Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Martinus van Tours: verschil tussen versies
Geen bewerkingssamenvatting |
Geen bewerkingssamenvatting |
||
Regel 2: | Regel 2: | ||
==Leven== | ==Leven== | ||
Martinus groeide op als zoon van een Romeins [[krijgstribuun]] in Pannonië in het huidige Hongarije. Hij bracht zijn jeugd door in Pavia, de thuisstreek van zijn vader in Boven-Italië, en kwam daar voor het eerst in contact met het [[christendom]]. Op tienjarige leeftijd werd hij opgenomen in de groep van catechumenen, of doopkandidaten. Met tegenzin volgde Martinus het bevel van zijn vader op en begon een militaire carrière. Volgens de voorschriften van [[Diocletianus]] was hij als zoon van een Romeinse officier wettelijk verplicht tot militaire dienst. Op 15-jarige leeftijd werd hij ingelijfd bij de lijfwacht van keizer [[Constantijn II]] in [[Milaan]], destijds de residentie van de westelijke helft van het Romeinse Rijk. | Martinus groeide op als zoon van een Romeins [[krijgstribuun]] in Pannonië in het huidige [[Hongarije]]. Hij bracht zijn jeugd door in Pavia, de thuisstreek van zijn vader in Boven-Italië, en kwam daar voor het eerst in contact met het [[christendom]]. Op tienjarige leeftijd werd hij opgenomen in de groep van catechumenen, of doopkandidaten. Met tegenzin volgde Martinus het bevel van zijn vader op en begon een militaire carrière. Volgens de voorschriften van [[Diocletianus]] was hij als zoon van een Romeinse officier wettelijk verplicht tot militaire dienst. Op 15-jarige leeftijd werd hij ingelijfd bij de lijfwacht van keizer [[Constantijn II]] in [[Milaan]], destijds de residentie van de westelijke helft van het Romeinse Rijk. | ||
Vanaf 334 was Maarten gestationeerd in Amiens als soldaat in de cavalerie van de Keizerlijke Garde. In die periode speelde zich een bekende episode uit zijn leven af, namelijk dat hij zijn ’mantel’ met de armen deelde. De soldaten van de Keizerlijke Garde droegen een ''pallium'' (Grieks: ''[[chlamys]]'') over hun harnas. Dit was een wit kledingsstuk, waarvan het bovenste deel gevoerd was met schapenvacht. In vrijwel alle artistieke voorstellingen draagt hij echter een rode officiersmantel (Latijn: ''paludamentum''). Het verhaal gaat dat Maarten op een winterdag een arme, ongeklede man tegenkwam bij de stadspoort van [[Amiens]]. Behalve zijn wapens en zijn militaire mantel had Martin niets bij zich. In een barmhartige daad deelde hij zijn mantel met zijn zwaard en gaf de helft aan de arme man. De volgende nacht verscheen [[Jezus Christus|Christus]], gekleed in de halve mantel die Maarten aan de bedelaar had gegeven. Dit verwijst naar {{Bijbel|Matteus|25|35-40}}: „Ik was naakt en gij hebt mij gekleed ... Zoals gij het aan een van de minsten van deze mijner broeders hebt gedaan, hebt gij het aan mij gedaan”. | Vanaf 334 was Maarten gestationeerd in Amiens als soldaat in de cavalerie van de Keizerlijke Garde. In die periode speelde zich een bekende episode uit zijn leven af, namelijk dat hij zijn ’mantel’ met de armen deelde. De soldaten van de Keizerlijke Garde droegen een ''pallium'' (Grieks: ''[[chlamys]]'') over hun harnas. Dit was een wit kledingsstuk, waarvan het bovenste deel gevoerd was met schapenvacht. In vrijwel alle artistieke voorstellingen draagt hij echter een rode officiersmantel (Latijn: ''paludamentum''). Het verhaal gaat dat Maarten op een winterdag een arme, ongeklede man tegenkwam bij de stadspoort van [[Amiens]]. Behalve zijn wapens en zijn militaire mantel had Martin niets bij zich. In een barmhartige daad deelde hij zijn mantel met zijn zwaard en gaf de helft aan de arme man. De volgende nacht verscheen [[Jezus Christus|Christus]], gekleed in de halve mantel die Maarten aan de bedelaar had gegeven. Dit verwijst naar {{Bijbel|Matteus|25|35-40}}: „Ik was naakt en gij hebt mij gekleed ... Zoals gij het aan een van de minsten van deze mijner broeders hebt gedaan, hebt gij het aan mij gedaan”. | ||
In 351 werd Maarten op 34- of 35-jarige leeftijd gedoopt door bisschop [[Hilarius van Poitiers]]. In 356 diende hij onder [[Julianus II|Julianus II (later bijgenaamd Apostata)]] in de strijd tegen de [[Alemannen]]. Julianus, die van zijn neef, keizer [[Constantius | In 351 werd Maarten op 34- of 35-jarige leeftijd gedoopt door bisschop [[Hilarius van Poitiers]]. In 356 diende hij onder [[Julianus II|Julianus II (later bijgenaamd Apostata)]] in de strijd tegen de [[Alemannen]]. Julianus, die van zijn neef, keizer [[Constantius II]] de opdracht had gekregen om de westerse provincies te verdedigen, verzamelde een leger in het legerkamp van de ''Civitas Vangionum'', het huidige [[Worms]], om de oprukkende Germaanse stammen tegemoet te treden. Maarten weigerde deel te nemen aan de strijd en zei dat hij voortaan geen ''miles Caesaris'', soldaat van de Romeinse keizer, meer was, maar ''miles Christi'', soldaat van Christus, en vroeg om vrijgesteld te worden van de legerdienst. Hij werd beschuldigd van dienstweigering uit lafheid, niet uit geloof. Martinus bood toen aan om de vijand ongewapend tegemoet te treden. De volgende dag gaven de Teutonen zich over en werd er niet gevochten, zodat Martinus deze beproeving bespaard bleef. Hij werd toen uit de militaire dienst ontslagen, na zijn 25 dienstjaren op 40-jarige leeftijd te hebben volbracht. | ||
Nadat hij na zijn militaire dienst enige tijd bij Hilarius van Poitiers had gestudeerd, trok hij zich als [[kluizenaar]] terug op het eiland Gallinara bij Genua. Weldra volgden vele volgelingen hem, zodat hij dit leven weer opgaf. Hij reisde naar zijn moeder in Pannonië en kon haar overtuigen van het christelijk geloof. Vervolgens trok hij weer naar Gallië en bouwde daar in 361 het eerste klooster in het Westen: de abdij van Ligugé. Deze werd later aan hem gewijd. In 375 bouwde hij het klooster van Marmoutier – ''monasterium maius'' – bij Tours. Hij ontmoette al snel Liborius, de bisschop van Le Mans en er ontwikkelde zich een levenslange vriendschap tussen hen. In juni 397 kon hij naar verluidt het sacrament van de ziekenzalving toedienen bij de stervende Liborius. | Nadat hij na zijn militaire dienst enige tijd bij Hilarius van Poitiers had gestudeerd, trok hij zich als [[kluizenaar]] terug op het eiland Gallinara bij Genua. Weldra volgden vele volgelingen hem, zodat hij dit leven weer opgaf. Hij reisde naar zijn moeder in Pannonië en kon haar overtuigen van het christelijk geloof. Vervolgens trok hij weer naar Gallië en bouwde daar in 361 het eerste klooster in het Westen: de abdij van Ligugé. Deze werd later aan hem gewijd. In 375 bouwde hij het klooster van Marmoutier – ''monasterium maius'' – bij Tours. Hij ontmoette al snel Liborius, de bisschop van Le Mans en er ontwikkelde zich een levenslange vriendschap tussen hen. In juni 397 kon hij naar verluidt het sacrament van de ziekenzalving toedienen bij de stervende Liborius. | ||
Regel 18: | Regel 18: | ||
Toen Martinus in 386 naar Trier kwam om bij Maximus te bemiddelen ten behoeve van twee volgelingen van de in 383 vermoorde keizer Gratianus, weigerde hij de eucharistische avondmaal te delen met de bisschoppen rond Ithacius die de veroordeling van Priscillianus hadden bediend of goedgekeurd. Toen de keizer dreigde zowel de Priscilliaanse groepen als de met Martinus verbonden ascetische groepen te gaan vervolgen, liet Martinus zich overhalen de eucharistische gemeenschap met de betrokken bisschoppen te hervatten, althans tijdens de wijding van de Trierse bisschop Felix. | Toen Martinus in 386 naar Trier kwam om bij Maximus te bemiddelen ten behoeve van twee volgelingen van de in 383 vermoorde keizer Gratianus, weigerde hij de eucharistische avondmaal te delen met de bisschoppen rond Ithacius die de veroordeling van Priscillianus hadden bediend of goedgekeurd. Toen de keizer dreigde zowel de Priscilliaanse groepen als de met Martinus verbonden ascetische groepen te gaan vervolgen, liet Martinus zich overhalen de eucharistische gemeenschap met de betrokken bisschoppen te hervatten, althans tijdens de wijding van de Trierse bisschop Felix. | ||
Op 8 november 397 stierf Maarten op 81-jarige leeftijd tijdens een bezoek aan Candes, een stad in zijn diocees. Hij werd op 11 november onder grote publieke belangstelling begraven op een christelijke begraafplaats even buiten Tours. Op zijn | Op 8 november 397 stierf Maarten op 81-jarige leeftijd tijdens een bezoek aan Candes, een stad in zijn diocees. Hij werd op 11 november onder grote publieke belangstelling begraven op een christelijke begraafplaats even buiten Tours. Op zijn sterfbed zou hij gezegd hebben: ''mortem non timeo, vivere autem non recuso'' („Ik ben niet bang voor de dood, maar ik weiger niet om verder te leven”). | ||
==Patroonheilige== | ==Patroonheilige== |
Huidige versie van 21 okt 2023 om 16:15
Martinus van Tours, meestal bekend als Sint-Maarten, (Savaria, Romeinse provincie Pannonia prima, nu Szombathely, Hongarije, ca. 316/317 – Candes bij Tours in het huidige Frankrijk, 8 november 397), was de stichter van het westerse monnikendom en de derde bisschop van Tours. In de traditie van de katholieke kerk is hij een van de bekendste heiligen, hoewel hij nooit officieel heilig is verklaard. Hij is de eerste die deze waardigheid niet als martelaar maar als biechtvader kreeg. Hij wordt ook als heilige vereerd in de orthodoxe, anglicaanse en protestantse kerken.
Leven
Martinus groeide op als zoon van een Romeins krijgstribuun in Pannonië in het huidige Hongarije. Hij bracht zijn jeugd door in Pavia, de thuisstreek van zijn vader in Boven-Italië, en kwam daar voor het eerst in contact met het christendom. Op tienjarige leeftijd werd hij opgenomen in de groep van catechumenen, of doopkandidaten. Met tegenzin volgde Martinus het bevel van zijn vader op en begon een militaire carrière. Volgens de voorschriften van Diocletianus was hij als zoon van een Romeinse officier wettelijk verplicht tot militaire dienst. Op 15-jarige leeftijd werd hij ingelijfd bij de lijfwacht van keizer Constantijn II in Milaan, destijds de residentie van de westelijke helft van het Romeinse Rijk.
Vanaf 334 was Maarten gestationeerd in Amiens als soldaat in de cavalerie van de Keizerlijke Garde. In die periode speelde zich een bekende episode uit zijn leven af, namelijk dat hij zijn ’mantel’ met de armen deelde. De soldaten van de Keizerlijke Garde droegen een pallium (Grieks: chlamys) over hun harnas. Dit was een wit kledingsstuk, waarvan het bovenste deel gevoerd was met schapenvacht. In vrijwel alle artistieke voorstellingen draagt hij echter een rode officiersmantel (Latijn: paludamentum). Het verhaal gaat dat Maarten op een winterdag een arme, ongeklede man tegenkwam bij de stadspoort van Amiens. Behalve zijn wapens en zijn militaire mantel had Martin niets bij zich. In een barmhartige daad deelde hij zijn mantel met zijn zwaard en gaf de helft aan de arme man. De volgende nacht verscheen Christus, gekleed in de halve mantel die Maarten aan de bedelaar had gegeven. Dit verwijst naar Matteus 25:35-40: „Ik was naakt en gij hebt mij gekleed ... Zoals gij het aan een van de minsten van deze mijner broeders hebt gedaan, hebt gij het aan mij gedaan”.
In 351 werd Maarten op 34- of 35-jarige leeftijd gedoopt door bisschop Hilarius van Poitiers. In 356 diende hij onder Julianus II (later bijgenaamd Apostata) in de strijd tegen de Alemannen. Julianus, die van zijn neef, keizer Constantius II de opdracht had gekregen om de westerse provincies te verdedigen, verzamelde een leger in het legerkamp van de Civitas Vangionum, het huidige Worms, om de oprukkende Germaanse stammen tegemoet te treden. Maarten weigerde deel te nemen aan de strijd en zei dat hij voortaan geen miles Caesaris, soldaat van de Romeinse keizer, meer was, maar miles Christi, soldaat van Christus, en vroeg om vrijgesteld te worden van de legerdienst. Hij werd beschuldigd van dienstweigering uit lafheid, niet uit geloof. Martinus bood toen aan om de vijand ongewapend tegemoet te treden. De volgende dag gaven de Teutonen zich over en werd er niet gevochten, zodat Martinus deze beproeving bespaard bleef. Hij werd toen uit de militaire dienst ontslagen, na zijn 25 dienstjaren op 40-jarige leeftijd te hebben volbracht.
Nadat hij na zijn militaire dienst enige tijd bij Hilarius van Poitiers had gestudeerd, trok hij zich als kluizenaar terug op het eiland Gallinara bij Genua. Weldra volgden vele volgelingen hem, zodat hij dit leven weer opgaf. Hij reisde naar zijn moeder in Pannonië en kon haar overtuigen van het christelijk geloof. Vervolgens trok hij weer naar Gallië en bouwde daar in 361 het eerste klooster in het Westen: de abdij van Ligugé. Deze werd later aan hem gewijd. In 375 bouwde hij het klooster van Marmoutier – monasterium maius – bij Tours. Hij ontmoette al snel Liborius, de bisschop van Le Mans en er ontwikkelde zich een levenslange vriendschap tussen hen. In juni 397 kon hij naar verluidt het sacrament van de ziekenzalving toedienen bij de stervende Liborius.
Als ascetische monnik belichaamde hij het laatantieke ideaal van een bisschop of priester. Hij werd in heel Touraine bekend als een hulp in nood en een wonderdoener. In 370 of 371 werd hij tot bisschop van Tours gewijd. Volgens de legende wou hij liever geen bisschop worden en verborg hij zich buiten de stadsmuren in een ganzenhok. Toen de ganzen kakelden werd zijn schuilplaats verraden. Volgens dit verhaal zou men daarom op zijn feestdag nog steeds ganzen slachten. Volgens een alternatieve legende gebruikten inwoners van Tours een list gebruikten om Martinus te lokken: een zekere Rusticus wist waar Martinus zich verstopte en vroeg hem om zijn ernstig zieke vrouw te bezoeken. Martinus was behulpzaam en ging mee met Rusticus. Hij zou bij aankomst in de stad erg vuil zijn geweest nadat hij lange tijd in het ganzenhok zou hebben geleefd.
Volgens zijn biograaf Sulpicius Severus waren er „vóór Martinus [...] zeer weinigen, in feite niemand, die het christelijk geloof in deze regio hadden aangenomen. Door zijn deugden en geloofsvoorbeeld is het geloof zo gegroeid dat er tegenwoordig geen plaats meer is die niet vol staat met kerken en kloosters. Want overal waar hij heidense gebedshuizen vernietigde, bouwde hij gebedshuizen en kloosters.” (Vita Santi Martini)
Terwijl Martinus in Trier was, werd de ketterse bisschop Priscillianus van Ávila door tegenstanders aangeklaagd bij keizer Magnus Maximus. Onder invloed van Martinus onderbrak Maximus het proces, maar nadat Martinus uit Trier was vertrokken, werd de rechtszaak hervat en werd Priscillianus in 385 ter dood veroordeeld. Toen Martinus van de executie hoorde, protesteerde hij, net als evenals Ambrosius van Milaan en Siricius van Rome hier krachtig tegen bij keizer Maximus.
Toen Martinus in 386 naar Trier kwam om bij Maximus te bemiddelen ten behoeve van twee volgelingen van de in 383 vermoorde keizer Gratianus, weigerde hij de eucharistische avondmaal te delen met de bisschoppen rond Ithacius die de veroordeling van Priscillianus hadden bediend of goedgekeurd. Toen de keizer dreigde zowel de Priscilliaanse groepen als de met Martinus verbonden ascetische groepen te gaan vervolgen, liet Martinus zich overhalen de eucharistische gemeenschap met de betrokken bisschoppen te hervatten, althans tijdens de wijding van de Trierse bisschop Felix.
Op 8 november 397 stierf Maarten op 81-jarige leeftijd tijdens een bezoek aan Candes, een stad in zijn diocees. Hij werd op 11 november onder grote publieke belangstelling begraven op een christelijke begraafplaats even buiten Tours. Op zijn sterfbed zou hij gezegd hebben: mortem non timeo, vivere autem non recuso („Ik ben niet bang voor de dood, maar ik weiger niet om verder te leven”).
Patroonheilige
Martinus van Tours is de patroonheilige van Tours.
Hij is de beschermheilige van de stad Utrecht. Over de rood-witte kleuren van het wapen van Utrecht wordt wel eens verteld dat deze verwijzen naar de kleuren van de mantel en onderkleding van Martinus. In de pandhof die aan de Utrechtse Domkerk grenst en in de Bisschopshof naast de Domtoren zijn sculpturen te zien die het leven van Sint-Maarten verbeelden. In Utrecht bevindt zich ook een bronzen ruiterstandbeeld.
Sint-Maarten is ook de beschermheilige van de stad Groningen, die vaak de ’Martinistad’ wordt genoemd. In Nederland is hij verder ook de beschermheilige van de steden Doesburg, Gorinchem, Sneek, Venlo, Weert, Zaltbommel; in België van de steden en plaatsen Aalst, Burcht, Genk, Halle, Herk-de-Stad, Ieper, Koekelare, Kontich, Tessenderlo, Werken en Westmalle.
Hij is ook de patroonheilige van Buenos Aires (Argentinië), Rivière-au-Renard, Vevey (Frankrijk), de kathedraal van Mainz (Duitsland), de kathedraal van Lucca (Italië), Montemagno en Levane, en verschillende basilieken van San Martino.
In Frankrijk is in de eerste plaats Maria beschermheilige over het land, op de hiel gevolgd door Martinus en vervolgens (secundair) door Sint-Michel, Sint-Denijs en Sint-Lodewijk (Saint-Louis).
Heraldiek
Sint Maarten is een gewoon wapenfiguur in de heraldiek. Hij wordt meestal voorgesteld als een ruiter die met zijn zwaard zijn mantel deelt met een bedelaar die voor hem op de grond knielt.
Zie ook de categorie met mediabestanden in verband met Martinus van Tours op Wikimedia Commons.