Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Johannes Pfefferkorn: verschil tussen versies

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
(kopie uit artikel Johanes Reuchlin)
 
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 1: Regel 1:
[[Johann Pfefferkorn]], een Joodse bekeerling en [[antisemitisme|antisemiet]] uit [[Keulen]] en volgeling van de Keulse [[dominicanen]], slaagde erin om in 1509 van keizer Maximiliaan het bevel te laten geven om alle Hebreeuwse boeken van de joden in Keulen en Frankfurt in beslag te laten nemen en te laten vernietigen. De joden gingen in beroep en Reuchlin werd om zijn opinie gevraagd over deze zaak. Hij gaf een gunstig verslag over de joden.
[[Johann Pfefferkorn]] (1469 – [[Keulen]], [[22 oktober]] [[1521]]) was een Duitse jood, die overging tot het katholicisme. Hij werkte samen met de Keulse dominicanen voor de inquisitie. Hij was een voorstander van het verbranden van de [[Talmoed]] en andee joodse geschriften.


Hij scheerde de joodse geschriften niet alle over één kam maar deelde deze in in zeven categorieën. Eén categorie was het ’[[Hebreeuwse Bijbel|Oude Testament]]’. Door de categorieën één voor één te bespreken kwam hij tot de conclusie dat de Talmoed, het kabbalistische werk de [[Zohar]], de commentaren van [[Rasji]] of van de broers [[David Kimchi|Kimchi]], [[Ibn Ezra]], [[Gersonides]], [[Nachmanides]], enz. geen van alle verbrand dienden te worden, omdat ze alle waardevolle bijdragen bevatten voor de [[theologie]] en de [[wetenschap]] en er geen ’[[ketterij]]’ in voorkomt. Enkel de boeken die [[blasfemie]] tegenover [[Jezus Christus]] bevatten, zoals de ''Toledot Jesjoea'', konden verbrand worden. Bovendien konden joden, aangezien ze onder de bescherming stonden van het Duitse Rijk, niet beschuldigd worden van ketterij tegen het [[christendom]]. Van de zeven raadsmannen die men had bijeengebracht, was Reuchlin de enige die tot een zo mild besluit kwam. De keizer herriep het vernietigingsbevel op 23 mei 1510, grotendeels als gevolg van Reuchlins verslag.
==Leven==
Pfefferkorn slaagde erin om in 1509 van keizer Maximiliaan het bevel te laten geven om alle Hebreeuwse boeken van de joden in Keulen en Frankfurt in beslag te laten nemen en te laten vernietigen. De joden gingen in beroep en de katholieke [[hebraïcus]] [[Johannes Reuchlin]] werd om zijn opinie gevraagd over deze zaak. Hij gaf een gunstig verslag over de joden.


Hierop volgde een langdurige discussie met de dominicanen, waarin de hele wetenschappelijke wereld van West-Europa partij koos. De humanisten kozen de kant van Reuchlin, terwijl de clericalen, vooral de universiteiten van [[Katholieke Universiteit Leuven|Leuven]], Keulen, [[Erfurt]], [[Mainz]] en Parijs, partij kozen voor Pfefferkorn en de dominicanen.
Grotendeels als gevolg van Reuchlins verslag, herriep de keizer op 23 mei 1510 het vernietigingsbevel.


In 1511 schreef Pfefferkorn de ''Handspiegel'' om Reuchlin verder te beschuldigen. Bijvoorbeeld werd beweerd dat hij ’omgekocht’ was. Reuchlin antwoordde daarop met de ''Augenspiegel'' (''Ogenspiegel'').
Hierop ontspon zich een langdurige discussie tussen Reuchlin en de dominicanen, waarin de hele wetenschappelijke wereld van West-Europa partij koos. De humanisten kozen de kant van Reuchlin, terwijl de clericalen, vooral de universiteiten van [[Katholieke Universiteit Leuven|Leuven]], Keulen, [[Erfurt]], [[Mainz]] en Parijs, partij kozen voor Pfefferkorn en de dominicanen.


Onder invloed van de dominicaanse prior [[Jacob van Hoogstraten]], gaf de universiteit van Keulen in 1512 de ''Articuli sive Propositiones de Judaico Favore'' uit. Reuchlin schreef daarop zijn verdediging ''Defensio Reuchlini Contra Calumniatores Suos Colonienses'' (Tübingen, 1513). [[Hardwin van Grätz]] (Ortuin de Graes; Gratius), professor in de klassieke letterkunde aan de Universiteit van Keulen, reageerde met ''Prænotamenta Contra Omnem Malevolentiam'' (geen datum), en Reuchlin verdedigde zich met het werk ''Clarorum Virorum Epistolæ Latinæ, Græcæ et Hebraicæ Variis Temporibus Missæ ad J. Reuchlinum'' uitgaf (Tübingen, 1514; 2 delen, Hagenau, 1519).  
In 1511 schreef Pfefferkorn de ''Handspiegel'', waarin hij Reuchlin verder onder vuur nam, bijvoorbeeld door te beweren dat Reuchlin ’omgekocht’ was. Reuchlin antwoordde daarop met de ''Augenspiegel'' (''Ogenspiegel'').


De Parijse Universiteit van de Sorbonne volgde het voorbeeld van Keulen en veroordeelde de ''Augenspiegel''. Het thema werd in Parijs ter sprake gebracht door de biechtvader van koning [[Lodewijk XII van Frankrijk|Lodewijk (Louis) XII]], [[Petit Guillaume Haguinet]], die later in 1520 in de Sorbonne ook een leerstoel Hebreeuws zou stichten, die exclusief door christelijke geleerden zou worden geleid.
Onder invloed van de dominicaanse prior [[Jacob van Hoogstraten]], gaf de universiteit van Keulen in 1512 de ''Articuli sive Propositiones de Judaico Favore'' uit. Reuchlin schreef daarop zijn verdediging ''Defensio Reuchlini Contra Calumniatores Suos Colonienses'' (Tübingen, 1513). [[Hardwin van Grätz]] (Ortuin de Graes; Gratius), professor in de klassieke letterkunde aan de Universiteit van Keulen, reageerde met ''Prænotamenta Contra Omnem Malevolentiam'' (geen datum), en Reuchlin verdedigde zich met het werk ''Clarorum Virorum Epistolæ Latinæ, Græcæ et Hebraicæ Variis Temporibus Missæ ad J. Reuchlinum'' (Tübingen, 1514; 2 delen, Hagenau, 1519).
 
De Parijse Universiteit van de Sorbonne volgde het voorbeeld van Keulen en veroordeelde de ''Augenspiegel''.


===De ''Augenspiegel'' veroordeeld===
===De ''Augenspiegel'' veroordeeld===
Prior [[Jacob van Hoogstraten]] riep Reuchlin in 1513 op binnen de zes dagen om voor de dominicaanse rechtbank in [[Mainz]] te verschijnen om verhoord te worden op verdenking van ketterij, wegens wat hij in de ''Augenspiegel'' had geschreven. Het verhoor werd opgeschorst op bevel van de Keulse aartsbisschop [[Uriël van Gemmingen]] die in 1509 door keizer [[Maximiliaan van Oostenrijk|Maximiliaan]] werd aangesteld in een comité dat Pfefferkorns beschuldigingen moest onderzoeken. Op verzoek van [[paus]] [[Leo X]] werd de zaak behandeld door de bisschop van Speyer. Deze besliste in 1514 ten gunste van Reuchlin. De dominicanen gingen in beroep bij de paus, waardoor de zaak zes jaar zonder definitieve beslissing bleef hangen. Intussen verscheen in 1515 en 1516 te Hagenau (?) en in 1517 te Basel de ''Epistolæ Obscurorum Virorum ad Ortuinum Gratium'' („brieven van duistere mannen”), waarvan Reuchlin zei dat hij de auteur was. De zaak werd in 1516 voor het [[Concilie van Lateranen]] gebracht. Het Concilie besliste ook ten gunste van Reuchlin. Opnieuw was er bezwaar tegen deze uitspraak, tot paus Leo X in 1520 de ''Augenspiegel'' veroordeelde en Reuchlin de gerechtskosten moest betalen. Deze beslissing werd beïnvloed door kerkpolitieke motieven: de dominicanen vormden samen met koning [[Lodewijk XII van Frankrijk]] en keizer Karel IV van Duitsland een blok tegen de verspreiding van het protestantisme in Duitsland.
Prior [[Jacob van Hoogstraten]] riep Reuchlin in 1513 op binnen de zes dagen om voor de dominicaanse rechtbank in [[Mainz]] te verschijnen om verhoord te worden op verdenking van ketterij, wegens wat hij in de ''Augenspiegel'' had geschreven. Het verhoor werd opgeschorst op bevel van de Keulse aartsbisschop [[Uriël van Gemmingen]] die in 1509 door keizer [[Maximiliaan van Oostenrijk|Maximiliaan]] werd aangesteld in een comité dat Pfefferkorns beschuldigingen moest onderzoeken. Op verzoek van [[paus]] [[Leo X]] werd de zaak behandeld door de bisschop van Spiers (Speyer). Deze besliste in 1514 ten gunste van Reuchlin. De dominicanen gingen in beroep bij de paus, waardoor de zaak zes jaar zonder definitieve beslissing bleef hangen. Intussen verscheen in 1515 en 1516 te Hagenau (?) en in 1517 te Basel de ''Epistolæ Obscurorum Virorum ad Ortuinum Gratium'' („brieven van duistere mannen”), waarvan Reuchlin zei dat hij de auteur was. De zaak werd in 1516 voor het [[Concilie van Lateranen]] gebracht. Het Concilie besliste ook ten gunste van Reuchlin. Opnieuw was er bezwaar tegen deze uitspraak, tot paus Leo X in 1520 de ''Augenspiegel'' veroordeelde en Reuchlin de gerechtskosten moest betalen. Deze beslissing werd beïnvloed door kerkpolitieke motieven: de dominicanen vormden samen met koning [[Lodewijk XII van Frankrijk]] en keizer Karel IV van Duitsland een blok tegen de verspreiding van het protestantisme in Duitsland.
 
==Zie ook==
* [[Johannes Reuchlin]]
{{DEFAULTSORT:Pfefferkorn, Johannes}}

Versie van 11 nov 2016 11:15

Johann Pfefferkorn (1469 – Keulen, 22 oktober 1521) was een Duitse jood, die overging tot het katholicisme. Hij werkte samen met de Keulse dominicanen voor de inquisitie. Hij was een voorstander van het verbranden van de Talmoed en andee joodse geschriften.

Leven

Pfefferkorn slaagde erin om in 1509 van keizer Maximiliaan het bevel te laten geven om alle Hebreeuwse boeken van de joden in Keulen en Frankfurt in beslag te laten nemen en te laten vernietigen. De joden gingen in beroep en de katholieke hebraïcus Johannes Reuchlin werd om zijn opinie gevraagd over deze zaak. Hij gaf een gunstig verslag over de joden.

Grotendeels als gevolg van Reuchlins verslag, herriep de keizer op 23 mei 1510 het vernietigingsbevel.

Hierop ontspon zich een langdurige discussie tussen Reuchlin en de dominicanen, waarin de hele wetenschappelijke wereld van West-Europa partij koos. De humanisten kozen de kant van Reuchlin, terwijl de clericalen, vooral de universiteiten van Leuven, Keulen, Erfurt, Mainz en Parijs, partij kozen voor Pfefferkorn en de dominicanen.

In 1511 schreef Pfefferkorn de Handspiegel, waarin hij Reuchlin verder onder vuur nam, bijvoorbeeld door te beweren dat Reuchlin ’omgekocht’ was. Reuchlin antwoordde daarop met de Augenspiegel (Ogenspiegel).

Onder invloed van de dominicaanse prior Jacob van Hoogstraten, gaf de universiteit van Keulen in 1512 de Articuli sive Propositiones de Judaico Favore uit. Reuchlin schreef daarop zijn verdediging Defensio Reuchlini Contra Calumniatores Suos Colonienses (Tübingen, 1513). Hardwin van Grätz (Ortuin de Graes; Gratius), professor in de klassieke letterkunde aan de Universiteit van Keulen, reageerde met Prænotamenta Contra Omnem Malevolentiam (geen datum), en Reuchlin verdedigde zich met het werk Clarorum Virorum Epistolæ Latinæ, Græcæ et Hebraicæ Variis Temporibus Missæ ad J. Reuchlinum (Tübingen, 1514; 2 delen, Hagenau, 1519).

De Parijse Universiteit van de Sorbonne volgde het voorbeeld van Keulen en veroordeelde de Augenspiegel.

De Augenspiegel veroordeeld

Prior Jacob van Hoogstraten riep Reuchlin in 1513 op binnen de zes dagen om voor de dominicaanse rechtbank in Mainz te verschijnen om verhoord te worden op verdenking van ketterij, wegens wat hij in de Augenspiegel had geschreven. Het verhoor werd opgeschorst op bevel van de Keulse aartsbisschop Uriël van Gemmingen die in 1509 door keizer Maximiliaan werd aangesteld in een comité dat Pfefferkorns beschuldigingen moest onderzoeken. Op verzoek van paus Leo X werd de zaak behandeld door de bisschop van Spiers (Speyer). Deze besliste in 1514 ten gunste van Reuchlin. De dominicanen gingen in beroep bij de paus, waardoor de zaak zes jaar zonder definitieve beslissing bleef hangen. Intussen verscheen in 1515 en 1516 te Hagenau (?) en in 1517 te Basel de Epistolæ Obscurorum Virorum ad Ortuinum Gratium („brieven van duistere mannen”), waarvan Reuchlin zei dat hij de auteur was. De zaak werd in 1516 voor het Concilie van Lateranen gebracht. Het Concilie besliste ook ten gunste van Reuchlin. Opnieuw was er bezwaar tegen deze uitspraak, tot paus Leo X in 1520 de Augenspiegel veroordeelde en Reuchlin de gerechtskosten moest betalen. Deze beslissing werd beïnvloed door kerkpolitieke motieven: de dominicanen vormden samen met koning Lodewijk XII van Frankrijk en keizer Karel IV van Duitsland een blok tegen de verspreiding van het protestantisme in Duitsland.

Zie ook