarvan werd er helaas voor gekozen ze op de betonnen opstelplaats voor de stationsgebouwen en hangars op te stellen, zodat ze juist dat gevreesde makkelijke doelwit vormden. Zo bleef ook generaal Best niet zonder zijn dode hoeken.

Uiteindelijk was generaal Best, van alle Nederlandse bevelhebbers in dit era aan de vooravond van mei 1940, de meest moderne denker. Dat was hij geworden door zijn serieuze interesse en verdieping in de luchtstrijdkrachten. Dat forceerde hem, bij volkomen gebrek aan Nederlandse kennis ter zake, om over de grenzen te kijken en zijn blik te richten op buitenlandse ontwikkelingen en inzichten. Door zijn weidse blik en open geest was hij in een paar jaar tijd een generaal geworden, die bijzonder veel kijk had op de mogelijkheden van moderne legers en de slagkracht van de derde dimensie. Hij vond daarbij onvoldoende gehoor bij zijn behouden collegae van de generale staf, die vrijwel allen nog de oorlog van 1914-1918 voor ogen hadden en de waarschuwingen van de generaal Best (en anderen) met enige korrels zout namen.

De meidagen

Gedurende de meidagen was de betekenis van generaal Best buitengewoon beperkt. Dit had te maken met de strategische situatie en met het feit dat de legerluchtmacht ter ondersteuning van de landmacht werd ingezet en Best daarin operationeel weinig in de melk te brokkelen had. Zo waren de zaken geregeld. Toen de Duitse overval een aanzienlijk deel van het vliegend materieel deed uitschakelen tijdens de eerste inzet en de overval op de residentie en de sector Moerdijk-Rotterdam duidelijk werd, werd het restant van de kleine luchtmacht onder direct bevel van de landmachtstaf gehouden en vooral ter ondersteuning van de gebeurtenissen binnen de Vesting Holland ingezet. Best was daarmee wat dat betreft terzijde geschoven. Hoewel hij gedurende de latere strijddagen nog wel enige inbreng (terug) kreeg, was deze op hoofdlijnen niet noemenswaardig.

Ten aanzien van de grond-luchtverdediging was er meer betrokkenheid, zij het dat ook daarbij de Duitse overval ervoor zorgde dat de toch al grote concentratie luchtafweermiddelen in de driehoek Amsterdam - Den Haag - Rotterdam nog verder werd geconcentreerd. Overigens fungeerden luchtverdedigingskringen zelfstandig en werden zij doorgaans vooral door de wensen van de landmachtstaf aangestuurd.

Generaal Bests staf was op 10 mei door de opperbevelhebber toegevoegd aan het algemeen hoofdkwartier waarbij de generaal Best zelf vooral voor algemene taken en ondersteuning van de kleine landmachtstaf werd ingezet. Zijn chef-staf kolonel Wilmar was hierdoor de feitelijke commandant luchtverdediging tijdens de meidagen.

Generaal Bests relevantie was vooral geweest dat hij er voor de Duitse inval in was geslaagd om in zeer korte tijd de basis te scheppen voor een luchtverdediging die een aanzienlijke slagkracht had en die op 10 mei 1940 relatief goed voorbereid was geweest op Duitse luchtlandingen, zodat een aanzienlijk offer van de Duitse aanvaller werd gevraagd. Het feit dat Duitse bronnen in die dagen massaal geloofden dat de zaak rond de residentie verraden was, toont de mate waarin de aanvaller overtuigd was van het effect van die Nederlandse luchtverdediging. Anderzijds had daarbij met name het massieve Duitse debacle bij Ypenburg model gestaan, want de luchtverdediging bij Ockenburg, Valkenburg en Waalhaven had nauwelijks tot Duitse verliezen geleid. Daar waren veel meer de omstandigheden, zoals artilleriebeschietingen en een zompig veld, aanleiding geweest voor aanzienlijke Duitse verliezen. Desondanks zou de Duitse transportvloot door toedoen van de luchtafweer en de vliegers van de ML aanzienlijke verliezen leiden. Het feit dat de Duitsers op de vliegvelden een onvoorzien grote weerstand ondervonden was tevens aan generaal Bests beleid te danken.

Internering en vrijlating

Op 15 mei 1940 capituleerde de Nederlandse krijgsmacht in Nederland, met uitzondering van de provincie Zeeland. Toen Nederlandse beroepsmilitairen na de capitulatie een schriftelijke erewoordverklaring moesten tekenen, waarin zij beloofden zich niet meer te zullen verzetten tegen de vijand, weigerde Best deze verklaring te tekenen en werd hij formeel krijgsgevangen en samen met vijf andere Nederlandse opperofficieren naar Duitsland afgevoerd. De Nederlandse opperofficieren kwamen eerst in het slot Hohenstein terecht, later in een interneringskamp voor generale officieren in Troppau. Best keerde wegens gezondheidsredenen, Best was suikerpatiënt, echter in oktober 1941 naar Nederland terug en verkreeg in november van dat jaar als 60-jarige eervol ontslag uit de militaire dienst.

Naoorlogs

Eind 1945 werd de Commissie Verantwoording Krijgsgevangen Officieren ingesteld, waarin generaal Best zitting kreeg. De commissie diende zich te verdiepen in de gedragingen der officieren in krijgsgevangenschap ter ondersteuning van de zuivering van het officierskorps.

Generaal Best had ook zitting in de Commissie Militaire Onderscheidingen, welke bestond van 1946 tot en met 1951. De commissie onderzocht en oordeelde over de vele duizenden ter onderscheiding voorgedragen militairen.

Tevens werd Best in 1946 beëdigd tot militair raadsheer in de Bijzondere Raad van Cassatie na kort voordien als raadsheer bij het Bijzondere Gerechtshof te Den Haag te zijn aangesteld. Deze functie van aanzien zou Best tot februari 1957 bekleden.

Best overleed op 79-jarige leeftijd in Den Haag.

Trivia

  • Petrus Best stond bekend als een rechtvaardige, energieke, erudiete man, die niet breedsprakig was, maar puntig kon formuleren en door mensen als afstandelijk kon worden ervaren.
  • Naar verluidt heeft Best zich weinig op waarde geschat gevoeld na de oorlog. Hij heeft voor zijn verdiensten voor de luchtverdediging en zijn adequate beeldvorming rond de bedreigingen voor de Nederlandse defensie bij leven en welzijn te weinig erkenning gekregen. Hij zou daarover een verbitterd gevoel hebben overgehouden.
  • In 2012 werd de luitenant-generaal Bestkazerne naar hem vernoemd.Deze kazerne is in feite de reserve-vliegbasis De Peel nabij Venray. Daar is het Defensie Grondgebonden Luchtverdedigingscommando van het CLAS gestationeerd.

https://www.wikidata.org/wiki/

Bronnen, noten en/of referenties

Bronnen, noten en/of referenties
rel=nofollow
rel=nofollow
rel=nofollow